dinsdag 13 juli 2021

rookgordijn

 . . . om die reden . . . net om die reden kan je haar bezwaarlijk onintelligent noemen, wel uitgesproken imbeciel.

Die met zichzelf een loopje nemen. Je hebt vooral veel joggers.

Of soms, herhaal ik, zeg ik, & steeds, altijd, zonder achter, zonder vooruitgang, het rookgordijn. En ogenschijnlijk alleen omdat ik het woord rookgordijn uitspreek, dat woord, het woord dat ze niet willen horen, dus gaan ze rechtop zitten, snauwen, grommen, ze willen niet horen van een rookgordijn. Maar, zeg ik, soms, de autoriteiten hebben dat ding al duizend jaar hangen. Dat zint ze ook al helemaal niet, dat ik dat zeg, dat dat ding er al minstens duizend jaar hangt. Zo lang al, en overal, dat iedereen vergat dat het er ook toen al hing. Ze worden kwaad. Ze willen een ander gespreksonderwerp.

Obacco. De tabak is op. De t op de flapzijde van het luifel is zwart geworden.

Wat verkopen ze? Des ouvenirs. Openingen. Gaatjes op een toekomst zonder. O, dàt. (teleurgesteld) Wandtapijten, kussens, decoratie- en geschenkartikelen, exclusieve handtassen. Achter de geelbruine ruitjes van een venster op het eerste van een van de belendende woningen een hand die snel de bladzijde omslaat van het vleesetende gordijn.

Iemand zegt, later, iemand zegt: zij hadden hun mondmasker zo, wij hadden het zo, we stonden anderhalve meter van elkaar.
Ze tastten naar het gedachtenstreepje en zakten een ogenblik later, akelig getroffen stortten ze in elkaar.

Onweerstaanbaar aangetrokken door kleinigheden . . . is niet helemaal hetzelfde als onweerstaanbaar aangetrokken door futiliteiten. Zij had beide.

Ik heb weer mijn maandstormen gehad, zei. Hoe heet ie ook weer.

woensdag 7 juli 2021

schets

Komt aanstappen met een stoel. Hoog boven het blonde kapsel. Jeans. Mondain handtasje.

Plaatst de stoel. Waarmee ze een ogenblik eerder. De stoel waarmee ze naar het straatterras vertrokken was. Op het plekje. Plaatst de stoel. Waarmee ze een ogenblik eerder. Het plekje waar ze de stoel aangetroffen had. Zat op die stoel. Nu een tafel met vier stoelen. Niemand. Tafel waaraan niemand zit. De lege wijnglazen, stoelen kriskras.

Ik heb nog in de horeca gewerkt, had de dame opgemerkt toen iemand aan een van de andere tafels een glas had laten vallen. Valt en breekt. Zat aan een tafel vlak bij de deur. Met. Daar. Die mijnheer. Darger. Die nu en leest U boeken? aan de dame vraagt. Wat? Waarop ze met. Leest u boeken? Waarop ze met en leest u boeken antwoordt. Romans. Of nee. Toch maar liever niet. Ze praten. Darger lacht.

De tafel is afgeruimd. Van de stoelen één stoel, pardon, die in de verste hoek, één stoel die kriskras bleef, niet mee in de maat van de tafel, niet mee in de maat van de andere stoelen. Op het tafelblad een fles Diplomatico met een kaars in de kale teut.

Twee personen van vrouwelijke oorsprong buigen zich over A. een megafoon, B. de beerput, C. een dasspeld van Maggy Tatcher.

En dan, opeens, ben ik het observatiepunt.

Aan het tafeltje onder de foto met Cruijf zit niemand.

Aan het andere tafeltje, dat onder de foto met Pele, twee vrouwen. Ze praten. Een wandelaar beent diagonaal over het kruispunt. Met een vodje schichtig tegen het neusbeen snelt iemand naar de dichtstbijzijnde toiletruimte. Het geluid van glas tegen, van schuivende stoelpoten, het geroezemoes, de stemmen. Darger rolt een sigaret.