zaterdag 15 maart 2008

zaterdag 15 maart

Tijdstippen. Aanknopingspunten. Geen regen vandaag, geen meeuwen, geen vrachtwagens die in razende vaart naar het straateind stormen. (als dat gebeurt, davert de hele buurt op z'n grondvesten)
Over het asfalt ligt een film van proper zonlicht. Alle andere tijdstippen zijn weggevlakt, de schoolpoort is dicht, het vruchteloze wachten aan een oprit in de buurt van Nantes is vergeten, er liggen appels over het wegdek, dichtbij is een boomgaard. Intussen ben ik ook al uitgekeken op het moment dat ik me niet herinneren kan wie Wim Helsen is. Aan dat moment ontbreekt niet alleen koffie, er ontbreekt zoveel dat ik met een pover en bang gevoel op het autootje afstap. In een deuropening staan twee Turkse vrouwen.
De poort is amper open - afvalcontainer nog niet buiten geduwd, licht in de corridor nog niet aangestoken - of er is al een bezoeker, iemand van Multimediale Vormgeving. Een tel later Wouter van Smeraldina Rima en Elisabeth. Alles in de startblokken, de gloednieuwe Lacie op de laptop aansluiten (sommige gegevens opslaan, andere niet), vaststellen dat de stroomkabel van het hubje ontbreekt, Kathy met een verzoek en Wouter met de mededeling dat hij sinds enige tijd niet langer de mailing ontvangt. Philippe springt binnen en in het zog van de kunstenaar tal van andere bezoekers; ik zorg voor een pot verse koffie. Het gesprek komt op Soutine. Soutine stierf in 1942 in een Parijs ziekenhuis waar ze hadden vastgesteld dat hij een Jood was. (ik herinner me gelezen te hebben dat hij onderweg stierf, dat hij al dood was voor ze in dat ziekenhuis in Parijs waren aanbeland) Philippe vertelt dat hij sinds maanden elke zondag met het werk van Marc Maet bezig was. In 2009 komt er een retrospectieve in Guislain en een boek. (700 schilderijen gereduceerd tot een catalogus met 70 schilderijen en een 100-tal tekeningen)
'Au fil de l'eau,' merkt Philippe op, 'tu verras le corps de ton ennemie.' Het is een Indisch gezegde: op gegeven ogenblik komt het lijk van je vijand langsdrijven.
Een van de bezoekers is een verzamelaar van kunstwerken en groot bewonderaar van het oeuvre van Philippe Vandenberg. Ze hadden elkaar nooit eerder ontmoet en hebben het met schaamteloos enthusiasme over een aantal topwerken uit de jaren tachtig. (In de zalen van het geheugen sta ik in Toledo voor het meesterlijke 'De Dood van de Graaf van Orgaz', een ogenblik later vergaap ik me aan enkele topwerken van Goya, teneergeslagen druip ik af naar een zaaltje op het gelijkvloers waar enkele personen met gênante eerbied naar 'De Spinsters' staren, ik tuimel door een valse wand en beland pardoes voor 'Het Joodse Bruidje', later, herinner ik me, zwierf ik door de Campana Romana van doekje naar doekje, 180 jaar geleden geschilderd en nat nog van diepe okers en bruinen - het bordje 'pas geverfd' is bij vergissing weggehaald hoewel dat ongetwijfeld met enige deskundigheid gebeurde.) Veel bezoekers. Iemand uit Limburg vertelt me dat ze samen met Heike Kati op school zat. Philippe Duyck, arts en collectioneur, zou graag zo'n Arrafatje vinden. Het zijn er zeven, zegt Philippe, en van vijf van die zeven Arrafatjes is bekend waar ze zich bevinden. Iemand uit Berlijn belde hem en zei dat hij er twee had.
Duyck en Vandenberg zaten op dezelfde school in Sint-Denijs-Westrem - en Vandenberg en Verhofstadt samen in de Grieks-Latijnse. Zelf ben ik in Sint-Denijs-Westrem geconcipieerd op het hoekpand vlakbij de GB, aan het rondpunt, waar toen een schoenwinkel was.
Er worden wat crox-cards verkocht en twee boeken. Begin jaren tachtig, vernemen we, zou Chris Derconne in Oudburg een galerie gehad hebben op de verdieping waar intussen Brusselmans woont. Dat is boven Aba-Jour. Derconne zat er van 1980 tot 1981. Het gesprek komt op Magnus Fine Arts. Begin jaren negentig was dat aan de Charles De Kerckhovelaan vlakbij de kazerne, later verhuisde de galerie naar Oostende. Oostende is waanzin. In 2003 hebben ze het geboortehuis van Ensor met de grond gelijk gemaakt, enkele jaren eerder ging het pand waar hij De Intrede van Christus geschilderd had tegen de vlakte, het huis van Spilliaert hadden ze veel eerder al met de grond gelijk gemaakt. In Het Zeespook, een vroege Nero (Van Zwam was toen nog het hoofdpersoange) is Oostende een vissersdorp. Tien jaar eerder verbleef Stefan Zweig in Koksijde.
Het gesprek komt op Eugène Leroy. Leroy is zeer laat doorgebroken, rond zijn 75ste. De kunstenaar woonde in een stulpje aan de rand van een industriegebied. Op het gelijkvloers een pruttelende kachel, stof, spinnenwebben. Schilderen deed hij op de zolderverdieping. Leroy, een reus met handen als kolenscheppen, was heel z'n leven leraar Latijn geweest. Het kon hem niet schelen dat ze hem al die jaren over het hoofd gezien hadden - het enigste, zei hij, wat hij ze niet vergaf was dat zijn vrouw het niet meer had kunnen meemaken. Dat was met dat project in New York waar hij zelf niet naar toeging - ziet ge mij al in New York rondlopen, zei hij, ik, op mijn zeventigste tussen al dat jong vrouwvolk.
Het loopt tegen sluitingstijd en er springt nog volk binnen. Véronique en Arno blijven aan de toog plakken. Arno, assistent van Herbert - vertelt hoe Jean Brusselmans zelf zijn werk kwam binnensteken, hij had het schilderij vastgebonden op de porte-bagage van z'n volkswagen. Die Brusselmansen in de collectie van Herbert zijn erfstukken, weet Arno. Ook meegemaakt: iemand die zijn werk in een plastiekzak stopt (net zo handig); een ander die toevallig met de fiets is en alles in de fietszakken propt; Lezaire die geen auto had waar het schilderij in kon zodat ze het uiteindelijk te voet van de Lucas Munichstraat naar Twaalfkameren zeulen, hij en z'n vader. Maar ook het tegendeel gebeurt: driedubbeldik met een laag folie beschermde prullewieten en kreetjes over breekbare dingen die gebroken ongetwijfeld een stuk interessanter waren geweest.
Om op dat werk van Jean Brusselmans terug te komen: nu, meer dan een halve eeuw later, ziet ge craquelé op die plekken waar de knokels tegen het canvas aandrukten.

Geen opmerkingen: