woensdag 26 oktober 2016

gogol #1

1. Gogol. Die mijnheer van huisnummer 150. Dus hier woont Gogol, besefte ik, de auteur van Dode zielen, van De neus, van Het portret, van De mantel, en van het onovertroffen Avonden op een dorp bij Dikanka, wat potverdraaid begint als een van de pot gerukte kermistrommel. Hoe bedwelmend, hoe prachtig is een zomerdag in de Oekraïne! Want Russen schrijven met uitroeptekens. Als ze 't niet doen, kijkt zelfs het ouwe dametje niet naar hen om. Met een verbrijzelde schedel, waar zou je wakker van liggen. Gogol bleek op huisnummer 150 te wonen, in een van de pot gerukte kermistrommel met drie lijnbussen waarvan er eentje zelfs helemaal tot Moscou rijdt met een chauffeur die met z'n ogen dicht aan het stuurwiel zit. Het was me om meerdere redenen, die er weinig toe doen geloof ik, ontgaan dat we in de Vandepotgeruktekermistrommelstraat een beroemde schrijver hadden, die dood was bovendien maar nog niet eens half als een haring stonk. En wat hou ik van beroemde schrijvers. Als rattengif in een met stookolie verwarmd souterrain zit ik, hoe heet de klerezooi ook wordt, in m'n sukkeltje, in m'n blote flikker bovendien, op die verdomd heel erg hoge pieten te wachten, als kraaien in een apenpak, tot ze in hun onderbroek eens effe de kilometerstand komen checken, de houtvoorraad, de flessen die ze in het keelgat hebben. Ahum, zeg ik dan. Was het deze of vorige zomer, hoeveel tijd neemt zo'n van de pot gerukt feuilleton en het lijden dat geen andere dag neemt. Russen zijn heel erg goed in feuilletons en ook Fransen doen het best aardig, scheren het kontgat bovendien. Maar die mijnheer van huisnummer 150 dus. Gogol. Dus hier woont de auteur van Dode zielen, besefte ik. Maar was het de auteur van Dode zielen of zomaar een of andere Gogol, een uit de Oekraïne in de Vandepotgeruktekermistrommeltroepstraat verzeild geraakt dwangbuisfoeteem dat toeval of niet net die naam had, Gogol, of Google, Vongole desnoods. De persoon die op huisnummer 150 woonde, het was het begin van een late zomer, begon contact met me te zoeken. Met een blije, schichtige blik keek hij naar me om. Hij spreidde z'n lamme vleugels, groette me, blij omdat hij de kenner van het Gogolincident herkend had. Hij keek naar me met het uitroepteken van een blik die zo vrolijk en oprecht was dat ik een hand opstak en zwaaide.

Ze hadden de straat opengerukt, wat het stappen van A naar X en Z bemoeilijkte. Op hakken kom je zelden heelhuids door zo'n laveloze troep. De bewoner van huisnummer 150 bleek Poesjkin te kennen. Hij had het door Van Oorschot in 1957 uitgegeven Verzameld proza en dramatische werken gelezen, waar hij begin jaren tachtig het exuberante bedrag van 495 Belgische francs aan besteed had, waar een klaploper toen makkelijk een week aan had, als hij geen buitenissige aankopen deed tenminste, en van die uitgave had hij eigenlijk alleen De stenen gast gelezen. Hij bleek Gogol te kennen, hoewel hij net zo graag toegaf niets van Gogol gelezen te hebben. Natuurlijk was hij niet de beroemde Gogol, niet eens een nakomeling. Zwakheden hadden zijn natuur bepaald, hij was gek op voetbal, hield zich om een of andere reden de hele tijd door met z'n iPhone en het voetpad bezig en had culinair rechts gestemd. Zonder hier over na te denken bleek hij de huidige gang van zaken best ok te vinden.

Geen opmerkingen: