woensdag 15 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)


Dinan, tourelle de l'église Saint-Sauveur. Inkt op papier, 1977.

(18) Côte d'Emeraude

Van Dinan herinner ik me drie dingen. Eén is het moment op een plein waar ik opeens niet langer het gewicht van de rugzak heb. Ik ga op een bank zitten, eet een broodje, maak een tekening, op het plein is een aangename drukte, ik heb geen hoofdpijn, niemand valt me lastig, zonder stadsplan zit ik op het plein en kijk naar de toren die boven het plein uitsteekt. Twee is ik drentel door steile straatjes met het voor toerisme gebruikelijke vermaak, op een terras buig ik me over de crêpe bretonne met gebakken banaan, later stap ik naar de rivier en het estuarium van de Rance, wat tot Saint-Malo en Dinard reikt. Drie is ik volg de linkeroever van het estuarium, een jaagpad van Dinan tot Dinard. Later, in de jeugdherberg van Dinard, aan de noordkust van Bretagne, ontmoet ik Lorenz en een Bretoense dame. De oude dingen zijn ingestort.

Vandaag heb ik in de groene reisgids(1) op bladzijde 187 voor het eerst sinds ik in Dinan was opnieuw het stadsplan voor me: in het noorden, buiten de stadswallen, Promenade des Grands-Fossés, Rue Gambetta en Rue Leconte de Lisle, in het oosten de oude stadskern en de Basilique St-Sauveur vlak bij le Jardin anglais, nog meer naar het oosten het bochtige verloop van de Rance, dan de Promenade de la Duchesse Anne wat samenvalt met het zuidoostelijke deel van de stadswallen en Rue du Géneral de Gaulle waarvan het meest oostelijke traject buiten de stadswallen en het meest zuidelijke binnen de stadswallen valt, in het zuiden het Château, Place Du Guesclin en le Tour de Coëtquen, het meest zuidelijke punt van de stadswallen, en daar voorbij le Jardin du Val Cocherel en de Promenade des Petits-Fossés wat een groot deel van de zuidwestelijke rand groen kleurt. In een andere editie(2) lees ik dat je vooral van bovenaf een prachtig zicht op de rivier en de haven hebt, dat het stadje - dat in de middeleeuwen vanwege z'n strategische ligging op 25 kilometer van Saint-Malo een grote bloei gekend zou hebben - in de hoogte uitbreidde over de rotsen aan de oevers van de Rance, een rivier die in het westelijke binnenland van Bretagne ontspringt, en net door die enorme hoogteverschillen een fotogenieke, of - variant - pittoreske aanblik biedt, wat van het stadje een populaire toeristische bestemming maakte.
Zomer 1977 is een barre zomer. De weergoden belegeren Parijs met grauwe stoottroepen, het kwik stijgt zelden boven 17°.
Dat heeft weinig tot geen effect op wat ik me van Dinan herinner, ongetwijfeld net omdat ik me niet zo heel erg veel herinner. De map op bladzijde 187 geeft aan dat ik het stadje ter hoogte van Tour Ste-Catherine betrad. Voor iemand die uit het oostelijk gelegen Fougères komt, is geen andere toegangsweg.(3) Wat doe ik, nu ik me opnieuw vlak bij Tour Ste-Catherine bevind en le Jardin anglais vanwaar je, volgens de Guide die ik voor me heb, een heerlijk uitzicht op de Rance en de viaduct zou hebben? Net als in 1977 stap ik door de Jardin anglais. De kans dat ik Erich Rohmer tegen het lijf loop, die in 1977 aan Perceval le Gallois werkt, is nihil en tegelijk niet helemaal onbestaand. Bekoord door het uitzicht op het riviertje in de diepte stap ik door de publieke tuin en beland zo op het plein met de basiliek. Ik maak opnieuw een tekening van de toren van de basiliek, niet omdat het monument me interesseert,(4) hoogstens omdat het eigenlijk wel interessant is om over een bijna identieke tekening te beschikken, ruwer, zonder de details die nu een andere betekenis hebben.
Het ineenstorten van de vertrouwde, bekende dingen. Harvey Keitel in Smoke, of is het in Blue in the Face: elke dag exact dezelfde tekening, exact hetzelfde schilderij, exact dezelfde foto maken, wat niet kan natuurlijk, Panta rei, terwijl ik me van Dinan niettemin telkens weer net dat ene moment herinner, elke dag sinds het begin van dit schrijfproject omstreeks een in principe niet nader te bepalen tijdstip (het moment dat ik voor het eerst en het laatst op die bank ga zitten, waar de klokkentoren van de basiliek als een verticale Matroesjka hoog boven het plein torent), en me alleen dat ene moment herinner, niet de toren, het plein evenmin, me evenmin herinner of ik uit een zwarte mercedes of uit een witte peugeot stap, waarop eindeloos gevarieerd kan worden, op het plein zijn mensen maar wie zijn ze en wat doen ze, plaats ik de bloemenverkoopster met wie ik ooit aan de ingang van een warenhuis een praatje maakte voorin, plaats ik Brrr achterin, verdekt opgesteld achter een boomstam of de zijwand van een krantenkiosk (terwijl hij stiekem foto's van me maakt), komt de dame in een flamboyant rode jurk naast me zitten of verdwijnt ze om de hoek van de basiliek in een niet nader te benoemen straat, er zijn mussen natuurlijk, in 1977 in overvloed aan zo goed als elk tafereel toe te voegen, mussen die zonder dat ook maar iemand het hen uit te leggen had weten dat ik tot een categorie behoor die hen wat opbrengen kan.
Het broodje. Ik til de veel te zware rugzak van de schouders. Oef. Ik open de schoudertas, diep het tekenschriftje en het notitieboekje op uit wat niet langer een vereniging van nuchtere, zich zindelijk naast elkaar in de schoudertas bevindende bestanddelen genoemd kan worden, de blik registreert delen van het plein, maakt een beweging van gegeven ogenblik A naar gegeven ogenblik B, en dan is er meteen niet één mus maar tel ik drie mussen die sans gêne samenscholen om het vertrouwde fenomeen.
Dinan begint met dit moment. Later stap ik naar de oude stadskern. Ik neem plaats aan een eikenhouten tafel. Iemand reikt me de menukaart aan. Ik bestel waar ik sinds uren naar uitkeek, een crêpe met gebakken banaan en een glas zure cider. Weer wat later stap ik in noordwestelijke richting tot ik in het haventje aan de linkeroever van de Rance sta.

In 2006 ben ik Edinburgh. Ik ben in Edinburgh omdat ik aan het script van een film werk. Midden augustus zitten alle hotels vol, maar ik red me, ontmoet een Australische actrice, overnacht in een jeugdherberg, neem de bus naar Forth Bridge. Forth Bridge is westelijk van Edinburgh. Aan de voet de brug, waar Hitchcock een van de meest beruchte fragmenten van 39 Steps filmde, is een toeristische negorij. Het stadje kleeft tegen de kliffen waar Forth Bridge hoog boven uitrijst. Ik neem een taxi naar het meest noordelijke punt van Forth Bridge. In het script waaraan ik werk waait regen over het areaal. Het estuarium ten noorden van Dinan is smaller dan Forth, een brede zeearm tussen Edinburgh en de weg naar Aberdeen, dermate breed en uitgestrekt dat de cruise die tijdens het hoogseizoen elke avond vanuit Queensferry onder Forth Bridge doorstoomt, met een jazz orkest aan boord, voor het tochtje dat klokvast om 8 uur 's avonds begint de hele avond neemt.
Op 30 juli 1977 volg ik het jaagpad op de linkeroever van de Rance, waar ik ongetwijfeld min of meer toevallig terecht gekomen ben. Aan de andere oever liggen boten gemeerd, meeuwen scheren over het vlakke water.

In Dinard tafel ik in een restaurant waar ze een verrukkelijke Fruits de mer hebben. De op ijsblokjes geserveerde délicatesse, in een restaurant waar ik vlak bij het raam zit, biedt een heterogene berg schelpen, ook messen, kokkels, garnalen, oesters en krab en citroen om het af te werken. Bij het gerecht bestel ik lukraak een Entre Deux Mers. Het notitieboekje belandt ter rechterzijde van de schaal met schelpdieren. Ik smul. Op hondsdolhete dagen, in Màlaga, als de hitte ook 's avonds als een dikke brij over het stadje lag, ging ik vaak op een driehoekig pleintje in de noordelijke periferie van het stadscentrum op een terras onder de jacaranda zitten, ik woonde er vlakbij, en bestelde de mejillas, een sobere schotel, twaalf grote schelpen die daar, op die plek, koud en met citroen geserveerd worden.


(19) Vijf dagen aan de Côtes d'Armor
Half a mile offshore, walking on silver water, we crossed a path that extended gracefully and without apparent end to our north and south. It was a shallow tidal channel and the water it held caught and pooled the sun, such that its route existed principally as flux; a phenomenon of light and currents.
(5)


In Perros-Guirec, aan een van de meest noordelijke baaien van Côtes d'Armor, stappen we over een terrein dat zich net buiten de kust bevindt. Het is eb. De kustlijn is veraf. Het terrein bestaat uit glad zand en plassen waar algen en wier aan vastgekoekt zitten. De Bretoense dame die ons op sleeptouw nam, vertelt dat het ogenschijnlijk niet te meten strand, een vlakte die tot de horizont reikt, in enkele minuten een vloed biedt die tot de navel of zelfs hoger reikt, de vloed is er zo hevig dat het in een mum van tijd het hele gebied blank zet. Op het vlakke zich tot nat zand en wieren beperkende terrein stappen we tussen de ondiepe plassen. Een dag eerder waren we naar een plek in het binnenland gereden, naar een ruïne, en naar een hoeve waar we de cider proefden van een boer die helemaal niets aan het product toevoegde. 's Avonds laat belandden we op een plek waar gefeest werd. Het kleine gezelschap was toevallig ontstaan, in de jeugdherberg van Dinard, waar ik aan een van de tafels opeens naast drie mensen zat die een ogenblik eerder kennisgemaakt hadden, ik belandde in het gebabbel, van het een op het andere moment werd het drie vier kompanen, tijdelijk, een zwaarlijvige, vriendelijke en onduidelijke jongen uit Canada, iemand die in Graz geboren was, en een jongedame uit de streek die in de jeugdherberg van Dinard neergestreken was omdat ze net hier, in de jeugdherberg, andere en naar zij meende interessantere mensen ontmoeten kon.


Les rochers roses à Ploumana'ch. Inkt op papier, 1977. Een baai. Laten we het een baai noemen, de baai van Ploumana'ch aan het uiterste westen van de ruige kust van Côtes d'Armor. 'Hoewel Ploumana'ch bij de gemeente Perros-Guirec hoort,' lees ik
(6), 'is het een badplaats op zich en heel anders van sfeer dan het mondaine Perros-Guirec. De sfeer is wat ruiger en de mensen die er komen zijn meer gericht op natuur en wandelen dan op zonnebaden.'

De tekening toont drie dingen, los van de uitvoering ervan: rotsen, water, lucht. Iemand die op de rotsformatie voorin staat, een rotsformatie die aan de kustlijn vastzit, zou rechtopstaand misschien net tot het hoogste punt van de formatie reiken - de tekening suggereert een uitgesproken omvangrijk rotsmassief maar dat is helemaal niet. Nog meer voorin, ongeveer op de plek waar de persoon die naar de tekening kijkt zich zou bevinden, is een smal pad tussen een groen plaveisel wat we zeer in het algemeen als gras kennen, er zijn bloemen en kruiden van diverse families, zo divers dat ze eigenlijk slechts één ding gemeen hebben, dat ze daar op die plek voorkomen. Rechtsop is een vuurtoren. Stap in de tekening en je zal de vuurtoren zo meteen zien. Het is een kleine, ronde vuurtoren in een gebied zonder bomen, alleen grassen, rotsen en struikjes die hebben geleerd hoe ze met het ruige bestaan aan de noordkust van Bretagne om te gaan hebben. Als we aannemen dat de rug van de tekening samenvalt met de rug van tekenaar, wat ik slechts als hypothese aanbreng, niet als een zich boven het tafereel verheffende waarheid en nog minder als de schaduw van het hypothetisch vermaak, aangezien er geen andere waarheid is dan het kluchtige inhibitio sine qua non dat er ook andere waarheden zijn
(7), stappen wandelaars en dagjesmensen achter die rug door. Ik ben in het gezelschap van een Bretoense dame, die zich ergens in de onmiddellijke nabijheid van de rand van het vel papier bevindt, op gegeven ogenblik misschien ook daadwerkelijk dwars door het tafereel stapt, over de rotshoogte voorin klautert bijvoorbeeld, een jongen uit Graz, Lorenz, een charmante, intelligente jongen die ik in de jeugdherberg van Dinard tegen het lijf gelopen was en twee jaar later opnieuw ontmoeten zou nadat we in Nantes elk een andere kant namen, hij wilde naar Parijs, ik zuidwaarts, in Salzburg, aan de Oskar Kokoschka Schule, waar hij schilderkunst deed en ik in het geboortehuis van Georg Trakl terechtkomen zou, in een atelier dat door een spichtig mannetje geleid werd. De vierde persoon, net als alle andere op korte afstand en zo niet heel erg ver van de rand van de tekening vandaan over rotsen klauterend, is een dikke jongen, ik stel voor om het inderdaad simpel te houden, of hij Robert of Yves heet maakt immers niet uit, dik is dik; laten we daarbovenop ook nog het volgende aannemen, dat hij in Quebec of Montréal woont, Rome en Firenze plant of er net vandaan komt, en zich bij voorkeur met de Bretoense dame bezighoudt, die hij, ik en Lorenz in Dinard ontmoet hebben tijdens wat net zo goed een vluchtig moment geweest had kunnen zijn: in de jeugdherberg, niet heel erg laat op de avond, een keet waar het best druk is. Ik neem plaats aan een lange tafel waar nog wat mensen zitten en met die mensen komt het tot een gesprek. Na verloop van tijd gaat het er levendig aan toe. Waarover we het hadden herinner ik me niet, wel het besluit, later die avond, om er met z'n vieren op uit te trekken. De Bretoense dame heeft een autootje, een 2cv. Zij kent de streek, wij niet. Nog diezelfde avond rijden we naar een plek waar een Bretoens festivalletje aan de gang is, geen ding waar toeristen rondhangen. Gaëlle, laten we voor het gemak aannemen dat dit inderdaad de naam van onze Bretoense reisgids is (zo hebben we van het tijdelijk optrekkende viertal drie specimina geïdentificeerd: de knappe en intelligente Lorenz, de dame en schrijver dezes)(8), Het regent en het is koud bovendien. We belanden op een modderig terrein, drinken goedkope cider. In de tot modder gereduceerde festivalweide is een houten podium aan de verre rand van het terrein. Op dit krakkemikkige podium wordt op gegeven ogenblik een bejaarde dame genood om aan te treden. A capella. De Bretoense gids deelt mee dat we naar het wonder van de Bretoense noordkust luisteren, een bejaarde dame met stembanden waarin de nachtmerrie van Bretagne over de nachtmerrie van macht en glorie raast. De rillingen die ik tijdens het concert ondervind hebben wellicht vooral met de lage temperatuur te maken. Het regent en sneeuwen had net zo goed gekund. Twee maanden later gaf de barometer in Albi één graad boven nul. De ochtend na het concert rijden we naar Paimpol.

Onder: (a) Lannion, het kerkje,(9) en (b) Les rochers roses. Inkt op papier, 1977.



Nouer la corde du pendu
avec les dents d'un cheval mort.
(10)

De tocht door het Bretoense hinterland, begin augustus, had - hoe onopvallend ook - het karakter van een improvisatie. If nothing else, then to be prepared for every kind of luck, zou Diogenes naar verluidt geantwoord hebben toen ze hem vroegen (in een poging om zijn voor theoretici infame attitude te ridiculiseren) wat hij dan eigenlijk opgestoken had van de filosofie.(11) Gaëlle toverde stadjes en plekjes die wij, Lorenz, het dikkertje uit Quebec en ik, nooit gezien zouden hebben als Gaëlle niet de moeite genomen had om het onbereikbare Bretagne uit haar toverhoed te schudden. Ik herinner me het onbestemde gevoel van een tocht langs dode plekken. Dat heeft niet alleen met wat ik mij herinner te maken, de plekken waren ook toen morsdood.
Een plek komt pas tot leven als je er maanden rondhangt. Zonder meer tijdsduur dan het vluchtige moment is het een blinde vlek.

ik herinner me

Van de Bretoense improvisatie herinner ik me niet zo heel erg veel. Een boomgaard. We drinken zure cider. Gaëlle die zegt dat de cider die ik in Fougères en Dinan gedronken had een goedkoop, voor consumptie bereid afgeleid product is. Een vuurtoren. Het strand van Perros-Guirec. Een grauwe ruïne in het binnenland. Krabben in de poelen op het strand van Perros-Guirec. Gaëlle: boers, vrolijk. Het desolate kruispunt vlak bij het kerkje van Lannion. Dat ik achterin de auto zat. Dat ze geen van allen druk deden over de tekening die ik wilde maken. Een keet vlak bij het strand van Perros-Guirec, verstopt in een archetypisch bouwsel, waar ze naast sleutelhangers en ansichts met een zonsondergang boven la côte Emeraude ook pinguïnprullaria en cola en frisdrank hadden. Houten tafeltjes, modder, cider in een plastieken beker, de festivalweide die een desolate aanblik bood. Dat we vier op een rij telkens weer naar Dinard reden en in de refter van de plaatselijke jeugdherberg aan een houten tafel zaten. Dat ik na de vierdaagse trektocht 's avonds laat in Saint-Pol-de-Léon belandde. Dat ik me van Saint-Pol-de-Léon geen zak herinner en van Morlaix evenmin.

In Saint-Pol-de-Léon word ik opgepikt door iemand die dwars door Finistère naar het zich aan de zuidkust bevindende Quimper rijdt. Als ik zeg achtendertigjarige man is dat bij benadering correct. Professeur d'anglais à l'Ecole Alfred Jarry wordt twijfelachtig. Petula Clark, voluit Petula Sally Olwen Clark, vermeld ik alleen omdat ze in 1977 Sauve-Moi uitbracht, een single, met het voor 1977 opmerkelijke Le soleil est amoureux als B-kant. Roscoff vermeld ik alleen omdat het zich 6 km ten noorden van Saint-Pol-de-Léon bevindt en de exotische plaatsnaam me ongetwijfeld opviel. In St-Pol-de-Léon zou in 1977, meer bepaald zomer 1977, helemaal niets gebeurd zijn. Dat ik me van het stadje helemaal niets herinner, is niet helemaal correct. Ik herinner me een Middeleeuwse fontein, niet de Fontaine de Lenn ar Gloar au Rue des Lavoirs maar de Vasque de Keilinsky au Place du Kreisker, een reeds in 1913 als monument geklasseerde bezienswaardigheid waar ik veeleer toevallig langskwam toen ik na de slopende estafette van Dinard over Guingamp en Morlaix 's avonds laat in St-Pol-de-Léon belandde. Het donkerde al. Het afscheid na de vierdaagse tocht door het binnenland en langs de kust van Côtes d'Armor, in het fortuinlijke gezelschap van Gaëlle en Lorenz en het dikkerdje uit Quebec, had een klef gevoel. Na het vrolijke gezelschap lifte ik met tegenzin westwaarts. De uren op het strand van Perros-Guirec, op een plein in Lannion en in de auto van Gaëlle hadden het avontuur een plotse samenhang geboden die ik opeens heel erg miste. Opnieuw stond ik in m'n eentje aan de wegrand.

De route van St-Pol-de-Léon naar Quimper gaat over een regionale weg dwars door met hoge grassen begroeid gebied. Er is een berg. In 2012 bevind ik me op de oostelijke flank van die berg, van Saint-Brieuc naar Brest op een ommetje door het binnenland. Het is de eerste syllabische route die me van Eu en Berck over Brest, Vers, Dax, Pau, Ur en Fos naar Y brengen zal, een route van zesduizend kilometer.
Die dag, begin augustus 1977, gaat het van Saint-Pol-de-Léon naar Quimper. Quimper biedt het extra dat het in het oeuvre van Sleen een verre van onbelangrijke betekenis heeft. Eén dag later bevind ik me in de jeugdherberg van Lorient, in een toeristisch resort. In de kamer waar ik beland, zitten twee schichtige meisjes op een brits vlak bij het venster. Lorenz betreedt de kamer.


(1) Michelin, De groene reisgids: Bretagne Noord, Lannoo 2012.
(2) Tineke Zwijgers, Het echte Bretagne, Davidsfonds 2008.
(3) Fougères > Dinan. De meest logische route is over Antrain en Dol-de-Bretagne. Waarom? Sta me toe, dolgedraaide lezer, om hier toch even wat tijd nemen voor een cartografisch onderzoek van onbegrensd belang: lifte ik na de verbluffing van het Château van Fougères zuidwaarts, Fougères waar Psalmanazar van Parmesaan uiteraard helemaal nooit voet aan de grond zette, ik wel, Joris Van Rapskaas immers fermenteerde noordwaarts in een vallei van röntgen en het onvoorziene desnoods van een schermutseling en schreed stapvoets, uitgekookt en zonder ander perspectief naar het Schwabische prebiedermeierterrarium van het vaderlijk delict - of lifte ik noordwaarts, na de nog meer verbluffende rencontre met een culinair orgasme van de hoogste orde, na gedurende anderhalve week alleen maar op rijst en muësli gekauwd te hebben. Zuidwaarts houdt in dat ik van Fougères naar Rennes gelift zou hebben, wat niet blijkt uit het reisverloop. Noordwestelijk is er een route over Antrain en Dol-de-Bretagne naar de Côte Emeraude, waar ik ter hoogte van Antrain steil noordwaarts nemen kon, naar Mont-St-Michel. De verlokking om dit lichtzinnige, in satanische godsvrucht badende oord met een bezoek te vereren was ongetwijfeld groter dan een rit naar het binnenland.
(4) Dit symbool van een verachtelijke, amorfe, achterlijke, geestdodende, bloeddorstige (in oor gefluisterde woordenstroom), dit praalzieke autisme van een gestoorde, machtsgeile (hiaat want hoe benoemen worm kerk staat demonie).
(5) Robert Macfarlane, The Old Ways; Penguin 2012, page 59.
(6) Tineke Zwijgers, op. cit. blz. 77.
(7) La seule vérité, c'est qu'il y a d'autres vérités. Anonieme quote, begin 21ste eeuw.
(8) Een besluiteloze herinnering: eind 1983 ben ik met een dame uit Lille die in Taunton woont. Denise heeft een dochter die Gaëlle heet, een extravert, complexloos meisje van een jaar of negen. De vader is in Schotland om het leven gekomen. Op een dag zit ik in Londen aan het stuur van een middelgrote vrachtwagen. Denise heeft geen rijbewijs, ik wel. We rijden naar Taunton. De avonden in Lille zijn gelardeerd met Franse maaltijden en wijn. De naam van het dochtertje van Denise biedt geen verrassing omdat ik zes jaar eerder in Bretagne iemand met die naam ontmoet had. Misschien is dit net zo'n verzinsel als god bestaat want het staat in de bijbel of dat het waar is omdat het in de koran staat. Elk woord is verzonnen. Wat aanvankelijk hoogstens een klank was, een keelgeluid, gemekker, gebrul, kreeg op een net zo plotse als trage manier betekenis, klanken werden woorden, woorden voegden zich samen tot betekenissen van algemeen nut, en die betekenissen van algemeen nut vlochten een weefsel van taal en verbeelding. Om die warhoop van tegenstrijdige betekenissen het hoofd te bieden werd op gegeven ogenblik aan het algemeen nut toegevoegd dat van de enorme warhoop een aantal klanken of dingen of feiten of gebeurtenissen beantwoordde aan wat zich de hele tijd voordeed, andere niet. De sabeltijger beantwoordde aan wat zich voordeed. Van het niet te verklaren totaal van alles wat zich voordeed, werd geleidelijk aan aangenomen dat een superieure entiteit er de oorzaak van was. In een nog later stadium werd het niet te verklaren totaal god genoemd, dat wat niet op een empirische manier verklaard kon worden. Zo is de godencultus ontstaan, in het schijthok, in een schijterij waar geen ander woord voor was.
(9) Dag drie. We rijden door het binnenland van Côtes d'Armor. Een dag eerder waren we op de hoeve beland van iemand die niet voor geëconomiseerd nut bestemde cider maakte, heel erg zure cider. Gaëlle zei, herinner ik me, dat de producten die je in Fougères en Dinan voorgeschoteld kreeg niets met dit soort cider te maken hadden. De cider zoals wij het kenden, was een economisch product van inferieure kwaliteit. We zaten op een grasveldje, de persoon die zich met het fabricaat bezig gehouden had, hield zich afzijdig. Hij wist wie Gaëlle was. Met een fles kwam hij over het grasland naar ons toe stappen. Van het product had hij niet zoveel flessen dat het ooit economisch nut gehad had kunnen hebben. Alleen al om die reden was de fles heel erg bijzonder, zei Gaëlle, waar ze aan toevoegde dat ze overal in Bretagne net dit soort cider hadden, gaaf, brutaal, puur, zonder de verwerpelijke chemie van het marktproduct.
(10) Georges Bataille, L'Archangélique et autres poèmes, p. 52; Gallimard 2008.
(11) 'It is this idea that underlies Diogenes' only observable method, which consists of a continual process of 'adaptation" or "improvisation" as circumstances confront him with a series of differing problems. As the question, the interlocutor, and the specific context vary, so do Diogenes' responses. Such a method does not produce a consistent set of doctrines, as Diogenes' contemporaries enjoyed pointing out. So, when asked if wise men eat cakes, he replies cheerily: "Yes, all kinds /panta/, just like everyone else." When reproached for drinking in a tavern he responds punningly: "Of course - and I get barbered in a barber shop!" When reproached for eating in the agora he retorts pointedly: "I got hungry in the agora!"' The Cynics, The Cynic Movement in Antiquity and Its Legacy, University of California Press, 1996; p. 91-92. De Marx Brothers, Tex Avery, Marcel Duchamp en zo nog wat componenten van de meest cartooneske eeuw sinds Plato schuiven mee in.
Improvisatie. Al wie ooit over langere afstanden gelift heeft, dat wil zeggen niet over een auto, een trein of een vliegtuig beschikte, om een andere reden de fiets op stal liet en zich onder geen enkel beding ooit aan de route naar Compostella wagen zou, hoogstens in omgekeerde richting - van Compostella weg - en dan, zoals een anoniem auteur schreef, niet zonder er op zijn minst een kleinigheid mee te nemen, de staldeur van een hoeve, een paard, de kathedraal, een luciferdoosje, de door maanlicht betoverde hals van het kreupele meisje, al wie zich moedwillig overleverde aan het hondse vertoon van de wegrand, van Grabbeldijk naar Marseille liftend, om maar een voorbeeld te geven, weet dat het weinig zin heeft om zich strak aan de ingebeelde lineariteit van A (beginpunt) en B (eindpunt) te houden: elke auto die naar de kant komt, biedt op z'n minst een mogelijkheid om weg te komen van de reeds na twintig minuten vervloekte plek aan de rand van de weg, wat ik vermeed door er steeds stevig de pas in te houden. Die zomer had ik uiteraard geen lineair perspectief. Of de persoon aan het stuur van de witte Peugeot 406 naar Belfort of naar Langres reed, bood hoogstens het dilemma of ik zuidwaarts of westwaarts wilde, wat in beide gevallen inhield dat ik onbekend gebied betreden zou. Zo valt niet uit te sluiten dat ik na Fougères eerst in de periferie van Rennes belandde, omdat iemand net die kant opreed, en later pas besloot, aan een kruispunt in de periferie van Rennes, om eerst de noordkust van Bretagne te verkennen. Het verloop tussen A en B was hoogstens in een aantal steriele gevallen zo lineair dat het geen ruimte voor wat anders bood. Een moslim die uit de koran afleidt dat Allah bestaat en dat Mohammed daarbovenop zijn profeet is, worstelt op een wel heel erg autistische manier met het ter plaatse trappelen aan het ooit als A/B geformuleerde nulpunt.

Geen opmerkingen: