zondag 21 juni 2015

zondag 21 juni

Ypsilonetische transcriptie van Sunday 21 June, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1988; p. 24-25, JUNE 1936.

Je kan de emmer diep laten zakken, zo althans werd het geformuleerd door de sinds maanden in wanbeheer door broodkorsten en darmkots ploeterende Grepet, toen hij even uit Charles Darwin opkeek, Grepet die zich voorgenomen had om Darwin met naald en draad aan te pakken, zich in het medium te verdiepen, niet met een in ouwe tantes grossierende paardenpik maar met naald en draad, ik zal u zeggen, mevrouwtje, zorgvuldig ouderwets, zonder theoreticale flauwekul - diep kan je je emmer laten zakken, dieper dan de gebruikelijke, dieper dan de gewenste, dieper dan de niet beoogde of dan de daarentegen net welbeoogde diepte, reëel diep tot het niet dieper kan, immoreel nog dieper, om kort te gaan, dieper dan je voor mogelijk gehouden had kunnen hebben, en in die stront, diepzeepareltje van me, in die verrekte strontboel, hoe diep je emmer ook daarin wegzakt, of hoe je ook heten mag, in die drekput zal je hoogstens aantreffen wat je je zelfs in je stoutste dromen niet had weten voor te stellen, stront, stront, stront en alleen maar stront, je hoeft niet eens te scheppen om bij de stront te kunnen, om kort te gaan, de zwijnerigheid is simpelweg van die aard dat je je niet eens bukken moet om bij de stront te kunnen.
Grepet, van nature lyrisch en begaafd met nonchalante, ape-evidente logica, wond geen doekje om het al of niet gewenste besluit: een kokmeeuw, zelfs een terminaal aan tyfusdysenterie lijdend exemplaar van bovenvermelde soort, had onder geen beding zo'n enorme hoeveelheid stront geproduceerd kunnen hebben. De drek van een kokmeeuw bovendien is net doelgericht als een loodje. Dat niet alleen de voorruit maar ook nog eens ter linker- en ter rechterzijde het autootje in z'n geheel onder witte smurrie was komen te zitten, gaf aan dat Kuttebol er zich mee beziggehouden had.
De vaststellingen waren niet moeilijker dan deze: iemand had witte smurrie over het autootje gekeild. Brenda kwam aansloffen met een spons en een net niet tot de rand gevulde emmer. Hierover zei ze later dat ze het witte zeiksel zo makkelijk had weten te verwijderen dat het met bijna wiskundige stelligheid niet om uitwerpselen ging. Maar wat dan wel, vroeg ik. Dat wist ze niet. Met een boerenkinkel wist ze wat het deed, niet met dit soort dingen. Ik zeg ook alleen maar wat ik er van denk, zei ze, waarmee ze zonder enige twijfel alleen bedoelde dat ze er voorts geen zak mee te maken had; eerst het grazen, dan het melken.

Zonder herrie reed ik over een wegje, bouwverzinsels en de vele andere mogelijkheden van een niet eens wiskundig maar infantiel en reëel bederf met lichte haast van me afschuddend. Het zou geen eeuw nemen om toch weer voor een poort te staan, het heerschap met een lichte buiging voor te gaan, is alles naar wens mijnheer, geknipt voor dit soort werk als een takje dat op een een zucht van het evidente leedvermaak in nooit wijder wordende kringen meedraait.
Grepet stond aan de poort van een nog belangrijkere verwezenlijking. Alleen hij zou zich de niet als zodanig bedoelde handeling herinneren, de bakermat van een vogeldrekachtige voetafdruk, van een hoeveelheid van hoe doe je het godverdomme.
Opnieuw schoven de syllaben langszij in een hinterland dat net in die syllaben, Pis, Kut, Kots, Drek, Kwijl, Kak, een rustgevende strakheid gevonden had, het troostomrande areaal van een kerkje, het plaatje van een brede heup om de lange vingers van een akker, van het in Flaubert verdronken kind, de naakte schubben van het bouwwerfdier, het woonerf in een niet te bewijzen logge gratie zonder zon en oorlog.
Met het zonlicht weet ik wat ik van het zonlicht weet. Een buitje waait over het erf, er is koffie, ik veeg, raap op, Babs wil thee, Mulata lepelt een deuntje, twee abrikozen en een pruim, een vlieg bestudeert de dingen en er is de eerste zin van Daisy Miller, At the little town of Vevey, in Switzerland, there is a particularly comfortable hotel.

Geen opmerkingen: