zondag 21 september 2014

een reconstructie (vervolg)

(11) De prijs voor een reis naar Parijs

In 1998 noteer ik enkele bijzonderheden over het reisboek in een één-exemplaarboekje met Reisnotities als titel, de ondertitel gaf deel 1: Frankrijk, ik was ambitieus, er zouden ongetwijfeld nog titels volgen. Het bleef bij dat ene deeltje dat De prijs voor een reis naar Parijs als titel gehad had kunnen hebben, een met bolle, blozende kaakjes onder rijmzucht gebukte zin die maar liefst drie keer het klankbeeld rijs/reis bevat - waarbij ik alleen op te zoeken heb wat rijs betekend had kunnen hebben om meteen als ik de definitie voor me heb, op bladzijde 2966 in het tweede deel van een eerder vermelde editie, te beseffen dat ik het wist natuurlijk: jong, dun takje. 'Wat is de prijs voor een reis naar Parijs?' vroeg ik aan de loketbeambte. Ik was negentien, geloof ik. De man, die elke ochtend in het onfortuinlijk bleke station van Torhout Joris gezien moet hebben die er in het gekrioel van forenzen op de trein naar Brugge stond te wachten, fronste heel even z'n voorhoofd en begon meteen daarop te lachen, een lach die ik me nog altijd herinner, een vrolijke lach waarin iets van een grootvaderlijke zegen voor de deugdzame ernst van het naïeve broekje doorklonk en geen spat spot (hiermee valt me ook nog het at et it ot ut van de lessen dictie te binnen), waarna hij, nog steeds heel erg vrolijk, naar de handleiding bij het spoorwezen greep en op een beleefde manier 'wat is de prijs voor een reis naar Parijs' zei (op het Eurosongfestival van 1980 zou Moulin met een gelijkaardige stommiteit niet eens een punt halen, wat eerst op hoongelach onthaald werd en later een mijlpaal in de geschiedenis van het festival bleek), bijna alsof hij het zich opeens ook zelf afvroeg. Maar ik was hem te vlug af. 'Ook een antwoord graag op volgende vraag: wat is vandaag het tarief voor Den Haag.' Hij bekeek me met een scheve blik, schoof de handleiding terzijde, wat me niet weerhield om er toch nog die schep bovenop te doen, met wellicht iets al te doorzichtige naïviteit, overmoedig als ik was: 'Ik zit ook met dit, hoeveel is het ticket voor een rit naar Madrid.' Hij boog zich voorover, tot zijn neusbeen bijna het raampje aanraakte, en fluisterde samenzweerderig: 'dat weten we niet,' zoals alleen iemand die ik pas enkele maanden later voor het eerst ontmoeten zou het gezegd had kunnen hebben.

Het reisboek, noteer ik later, had het nobele maar niet zo handige A4-formaat, een slappe, blauwe kaft, gelinieerde bladzijden. Aan de notities, herinner ik me, wat ik me vijftien jaar later niet eens had weten te herinneren, worden randschetsen of cronopios toegevoegd(1) (soms als ik in de regen op de eerstvolgende auto zit te wachten, soms aan tafel in het foute restaurant naar keuze (ik had het ongelooflijke talent om vaak - niet altijd - uit wat zich aanbood het meest foute restaurant te nemen, niet het bistrot waar ze met zorg samengestelde streekgerechten en een voortreffelijke tafelwijn serveerden maar het wat moderner ogende pettenkabinet drie huizen verderop)), af en toe een adresje, dat van Lorenz, dat van Martine, dat van Solange, dat van een Belg die nabij Perigueux een bio-bedrijf begonnen was waar gehooid moest worden, streekgerechten (omdat ik heel af en toe toch in een juiste plek aan tafel zat), en, wat vooral tijdens de eerste weken een belangrijk ritueel werd, het op een landkaart bij te benen traject, de gevolgde route, het A tot Z van de geleverde inspanning, de objecten, zoals Carol Dunlop het noemt, het begin- en eindpunt van elke dag. Ik had een jeugdherberglicensie natuurlijk. Dat spreekt voor zich. Laten we ook maar aannemen, om het niet al te ingewikkeld te maken, dat ik over een map beschikte waarop met een makkelijk herkenbaar icoontje aangevinkt stond waar ze een jeugdherberg hadden en, als het icoontje ontbrak, waar niet. In Gérardmer was een jeugdherberg, in het ooit aan de Spaanse kroon toebehorende Rocroi niet. Stadjes zonder kwamen niet in aanmerking om er 's avonds rond te hangen, maar dat werd na verloop dubbel, er kwam wat sleet op het principe om van jeugdherberg naar jeugdherberg te rijzen.(2) Gauw ontdekte ik dat jeugdherbergen zich ver buiten de bebouwde kom bevonden, in Gérardmer, om maar een voorbeeld te geven, ook in Lorient, op zo'n afstand van het historische stadscentrum, wat ze als ik het goed heb in Gérardmer niet eens hebben, dat ik in de altijd aquafris ogende campus met frisdrankautomaten, douches en stapelbedden op een helaas ver van het beoogde reisdoel verwijderde plek terechtkwam, de enige reden waarom onder andere Lorient, vijfendertig jaar nadat ik er voor het eerst was, geen pleinen, bistrots en straathoeken biedt maar het buitenissig desolate terrein van een aan het Passe de l'Ouest gelegen recreatiepark.

ik herinner mij, ik herinner mij niet

Het Tex Avery moment. In een auto van buitengewone omvang, het gebeurt in Duitsland, in 1976, aan het stuurwiel van de cabriolet een militair in het groene pakkie dat bij z'n uitkering hoort, zit een naakte dame. Met half boven de berm uitgestoken arm sta ik stom aan de wegrand, incasseer de sardonische grijns van het minkukel aan het stuur van de veel te grote wagen. De blote dame lacht, kijkt plagerig naar het speelgoed aan de wegrand.

In Lorient ben ik Lorenz opnieuw tegen het lijf gelopen. We hebben een route die tijdelijk samenvalt, Dinan, Paimpol, Lorient. Met een Bretoense deerne die over een 2cv beschikt en het binnenland op haar duimpje kent, in de auto zit ook nog een dikke Canadees, rijden we naar de stranden die voorbij Saint-Brieuc nooit voorbij de horizont reiken, op een afgelegen plek in het binnenland staren we naar een kerkje, op een nog meer afgelegen plek drinken we heel erg zure cider en aan de rand van een modderig terrein aanhoren we het geëmmer van idyllische gezangen. Op een werst van Lorient verwijderd staan Lorenz en ik aan een oprit van de autosnelweg. Vlak bij de invalsweg is een boomgaard. We werpen appels naar de over het asfalt schietende auto's, beschikken over onbeperkte voorraad.

(1) Het begrip cronopio komt bij Cortazar voor het eerst aan bod in 1952.
(2) Had vaak met de nogal buitenissige locatie van een aantal jeugdherbergen te maken, ver voorbij de rand van het areaal, het historische centrum, de coleur locale, binnenstad versus buitenrand, plein, kroeg, herberg, dat waar het om ging.

Geen opmerkingen: