dinsdag 4 februari 2014

dinsdag 4 februari

In De ringen van Saturnus ben ik bovenaan bladzijde 68 beland als de skrei op tafel komt, een moot jonge kabeljauw afgewerkt met paksoi en aardappelpuree.
'Als het leven uit de haring geweken is,' lees ik, 'veranderen zijn kleuren. De rug wordt blauw, kaken en kieuwen zijn rooddoorlopen van het bloed. Overigens is het ook een van de bijzonderheden van de haring' Ik klap het boek dicht, schuif het linksop over het tafelblad, buig me over de skreimoot.
Enkele bladzijden eerder, het fragment begint onderaan bladzijde 62, had ik het volgende gelezen: 'Duizenden tonnen kwik, cadmium en lood, bergen meststoffen en pesticiden worden jaar in jaar uit door de rivieren in de Duitse oceaan gestort. Een groot deel van de zware metalen en andere giftige substanties zet zich af in de ondiepe wateren van de Doggersbank, waar een derde van de vissen al met vreemde gezwellen en gebreken ter wereld komt. Telkens weer zijn er voor de kust giftige algenvelden waar te nemen die zich over vele vierkante mijlen uitstrekken en dertig voet in de diepte hangen,'
Ik bekijk de skreimoot. Aan één zijde, de bovenzijde van het tot maaltijd gereduceerde vissenlijf, zo gepresenteerd dat het op de met kaas afgewerkte aardappelpuree kwam te liggen, zitten de schubben er nog aan vast. Aan de overzijde van het wegdek licht een raam op. Ontsteld had ik naar het lavendelstruikje staan kijken. De werklieden, die een zuiderse tongval hebben, hadden het met wortel en al uit de bodem gerukt. Ik opende de voordeur, bekeek de rotzooi, een van de jongens, een Portugees dacht ik, begon met overdreven hoffelijkheid de stoep te vegen. Dat amuseerde me. Ik maakte een teken dat hij er maar mee ophouden moest, zei nog dat het best aardig opschoot, de werkzaamheden aan het belendende pand, wat hij niet begreep. In het Frans begreep hij het evenmin en in het Engels al helemaal niet. Hij bekeek me met een wonderlijke blik, zei 'si', ik stapte om het plantsoen heen. Blauwe hemel. Lekker dagje. Geen spat aan het uitspansel.
Gisteren pas kwam ik op het idee om De ringen van Saturnus uit het boekenrek te tillen, het open te slaan en de eerste zin te lezen: 'In augustus 1992, toen de hondsdagen op hun eind liepen, begon ik aan een voettocht door het Oost-Engelse graafschap Suffolk, in de hoop te kunnen ontsnappen aan de leegte die zich in mij uitbreidde nadat ik een tamelijk omvangrijk werkstuk had afgerond.' Ik herinnerde me dat ik die zin al twee, misschien drie keer gelezen had. Toen ik het boek kocht, had ik me niet alleen De ringen van Saturnus maar ook andere werken van Sebald aangeschaft, om te beginnen Duizelingen, De natuurlijke historie van een verwoesting en Naar de natuur, later Austerlitz en De emigrés, weer wat later twee posthume publicaties, Campo Santo en Logies in een landhuis. Met Logies in een landhuis kwam Robert Walser en ook de website van Jan Peter Tripp, een schilder van fotorealistische taferelen. Van Ryssen, die zichzelf een encyclopedie van weetjes en trivia noemt, heeft me altijd verbaasd, het was nooit eerder gelukt te bedenken, niet zonder opluchting trouwens, dat iemand zo'n enorme hoeveelheid kennis panklaar in z'n hersens hebben kon, hoewel ik een kwarteeuw eerder zowat alles van Jorge Luis Borges gelezen had en nu Sebald, die het in De ringen van Saturnus over Borges heeft: 'In elk geval blijkt uit de beschrijvingen van Browne dat de voorstelling van de eindeloze, alle grenzen van het verstand te boven gaande mutaties der natuur, respectievelijk de hersenschimmen die ons denken voortbrengt, hem evenzeer heeft gefascineerd als driehonderd jaar later Jorge Luis Borges, de bezorger van het Libro de los seres imaginarios, waarvan de volledige versie voor het eerst in 1967 in Buenos Aires verscheen.'
In Oostende ging ik af en toe naar de viskramen in de havenbuurt en kocht er zoute haring. Sebald vermeldt dat een zekere Buffon berekende dat haring zich zo ongehinderd vermenigvuldigde dat het haringbestand een hoeveelheid vis opleveren kon die twintig keer het volume van de aarde had.
De catastrofe van Fukushima toont aan dat de mens tot de orde van de fabeldieren hoort. Het slopen van de aardbol gaat niet bepaald aan een slakkengangetje.

Geen opmerkingen: