woensdag 19 december 2007

woensdag 19 december

Voormiddag. Op het water aan de sluis drijft ijs wat er uitziet als een gebroken ruit die op wat stukjes na zo goed als in zijn geheel weer in elkaar gestoken op het water terechtkwam. Jan staat aan de sluis en staart naar het ijs en de verbuiging van het ronde water waar een tijd geleden een brede plank kwam vast te zitten. Het gaat naar de bovenverdieping van het achterhuis en hier een reeks grote en interessante doeken, elk doek in een witgeschilderd houten frame. Het zijn strak geometrische composities die zonder uitzondering de diagonaal als Leitmotiv hebben. Vernauwing, verbreding, een spanning van vlakken die trekken en duwen en tegelijk ogen als een volmaakt en solide geheel. Sommige werken tonen een tumultueuze veelheid van hoekige vormen en vlakken en geometrische verwantschappen die in of onder elkaar doorschuiven. Geen spoor van verbuiging of ronding, elementen die (maar dit is niet meer dan de zijkant van een indruk) de verwantschap met het filmpje op de monitor - die de kunstenaar op de bovenste verdieping in de achterwand van een nauwe doorgang heeft aangebracht - net een tik relevanter had kunnen maken. De kromming van de bal, iemand die al wel eens vaker biljartte hoef je dat niet uit te leggen, wordt veroorzaakt door een heel erg secuur effect. Dankzij dit effect verandert de witte biljartbal in een kromme lijn die de gekleurde bal op een onwezenlijk precieze en gemillimeterde plek aanraakt. Soms is de verbuiging of kromming een kwestie van raakpunten. In principe gaat het om het beheersen en kundig manipuleren van de witte bal. Na de gekromde tik van de witte tegen de gekleurde bal volgt doorgaans een rechte lijn, die van de gekleurde bal. Voor Jan Dheedene is het filmpje een belangrijke referentie. Het filmpje toont de naar grijswaarden gereduceerde verslaggeving van een beroemde partij die in de jaren zeventig gespeeld werd, een partij waarbij iemand voor het eerst alle ballen potte, van de eerste tot de laatste, en dat terwijl de eerste bijna een ongelukje was.

Na de vloed van gisteren en eergisteren gaat het er vandaag in de inbox veeleer rustig aan toe.
Het knaagdiergif kwam op enkele strategische plekken terecht (onder een kast en naast de vuilniszak in het keukentje) wat het geritsel en gefrikkel tot het minimum van de aan geen enkele andere voorwaarde verbonden nulfactor heeft herleid.

'I can't explain what my work is about,' zou Robert Wilson gezegd hebben, 'but I can describe how I make it.' (from The Knee Plays, rare plaat uit 1984 van David Byrne, helemaal anders dan The Catherine Wheel of de samenwerking met Brian Eno, wel ritmische en melodische elementen die aan het latere solowerk doen denken) Ian had gezegd dat hij om halfnegen zijn werk zou komen oppikken.
Aan de Congobrug hebben ze de bomen gerooid. Ze willen er trappen en een steiger net als aan de Rodetorenkaai, dus hebben ze de bomen gerooid. Dus die staan er niet meer, die bomen. Voorbij de Rodetorenkaai is er aan de waterkant een brede loper van planken over het voetpad. Op het woonerf niemand, te koud, aan het belendende pand hangt kerstversiering. In de croxruimte had ik Ilse en Els verwacht maar die zijn er niet. Ian belt me en verontschuldigt zich, hij zal een kwartiertje later zijn. Ja, shit, sta ik hier te koekeloeren. Een kwartiertje later. 't Heeft geen zin om de straalkachel aan te steken dus ik trek de wollen muts diep over de oren en maak een stapje in de grote zaal. Frips en Marc hebben de ruimte achterin opgeruimd en helemaal op orde gebracht. De mailart is weg, de tafel is weg, ook de stoelen werden verwijderd en de kaartenstandaard bevindt zich in de stockruimte.
Koekeloeren is ook geen bezigheid. Ian had gezegd dat hij op de auto stond te wachten. Sapperdepiep, milledju. Dat wordt een essay van hier tot Vladivostok. En als ik Voskuil nu eens had bij gehad. Maar daar heeft hij niet aan gedacht. (De ikvorm. Hoeveel keer op jaarbasis zouden we het woord ik uitspreken? Ik dit, ik dat, ik wel, ik niet, gij daar, ik hier.) Je iets proberen te herinneren waarbij je je helemaal niets voorstellen kan. Andersom: je iets proberen voor te stellen dat je je helemaal niet herinneren kan, bijvoorbeeld omdat het niet gebeurd is of om een andere reden. En omdat er altijd wel een reden is, kan je dus de boekenstalletjes aan de oevers van de Seine zien en Troyes, niet de eerste maar de tweede keer en dat was een zondag, je sakkerde over het marktplein, je stond in de buurt van een bezienswaardigheid zonder het ding op te merken, 't was een snikhete dag, op een of ander terras dronk je een pintje, je lief wilde graag meteen doorrijden naar Avalon waar ze nu jullie toch in de buurt waren die kerk wilde bezichtigen, dus in die verlammende hitte sjokte je eerst nog een eind die kant op, je kwam in een winkelstraat terecht die zich net zo goed in Hasselt of in Middelburg had kunnen bevinden, dan sjokte je eerst weer een andere kant op, door de hitte kwam je niet aan denken toe, de zon stond loodrecht boven het stadje, je blik gleed achteloos door het straatbeeld als een kakkerlak die haastig en alsmaar rennend dekking zocht voor die loeiende hitte en een ogenblik later sta je op een klif ten noorden van Boston in een gebied waar je aan denken moest toen je Montauk las van Frisch terwijl je intussen weer dat donkere en vochtige struikgewas voor je ziet en de baai, een vlak en wijd ikoon in een areaal zonder betekenis en een foto die niets toont van wat je je toch niet had weten te herinneren. De donkere stukken waar elk spoor ontbreekt. Wat voor muts je aan had. Of een pet misschien. De dames met wie je later die dag in een leegstaand huis zou belanden, een huis als een van die lege huizen van Hopper waar niets aan meubilair herinnert en dus niet meer dan een noodzakelijke aanwezigheid van duisternis en licht en figuren die naamloos en zonder identiteit naast je in een kamer staan waar niets gebeurt.
Wat gezegd was een kwartiertje te zijn werd veertig minuten. Ik stap het woonerf op en wandel tot aan de brug. In Esra hebben ze het druk.
Ik ben al weer op het houten podium aan de waterkant als Ian belt. Het karretje van Philippe en Gerd (van Gerda) is een witte Nissan TRADE largo, bouwjaar 1992. Ze hebben er heel Europa mee afgereisd. Philippe met de fiets tot Pakistan. Gek dat je in die landen niet op je gerief letten moest, zegt hij. Pakistan is wel een geval apart. Hij herinnert zich dat hij zijn fiets, het bagagerek afgeladen vol als het juk van een ezel, tegen een muurtje plaatste en dat er geen hond naar omkeek.

De maan driekwart hoog boven het ijs aan de sluis, voorbij de sluis is er geen ijs, en in een nachtwinkel Vera die jarenlang voor Kama werkte en nu anderen dingen doet.

Geen opmerkingen: