vrijdag 19 juli 2013

Majoor Wit


Wat van Majoor Wit zichtbaar gebleven was, en zich net geen halve meter onder me bevond, z’n kale schedel, de enorme snor die ooit zandkleurig geweest was, had in het schemerduister van het bassin waarin we enkele uren eerder terechtgekomen waren nog steeds iets van een kwajongensstreek, alsof het hem op een niet eens kwalijke manier prettig voorkwam dat hij de drek tot de laatste vinger op te likken had.
Een dikke, gitzwarte vlieg was pal in het midden van de kale, glimmende bol van Majoor Wit neergestreken.
Potverdraaid. 't Zat op het puntje van m'n tong: zeggen wat ik dacht. Er zat nog meer op het puntje van m'n tong.
Bijna sponzige luchtbellen borrelden op uit de gore drab en uit die borreling, zo leek het, stegen de hele tijd door vliegen op, honderd vliegen, duizend vliegen. Boven de betonnen richel, waar ik nog net een glimp van opving, stond een rijtje wilgen uitgewist door dampen die over de nabijgelegen landerijen hingen.


Het typeert Majoor Wit. Als je maar niet op net dat ene rotte plankje was gaan staan, soldaat Black.
Laten we niet over het hoofd zien, Georg, dat Majoor Wit elk te gretig geponeerd tegenargument aangrijpen kan om dat door omstandigheden aangereikte familiaire toontje achterwege te laten.
Black...?
Plausibel, majoor, heel erg plausibel.
Wat vindingrijk van White om op de potentiële zwakte van het argument te wijzen.
Welk argument?
Gisteren, Majoor, U herinnert zich toch: we hadden het kamp net opgebroken, als U mij niet kwalijk neemt om heel even op dit incident terug te komen, en was het niet Heinrich Huckmayer die net toen, waar iedereen bij was, over Euclides begon?

Het goede humeur van Majoor Wit was niet alleen verbazingwekkend, het ver- ver- verontrustte me. Was hij bovendien niet zelf, hij, Majoor Wit, op het plan gekomen, duivels, geniaal, om de Franse troepenmacht met – euh. En toen hadden we dus met z’n allen, en dus was het dus ook nog een vraag die tot op heden onbeantwoord gebleven is waar die anderen gebleven zijn, maar ondanks dat goede humeur en het feit dat hij me met George aansprak...

Majoor...

De stank nam op m’n adem. Het bleke, blonde gezicht van vaandrig Huckmayer stak opeens boven de drek uit. Dikke, harige vliegen dansten  om het bleke, blonde gezicht van Huckmayer. Huckmayer had theologie gestudeerd. Dat herinnerde ik me omdat ik opeens aan dat ouwe moedertje van me denken moest.

De toestand, om het maar meteen zo te noemen, had kennelijk niet alleen onze onverwoestbaar geachte usances aangetast, besefte ik.

Populierenhout, net zo bleek en blond als het vlakke gezicht van vaandrig Huckmayer, zoals hij me, wat ik nu opeens duidelijk voor me zag, gisteravond aangekeken had, werd gepatineerd, zoals ze het noemen, in een sloot met drek. Net hierdoor verkreeg het die patine waarvan geacht werd dat het net dat ietsje meer opbracht dan het niet in stront gemarineerde equivalent.

Majoor...

Twee dingen zaten me dwars. Wit zag welgemutst over het hoofd dat hij door dat rotte plankje getuimeld was, wat we gemakkelijkheidshalve over het hoofd hadden kunnen zien als ik niet aan handen en voeten gekneveld was.

Geen opmerkingen: