zondag 16 augustus 2009

zondag 16 augustus

De nacht valt. Niet kijken, daar ergens. En breekt niet, zoals in het gedicht: iets valt en breekt niet. Een bus van lijn 8 komt langszij, vertraagt en gromt. Of de fietser voorrang had, is onduidelijk. Iemand met H. D. LEE KAN op z'n teeshirt - de rest is onleesbaar - staat de kaart door te nemen. Wat ze hebben. Want wat ze niet hebben.
Hij staat onder. Het mag niet, vermoed ik. Onder het blauwe lampje. Staat met z'n rug naar het blauwe lampje, met z'n rug naar het plein, met z'n rug naar van alles en nog wat. Hij ziet het manoeuver niet, staat er op te kijken, ziet het niet. Is de jongen blind? Die bus had voorrang.
Wat later betreden drie agenten op lippizanerpaardjes de plaats van het misdrijf, openen een rioolputje. De vrouwelijke agente onthoofdt de fietser, ik doe alsof ik niets gezien heb. Ze dumpen het lijk in de riolering. Er is een auto die een merkwaardig manoeuver uitvoert. Terwijl niemand 't had zien aan komen neemt het voertuig opeens een bocht naar links, 't gebeurt heel erg plots, de persoon van instructie die met dat straatdeksel in de weer is, atletisch type, had 't niet in de smiezen. Jankt de auto blindelings langszij het pleures, oei, godverdomme, puree. Die meneer is z'n vingers kwijt, beseffen we, ja die is z'n vingers kwijt. Maar nee, niets gebeurd, hij lacht, steekt z'n arm de hoogte in, he kijk eens, smeert het bloed over z'n gezicht en van de weeromstuit gieren ze van dolle pret. Op 't plein blijft het rustig, niemand heeft de dramatische gebeurtenis gezien of schenkt er aandacht aan. Op de terrasjes wordt geredeneerd over wat een prachtige vakantie ze hadden, hoe prachtig het was zonder de kinderen. O ja, het kamp viel mee, glundert de dame. Ze hebben wat Britten onthoofd en een Afghaan, maar op zo'n manier dat niemand er last van heeft gehad.

Geen opmerkingen: