woensdag 10 december 2014

woensdag 10 december

In een of andere krant lees ik dat ik Orlando van Virginia Woolf gelezen zou moeten hebben. Ik lees dat het haar meest toegankelijke boek zou zijn, dat het epos 300 jaar neemt en dat het mannelijke hoofdpersonage, Orlando, ergens halverwege die 300 jaar in een vrouw verandert. Apart from the Diary, waarvan ik sinds eind jaren tachtig het vierde en vijfde deel bezit, in Penguin edities die midden jaren tachtig uitgegeven werden, heb ik nog een aantal boeken van Woolf en slechts in drie daarvan heb ik gelezen, The Waves, Between the Acts en Books and Portraits. The Diary Volume III heeft een stempel op de achterzijde van de titelpagina: AFGEVOERD. Het volume heeft deel uitgemaakt van de Gentse Stedelijke Openbare Bibliotheek die eind 1996 een omvangrijk assortiment van de hand deed wat Broadbent, die toen al of niet toevallig in Gent was, niet ontgaan was. De stempel van de stadsbibliotheek is bleek gezet en werd drie keer van een notitie voorzien: Enge 851.6 WOOL (bovenaan), 134849-3 (ter rechterzijde) en 83/9918/H (onderaan), wat gezien de publicatiedatum van het boek wellicht de vroegste verwijzing is naar de classificatie waar het boek tot 1996 deel van uitmaakte. Mrs. Dalloway, a Triad GraftonBooks editie uit 1976, Reprinted nine times, open ik voor het eerst. Ik lees de eerste zin: Mrs Dalloway said she would buy the flowers herself. Uit het gele vignet op de achterzijde, waar rood op geel de mededeling unverb. Preisempfehlung staat, valt af te leiden dat ik het boek in Duitsland gekocht moet hebben. Orlando heb ik niet en van veel boeken die in mijn bibliotheek ingekwartierd werden en er gerieflijk en kameraadschappelijk acht verdiepingen hoog naast elkaar staan, weet ik dat ik er geen woord van las, hoogstens de eerste, soms de laatste zin, soms een halve bladzijde, 70 bladzijden als het meeviel.
Coriolanus bijvoorbeeld, van William Shakespeare, een uitgave van de Bezige Bij uit 1960 met Ko van Dijk op de cover, als Coriolanus, de vertaling is van Bert Voeten:

               EERSTE BEDRIJF

       Eerste Toneel. Rome. Een straat.

/Een troep opstandige burgers op met stokken, knuppels en andere wapens/


               EERSTE BURGER
Voor we verder gaan, mannen, luister naar me.

               ALLEN
Spreek, spreek!

               EERSTE BURGER
Zijn jullie allemaal vastbesloten liever te sneuvelen dan te verhongeren?

               ALLEN
Vastbesloten!

               EERSTE BURGER
Jullie weet 't: Caius Martius is de voornaamste vijand van het volk.

               ALLEN
Weten we, weten we!

               EERSTE BURGER
We slaan 'm dood, dan kunnen we zelf zeggen wat 't graan mot kosten. Akkoord?

               ALLEN
Niet meer over kletsen; doen. Kom mee, kom!

               TWEEDE BURGER
Een enkel woord nog, goede burgers...

               EERSTE BURGER
Slechte burgers vinden ze ons; de goeie, dat zijn de patriciërs. Als de grote heren alleen maar afschoven wat zij niet meer op kunnen - zolang 't nog eetbaar is! - zouden wij al gered zijn en blij toe; maar zelfs dàt zijn we hun niet waard. Ze motten onze ellende zien, ze motten zien hoe wij kreperen, om precies te weten hoe warm zij er bij zitten; onze nood is hun winst. Laten we er op los gaan met onze knuppels voor we zo mager zijn als latten; en de goden weten dat ik dit niet zeg uit dorst naar wraak, maar uit honger naar brood.

               TWEEDE BURGER
Waarom ben je zo gebeten op Caius Martius?

               EERSTE BURGER
Hij mot er 't eerst aan; hij blaft het hardst tegen de gewone man.

               TWEEDE BURGER
Ben je vergeten wat voor diensten hij zijn land bewezen heeft?

               EERSTE BURGER
Waarachtig niet, en wij zouden 'm daar graag voor bedanken; maar hij heeft onze dank niet nodig, hij stikt al in z'n eigen trots.

Ik sla het boek dicht, veer overeind en stap naar de bibliotheek, berg het op exact daar waar ik het aangetroffen had. Shakespeare. Zeg ik dit opgelucht of met een zucht omdat sinds de bard het schreef geen eind kwam aan de hondse klucht? Om te weten hoe het afloopt met die Caius Martius, heb ik Coriolanus niet eens uit te lezen. Demagogen en schurken weten het volk makkelijk met hun glibberige krompraat te strikken, niet omdat ze buitengewoon intelligent zouden zijn, maar omdat het volk een samenraapsel van achterlijke nietsnutten is, net zo schraperig en inhalig als de schurken en demagogen die ze eerst bejubelen en later, als het goud de pot niet spekt, uitspuwen als pekschuim.
Sinds het Pleioceen zijn er op wat verlichte en lichtzinnige geesten na, dag aan dag op die ene hand te tellen, geen lui geweest die iets zinnigs deden met de macht die ze opeens hadden, net zo vaak omdat ze voor ze de macht grepen en de hongerige idiotie van het plebs aanzwengelden tot holle razernij toch al niets te vertellen hadden.
Van een verlicht heerser hebben we aan te nemen dat hij niet over het volk heerst om daar zelf beter van te worden. Hij woont niet in een villa of een paleis maar in een hut ergens in een buitenwijk. Zijn belangrijkste activiteit is geestelijke reinheid, zijn belangrijkste kwaliteit om beslissingen te nemen die het geheel aanbelangen zonder ook maar één detail over het hoofd te zien van wat binnen dat geheel belangrijk is. Hij is despotisch, wordt althans in blaadjes die bij voorkeur de holle retoriek van het rechtse discours bejubelen als zodanig benoemd, vooral sinds hij termen als inflatie en indexsprong naar de prullenmand verwees.

In de auto is er alleen het landschap. Wat in de kwaliteitskrant een ogenblik eerder zwart op wit stond alsof het bewezen was, glijdt van me af. In de prullenmand van het landschap rij ik zuidwaarts.

Geen opmerkingen: