maandag 15 augustus 2016

jazz middelheim #2

Dag vier begint met Craig Taborn. Er is een aangename sfeer onder de bomen in park Den Brandt. Het solo concert van Taborn is onwezenlijk vroeg, net na het middaguur. Wie Taborn een beetje kent, ik alleen van een in 2012 opgenomen cd, waar we in de auto naar luisterden, ook toen we eergisteren naar Middelheim kwamen rijden, weet natuurlijk dat dit het moment van Jazz Middelheim 2016 wordt. Het Avishai Cohen quintet van zaterdag was heel erg goed en Patti Smith, wat ook Karel Van Keymeulen niet ontging, had een bijna dierlijke présence, YOU MOTHERFUCKERS sneerde ze, met schofterige perfectie, meteen daarna ging het uit z'n voegen. Taborn, Minneapolis US, is vooral, vernemen we, net voor aanvang van het concert, door Abdullah Ibrahim beïnvloed, en nog wat iconografisch geweld. Door Abdullah Ibrahim blijkt niet alleen tijdens de eerste improvisatie. De handen van Craig Taborn nemen tijd voor het klavier, de introïtus gaat in een voorbereiding van improvisatorische aanrakingen, voor het tot een meer ritmische ontwikkeling komt wordt het klavier in het binnenste octaaf genomen. Van de octaven die een grand piano biedt, acht in totaal, is het centrale octaaf zowat het enige waar technisch gesproken een zuivere frasering geplaatst kan worden. Wat me enorm bevalt is dat de piano voor Taborn met dit octaaf begint, waarin diepte en hoogte samenvallen, en dat het begint met zoeken van wat het worden kan. Uit het tasten komt een eerste motief. Het eerste motief is verwant aan de piano van Abdullah Ibrahim, het is sonoor en breed en zonder meer dissonantie dan de schaduw die het heeft. De toon van Taborn is verwant aan die van Ibrahim, het is een toon die van elke toon een landschap maakt.
Het tweede nummer introduceert Cecil Taylor. De versnellingen zijn adembenemend en nog adembenemender is de zuivere toon van het ritmische geweld. De frasering is verrukkelijk. Drie is een syncope en eindigt met ritmisch geweld, repetitief. Vier is een bijna geruisloos largo, breed als Mirroirs van Ravel, met versnellingen in de diepe octaven en een hels tempo. Vijf begint staccato, Kurtag, fluisterende boventonen, geritsel, repetitief in het hoge register dat meteen daarop opwelt uit de donkere kant van het klavier, vingeroefeningen als die van Catalogue d'Oiseaux, Ravel à l'improviste, een roffelend accelerando, hoefgetrappel, een basso continuo dat links mee inkomt en roffelend over de toetsen gaat. Waaiende lineariteit van klankvolumes die Ravel en Debussy hebben.
Openspattende rillingen roffelen over het klavier. Een prachtige gelijktijdigheid van ritmes. Tristano met de brede toets van Ibrahim en Ellington, syncopatische verschuiving van de klankmassa en onbeschrijfelijk verrukkelijk als het ostinato van de linkerhand ingedikt wordt tot de reikwijdte van één octaaf, meer niet, elke vinger één toets, een strak en repetitief parlando waar de rechterhand in een veelal afwijkende toonaard andere ritmes aan toevoegt, mechanismen zonder de kitsch van pianistieke pirouettes, iets waar Taborn zich helemaal nooit aan waagt, alles blijft binnen de reikwijdte van het ratelend ritme, dressuur. Linker- en rechterhand functioneren ogenschijnlijk volstrekt zelfstandig. Turkish Mambo maal twintig.

De andere concerten bevallen me niet. Aan wie, aan wat doet het denken. Aan Quartet West? Met Pharoah Sanders de open wonde van een aan Coltrane verwante sound. Iemand applaudiseert en niemand volgt. De piano en de percussie zijn ronduit briljant.

Geen opmerkingen: