vrijdag 3 maart 2017

vrijdag 3 maart

Een buur had het welwillend, sussend bijna, over het parkje. Ik zie geen parkje. Zo is het in Frome begonnen, vermoed ik, met een opmerking over het parkje. Zelf hebben we het intussen natuurlijk ook al over de parkzijde, die zijde van het gebouw die op het park uitgeeft, de waterkant, het brugje, de andere oever waar tussen de gebruikelijke tragiek aan nieuwbouw een rode, statige patriciërswoning overeind bleef, de standbeelden die zelfs in dit seizoen zwermen toeristen lokken van wie er slechts heel af en toe een enkeling de moeite neemt om het bord, dat omverwaait zodra een windstoot de hoek om beukt, van dichtbij te bekijken. Mosachtigen hebben de spleten veroverd. Hoewel er dus een parkje zou zijn en de plek ook als zodanig benoemd wordt, zie ik geen parkje, hoogstens als ik eerst de ogen sluit, en ook dan geen ceders en oleanders zie, geen stokrozen en lavandelstruiken, en daarna naar de in een geometrisch patroon aangelegde, kortgeschoren haagjes staar, het parkje kortom, de oude, kromgetrokken muren van belendende bebouwing die vooral bovenaan de steunberen een laagje mos hebben en zonder naambekendheid tussen stenen uitstekende plukjes groen, geen herderstasje in wording, geen paardenbloemen, plukjes die het hele seizoen nog voor zich hebben, voldoende hebben aan een kleinigheid om te ontkiemen en tot ontwikkeling te komen en dat volhouden tot iemand op het idee komt om te strooien. Aan één seizoen hebben ze net niet gehad wat het nodig had; dat ze het hier toch volhielden heeft hen jaren gekost.
In Quiet Days in Clichy heeft Henry Miller het al meteen op bladzijde 1 over Payne's gray, I was aware of the singular absence of what is known as Payne's gray..., I mention it because, in the realm of watercolor, American painters use this made-to-order gray excessively and obsessively; hier is het blauwe grijs, een donkere, obscure blauwte, door de aanhoudende regen in de straatkeien getrokken, niet overal, vooral daar waar vocht de keien heeft aangetast. Een meeuw. Dat noteer ik. Meeuw. Naast het houten bankje, met één poot aan een paaltje vastgeklonken, een groene en volledig transparante fles. Horizontaal, leeg, niet langer met het liquide gevuld tenminste en daar terechtgekomen waar een hand nog net bij het gras had gekund. De bakstenen bogen doen me aan een schilderij van Corot denken, een Romeinse studie, jeugdwerk. Grijze, dicht opeengepakte wolken en het melkwitte uiterwaard achter de wolken. Meeuw. Eentje. Trage curve boven de als een wal boven het parkje uittorende muren. Iemand met een hond aan de leiband staart met holle, introverte blik naar het gazon. De hond ontlast zich op het gras. Gras. Er is gras. De positie van de wijnfles, op een halve meter van het bankje, toont een vergeten, nachtelijk tijdstip, ontkent en bevestigt het tijdstip. Geen zin in nog een kop koffie. Een manspersoon, goed ingepakt, passeert in de richting van het brugje, het hoofd strak op de doorgang gericht en een boek in de linkerhand. Het dunne gelepel van een klokje. Vlieg inspecteert wijnfles. Op het water komt een bootje langszij, een duif maakt zich los van de bakstenen muur, vliegt, een baksteen vliegt, gaat diep over de geometrische aanplant. Als een baksteen vleugels had gehad zou het er ongeveer net zo uitzien, bedenk ik. Het plotse opstijgen is zonder sier, wekt veeleer de indruk dat ze het niet haalt, dat ze in de coulissen belandt, tegen de houten bank, tegen het paaltje aanvliegt. De man die daarnet in de richting van het brugje liep, stapt zonder boek de andere kant op en komt een ogenblik later opnieuw met boek tevoorschijn zich met strakke, introverte tred in de richting van het brugje begevend. Een net zo simpel als doeltreffend organigram: [A] met boek = brugje, [B] geen boek = de andere kant op. Dat wil zeggen, nu gaat hij eerst een boek halen, waar is niet bekend, doet er overigens ook niet meteen toe vind ik, met het boek als een baksteen, opnieuw baksteen, klem tussen de vingers van z'n lange, lamme linkerarm stapt hij naar het brugje... Om enkele minuten later zonder boek, maar in zekere zin nog altijd alsof hij een boek bij heeft, de lange, lamme linkerarm niet opvallend zwieriger of minder zwierig, dwars door het parkje tussen de kortgeschoren haagjes en het houten bankje door de andere kant uit te stappen, met stevige tred, introvert, niet om zich heen kijkend, alsof wat hij zich voorgenomen heeft werkelijk niet wachten kan. Kijk... [A]... mét boek, en, wat later... [B]... zonder. Dus sla ik maar weer Quiet Days in Clichy open, van Henry Miller. Bladzijde 2. Waar zat ik.

Geen opmerkingen: