maandag 30 juni 2014

eerste zin

Toen ik acht jaar oud was peddelde ik op de oude Steyr-Waffenfiets van mijn voogd, die op dat moment Polen was binnengerukt en op het punt stond met het Duitse leger Rusland binnen te marcheren, beneden onze woning aan de Taubenmarkt te Traunstein te midden van de verlatenheid van een zelfbewuste plattelandsmiddag mijn eerste rondje. Nadat ik de smaak van deze voor mij volstrekt nieuwe tak van sport te pakken had gekregen, fietste ik weldra de Taubenmarkt af de Schaumburgerstrasse door de Stadsplatz op om na twee of drie rondjes rond de parochiekerk het vermetele, en zoals reeds uren later moest blijken noodlottige besluit te nemen op het naar ik meende door mij reeds welhaast perfect beheerste rijwiel mijn tante Fanny te bezoeken, die in het tegen de zesendertig kilometer verderop gelegen Salzburg in een met veel kleinburgerlijke liefde verzorgde bloementuin woonde en 's zondags gewilde schnitzels bakte; zij leek me het meest geschikte doel van mijn eerste tocht en ik was voornemens bij haar na een bepaald niet te korte fase van absolute bewondering voor mijn huzarenstukje bij te eten en uit te slapen. Zo begint Een kind van Thomas Bernhard, in een door De Arbeiderspers verzorgde editie (privé-domein NR. 110). We komen enorm veel te weten, ook het jaartal, hoewel Bernhard het niet vermeldt. Gombrowicz is net afgereisd naar Buenos Aires waar hij de oorlogsjaren in bittere armoede doorbrengt, zo armoedig dat hij bijna doorlopend begrafenissen bijwoont om na de plechtigheid mee aan te schuiven en een kleinigheid te bikken.
Op m'n achtste fietste ik op een niet al te zonnige dag van Torhout naar Oostende. Over het rijwiel dat ik ter beschikking had valt weinig verheffends mee te delen. De jonge Bernhard had rechtopstaand te fietsen omdat hij, zoals we ons makkelijk kunnen voorstellen, met z'n zitvlak niet bij het zadel van de Steyr-Waffenfiets kon, ik beschikte over een aangepast model, een kinderfiets met name waarover ik mij voorts geen bijzonderheden herinner. In vogelvlucht ligt Torhout op tweeëntwintig kilometer van Oostende. Het ouderlijke huis echter bevond zich aan de oostelijke rand van het stadje. Vlak bij het huis was een spooroverweg waar af en toe net als in een western een rookspuwend locomotief langskwam. Het moet het jaar van Marnie geweest zijn. Af en toe kwam een automobiel langszij. Op tweeduizend kilometer afstand werd Le Mépris ingeblikt. Op een nog kleinere fiets reed m'n broer achter me aan. Met z'n tweeën fietsten we naar Oostende. Vijfentwintig kilometer. Peanuts. Na twintig kilometer hadden we het uiterwaard van Moere ter linkerzijde. In Oostende woonde oma. We troffen de voordeur op een kier. We betraden het huis. Ze was er niet. In de keuken liet ik een papiertje: dag oma. Iets in die trant. Geen roman. Daarna fietsten we van Oostende naar Torhout waar we door het ouderlijke trauma opgewacht werden. Er was ons iets vreselijks overkomen. We waren met de fiets naar Oostende gereden en terug. Een nog grotere ramp viel niet te bedenken. Ik herinner me dat ik de commotie hierover best overdreven vond. Waarover zij zich druk maakten. We hadden een ritje gemaakt, waren bij oma langsgeweest.

zondag 29 juni 2014

881


881. Stilleven & varaties 17 n°12 (met boek van Lovis Corinth). 2014. Olieverf, 90x60.

zaterdag 28 juni 2014

meesterklas











Davy, Bob, Jelmer, Jente, Merlijn en Simon van Meesterklas Luca. Opnieuw een verrassende presentatie, na een korte residentie eerder dit jaar waarbij ze alle werken in een glazen kubus presenteerden. Dit keer filmden ze de opbouw. De opbouw van elke presentatie werd telkens een half uur gefilmd, waarna ze de werken weghaalden en 6 monitoren in de ruimtes opstelden, telkens exact op die plek waar ze gefilmd hadden.

woensdag 25 juni 2014

devi




Devi Codron, masters Grafische Vormgeving, School of Arts. Jury op 11 juni, presentatie van 26 tot 29 juni.




dinsdag 24 juni 2014

eerste zin

Ik kom om tien uur 's ochtends bij Hotel Savoy aan. Ik had me voorgenomen een paar dagen of een week uit te rusten. In deze stad woont mijn familie - mijn ouders waren Russische joden. Ik wil geld zien te krijgen om mijn weg naar het westen voort te zetten. Zo begint Hotel Savoy van Joseph Roth, gepubliceerd in 1924. Vier korte zinnen en we komen ontzaglijk veel te weten. Was Hotel Savoy door Proust geschreven, dan had de eerste zin 20 bladzijden genomen. We hadden vernomen in welk voertuig de ikpersoon zich verplaatste. Misschien was het Parc de Luxembourg niet met grote nadrukkelijkheid beschreven, maar uit het lommerrijke park zouden ongetwijfeld meerdere personages opduiken waarvan de auteur er minstens drie kent en met een van de heren, van wie het tenue na anderhalve bladzijde opeens om een of andere reden m'n aandacht trekt, heeft hij ooit vijftien jaar eerder in Trouville in het rooksalon van net zo'n hotel een merkwaardig gesprek gehad, wat hij zich nu pas herinnert. Het is tien uur 's ochtends, wat makkelijk af te leiden valt uit de stand van de wijzers op een klok vlak bij het hotel. Over de voornemens die Proust gehad had kunnen hebben, zijn encyclopedische volumes bijeengepend. Door Joseph Roth met een flinke tik tegen het achterwerk onder het ochtendlicht geplaatst van een dag en een seizoen en in omstandigheden waar we het raden naar hebben, meteen na het omslaan van de titelbladzijde, heeft de ikfiguur ogenschijnlijk weinig om handen. Het personage heeft zich voorgenomen om een dag of twee uit te rusten, een week misschien, we vermoeden al dat dit van nog te preciseren omstandigheden afhangen zal. Zin drie oogt onschuldig: hij is aanbeland in een stad, meer dan waarschijnlijk Berlijn, waar familie woont. De ouders wonen in het stadje. Russische joden. Zweig zou Roth ooit meegelokt hebben naar Oostende, om van z'n drankzucht te bekomen. Roth is een drankorgel. Hij dronk, zou in niet helemaal opgehelderde omstandigheden om het leven gekomen zijn. De ikpersoon heeft het voornemen om hoogstens enkele dagen van de accomodatie van Hotel Savoy gebruik te maken, wil wat liquide bijeen zien te krijgen om daarna, ook dat vernemen we, zijn tocht naar het westen voort te zetten.

Van tijd tot tijd krijg ik het zwijggeld toegestopt. De persoon, met wie ik af en toe te maken heb, wil vooral niet dat ik praat. Praten kan, zolang het hem voordelig uitkomt. Wat ik ook formuleer, ook als ik drie weken lang niet meer doe dan af en toe staren naar de vlek naast het lichtopaal, waar de reproductie van een werk van Caspar David Friedrich hangt, hij schuift het met een kwinkslag van zich af, vertelt me een verzinsel, stopt me het verzinsel toe met het rondbuikige gebaar van iemand die nergens om geeft. Een hond die toch maar in de weg loopt het afgekloven been toestoppen en het dier misschien heel even over de kop aaien. De verworven autoriteit, die naar hij meent ontegensprekelijk blijkt uit de vele foto's die in boulevard edities gepubliceerd werden, waar hij op één foto glunderend naast de kaderleden van het Unicorn Concern staat, op een andere foto met drie dames, luidkeels glimlachend alsof hij eerder die dag met z'n stijve in een broodkorst vast was komen te zitten.

Ik sta voor het Hotel Savoy. Steigers steken af tegen het lichte blauw. De taxichauffeur heeft me verteld dat op de plek waar ik uitstap inderdaad ooit een hotel was. Hij kijkt op z'n polshorloge, kijkt naar de teller, zon staat bruisend boven het stadje.

zaterdag 21 juni 2014

blauw

Flinterdunne wolkplukjes tegen een teerblauwe fond. Slaapkamerblauw
. Het
Het doet me aan het boek denken dat met een E begint. Het vlinderlichte blauw,
wat ook een vlek
,
Wat ook een vlek had kunnen zijn.
Het doet me denken aan het boek dat met een E begint, een vlek in de linkerbenedenhoek van het schilderij. O, kijk eens, wat een leuke boot,
zegt de moeder. He, wat een mooie boot,
zegt het kind. Zou dan toch het moment aangebroken zijn om Duras te introduceren? De vrolijke, zich niet van schimmel en roest bewuste kinderstemmen, het warme timbre van de dames,
de stemmen op het terras die boven het pas ontloken speelgoed hangen onder de takken van een notelaar die breed over het asfalt buigt,
wat ook een vlek
,
Wat ook een vlek had kunnen zijn. Het slaapkamerblauw
. Een
Een bries van stemmen klatert over het doek, het klaterend getik van het bestek, van de hakken van een jongedame die het terras doet,
naast de witte blouse een hoek van de blote arm, epifanie, de linkerarm die als een zwaan over het kijkoppervlak scheert, het amper aanraakt,
over een afstand van 10 meter op die manier. Een vlek. De smalle borst hoog boven het oppervlak stapt ze reikhalzend naar een andere plek. Ter rechterzijde is het sordino van een sloep. Golfjes likken aan de troebele oever. Traag zakt het landschap weg in het schemerduister van de langste dag. De tafel is keurig afgeruimd. Boven de haag grijsblauw warrelt een insect.

woensdag 18 juni 2014

919


919. Stilleven & variaties 17 n°15. Gouache, 31x23.

dinsdag 17 juni 2014

textiel







Bachelor en Masters van Textiel, School of Arts. Voorbereiding van jury-presentatie.