vrijdag 31 oktober 2014

staatsbelang

Luitjes die menen dat het staatsbelang misschien toch enig krediet verdient, hebben er de meest recente historie maar eens op door te nemen, sinds de dinosaurus uitgestorven is. Aan de kwaal van het staatsbelang zijn niet voor niets termen toegedicht die uit het Paleolithicum stammen. Dat de overheden verkwisten en blijven verkwisten, het failliet waar ze voorzichtigheidshalve geen teller en flitspaal op plaatsen, heeft er voor gezorgd dat ik afwijzend sta tegenover alles wat dat belang dient. Idioten beslissen hoe het volgens hen moet, wat ik als misplaatst en obsceen ervaar. Met minder kwalijke hersenhelften uitgerust kan ik elke beslissing van overheidswege moeiteloos ontoereikend of irrelevant verklaren: de verkozenen zijn niet uitgerust met een hersencapaciteit om met wie ook over wat voor belang ook van mening te verschillen. Ze zijn te dom om meer dan één mening te hebben.
Als staatsman heb je duizend meningen samen te brengen en alleen dan begint het eigenlijke werk.
De duizend meningen, honderdduizend misschien, vertegenwoordigen het volk. Het huidige staatsbelang beperkt zich tot de parasitaire consensus dat de economische groei, noodzakelijk geacht maar door wie, het krediet bepaalt van lui in zwembadparadijsjes. De voor het protocol bedoelde vlaggen hoeven niet eens.

een reconstructie (vervolg)

(23)

Het probleem zit natuurlijk hier dat je na Saumur niet zomaar naar Tours liften kan,
dat je na Saumur niet zomaar naar Parijs liften kan,
dat je na Saumur niet zomaar naar Bordeaux liften kan. Dat is zo'n beetje het probleem.

In Saumur hadden we natuurlijk het château en dat is prachtig. Ook de plaatselijke neringhouderij is werkelijk uitmuntend. Er is niettemin het probleem
dat je na Saumur niet zomaar naar Parijs liften kan,
dat je na Saumur niet zomaar naar Bordeaux liften kan. Dat is zo'n beetje het probleem.

Want wat gebeurt als je in Saumur toch naar Parijs zou willen liften. Zal ik je vertellen wat er dan gebeurt? Nee. Nee. Nee nee nee. Hou op. Nee. Ik wil toch helemaal niet naar Parijs en ik wil toch helemaal niet naar Bordeaux. Dat is inmiddels toch zo'n beetje het probleem. Tussen Parijs en Bordeaux is weinig marge.

Maar ik wil toch helemaal niet naar Parijs. Wil ik naar Parijs? Nee, nee en nog eens. Ik wil niet naar Parijs. Ok. Geen probleem, Bordeaux dan maar. Maar ik wil toch helemaal niet naar Bordeaux!
Wat, hoezo, mijnheer wil niet naar Bordeaux, mijnheer wil niet naar Bordeaux.
Dat is zo'n beetje het probleem. Dat je na Saumur niet zomaar naar Bordeaux liften kan.

donderdag 30 oktober 2014

ipso facto

Op het woonerf liggen drie vuilniszakken die ivago fout of onbelangrijk vond. Dat zich in elk van die zakken de resten van een foutief gesorteerd lichaam bevinden, is het als gebruikelijk foute scenario. Benen zonder hoofd is bedenkelijk. Foutief aan ingewanden vastgeschroefde hoofdwonden nemen ze niet. De ravage is overigens niet aan een al of niet fout geparkeerde dader te wijten, maar aan het rapalje dat zich in een versleten kantoor over de aaneengekoekte brij buigt.

dinsdag 28 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)

(21) Loire

             Memory is a kind
of accomplishment,
      a sort of renewal
             even

an initiation, since the spaces it opens are new places
      inhabited by hordes
             heretofore unrealized,
(1)

Lang voor klokslag twaalf was het begonnen en wel onafgebroken, het regende en het bleef regenen. Overal in Gascogne regende het. Castelnau-Magnoac en L'Isle-en-Dodon kregen in 5 uur tijd een vloed van één meter te slikken en het er zag er niet meteen naar uit dat de Atlantische storing zou gaan liggen. Om 3 uur 's ochtends trad de Save met bruut geweld buiten z'n oevers en zette L'Isle-en-Dodon en wat campings in de buurt volledig blank. Zowat iedereen die zich op de campings aan de oever van de Save bevond had zich her en der in bomen te verschansen, waar ze de nacht doorbrachten. 's Ochtends vroeg is het debiet van de Gers anderhalve meter boven het alarmpeil. In Auch rukken de brandweerdiensten uit naar de lager gelegen zones maar de daarwonenden zijn of onverschillig (indifférents) of zich niet bewust (insouciants) van het naderende onheil. In Masseube, op 25km van Auch, loopt nog een camping onder. Mirande, aan de oevers van de Baïse, Lombez dat zich aan de Save bevindt en Saramon aan de oever van de Gimone worden bedreigd door het hoge waterpeil. L'Isle-Jourdain wordt per telegram op de hoogte gesteld van het gevaar. Na negen uur ononderbroken regenval komt de Gers te Auch 4,14m hoog te staan. Om 10u pas, twaalf uur na het begin van de storm, worden de autoriteiten van Fleurance op de hoogte gesteld van het dreigende waterpeil, 4,37m intussen, nog eens twee uur later 5,12m. Ontketend raast een kolkende watermassa door het dal. Andere rivieren, Garonne, Adour, Ariège, hebben met een minder catastrofale stijging van het waterniveau te kampen hoewel de situatie er ook hier kritiek uitziet. Rond de middag, vooral door de toevloed van tal van zijriviertjes, wordt het debiet van de Gers ronduit catastrofaal: eerst 6,35m, een uur later 6,60m, om 3 uur 's namiddags 7,60m, hoger kortom dan de eerste verdieping van alle woningen die zich in de benedenstad van Auch bevinden. De ravage is enorm. In Auch sneuvelen twee bruggen, de complete benedenstad staat onder water. Het waterpeil van de Auloue, normaal gesproken een bescheiden stroompje, stijgt in één uur tijd van 3 naar bijna 7 meter. De chroniqueur laat niet na op te merken dat helemaal nergens, ondanks de opvallend exacte gegevens over de catastrofe, voorzorgsmaatregelen genomen waren. De reddingsoperaties komen pas tegen de avond op gang en het zou bijna drie weken nemen, tot 25 juli met name, voor ze de situatie weer enigszins onder controle hebben.(2)
Na deze catastrofe, die bekend komt te staan als L'inondation de 8 juillet, is het met de onweersbuien die Frankrijk teisteren niet afgelopen, al doen zich die zomer kennelijk nergens opnieuw overstromingen van die omvang voor. Op 10 augustus sta ik in Nantes aan de rechteroever van de Loire. Het debiet van de Loire is verbazingwekkend. Van de bijna tot het hoogste punt van de oevers reikende stroom gaat een enorme dreiging uit. Boven het gebied hangt een dik, grijs wolkendek. En het blijft maar regenen. Ik probeer uit Nantes weg te komen, om een of andere reden niet meteen zuidwaarts (Niort... La Rochelle...) maar stroomopwaarts de rechteroever van de Loire volgend. Herr Kezupp, of hoe hij voortaan ook heten mag, is ervandoor richting Parijs. Aan het stuur van de eerste auto die naar de wegrand zwenkt, zit een dame. Het gesprek komt ongetwijfeld op het hondenweer. We rijden. Het uiterwaard staat blank. De populierenbosjes staan niet langer op de oever maar in de stroom. 's Avonds beland ik in Saumur.

espace mesuré: pluie


La page. Le lit. La chambre. L'appartement. Portes, escaliers, murs. L'immeuble. La rue. Le quartier. La ville. La campagne. Du mouvement. Le pays. Le monde. L'espace. Sur les lignes droites. Mesures. Jouer avec l'espace. La conquête de l'espace. L'inhabitable. L'espace (suite et fin). Dat zijn, in leesvolgorde, de hoofdstukken van Espèces d'espaces(3). Op een foto, enkele dagen voor zijn dood(4), staan Joris en ik in het vrolijke, morsige tuintje van Nieuwe Gentweg 90. Ik heb Ruimten Rondom(5) bovengehaald. In Nantes, in 1977, ergens aan een vergeten plek op enkele stappen van de Loire, is de ruimte rondom beperkt tot de Atlantische storing die over het wegdek jakkert en van geen ophouden weet. De Junon bevindt zich diep onder het wateroppervlak van de Atlantische oceaan. Enkele van de matrozen leggen een kaartje. De ruimte die ze ter beschikking hebben is strikt afgebakend. Aan de rand van het wegdek is amper meer ruimte: regen bakent het territorium af, ik tors de veel te zware rugzak, stap weggedoken onder de jekker over een voetpad vlak bij de kade, op de esplanade aan de rechteroever is helemaal niemand, af en toe glibbert een auto langszij, net zo vaak heb ik uit te kijken voor plassen die breed over het voetpad spatten.

De reikwijdte van een regenparaplu, wat ongeveer een meter is, heeft me altijd bekoord, niet alleen omdat het de magie bood van wat de Franse surrealisten en Van Ostaijen er aan toegekend hadden, wat het beeld vervolledigt, maar omdat het geluid van de regendruppels op het bolle vlak, net zo exact als het geluid van een naaimachine, een wereld van verbeelding toveren. Van het theater huiswaarts kerend stapte ik niet over het wegdek van narre straatjes, waar toen al weinig te beleven was, maar onder het dekzeil van een regenvlaag die net als de oorsprong van de Atlantische depressie een sensuele context bood. Als de Atlantische depressie lang genoeg aanhield, werd ik melancholisch. Weggedoken in het smalle onderkomen van een deurpost zat ik naar het natte en gladde asfalt te staren. Plassen toverden continenten die ik als eerste betrad.

la Loire dans les environs de Saumur (2013)

Saumur

Etenstijd. Eerst douchen. Waar ben ik? Saumur. In het departement Maine-et-Loire. Pays de la Loire, France, Europe, of, meer precies, l'Europe continental, noordelijk halfrond, wereld. Deze vermeerdering, verbreding, het steeds ruimer worden van de plaatsbepaling, wat ik ergens bij Perec aantrof en wat iedereen die vaker brieven schreef ooit wel eens op de achterzijde van een enveloppe aanbracht (er is ongetwijfeld een reden waarom ik hier de verleden tijd gebruik), heeft op 12 augustus een kortere radius: Saumur, rîve gauche, goedkoop pension, kamer op het tweede, kamer met douche, kamer met uitzicht op winkelstraat plein bakstenen muur dakpannen binnenplaats tuinareaal, naar keuze. Kamer met eenpersoonsbed, piepklein tafeltje, stoel, gammele kast met, ik open de kast, bovenin een metalen staaf waaraan een dozijn kleerhangers bungelen en onderin legplanken met, de temperatuur en de weersomstandigheden in acht genomen, twee grijze, wollen dekens. De rugzak leunt tegen het voeteind. Ik zit op het bed, stop het langstelige pijpje, ben niet echt gek op de tabak die ze hier in Frankrijk hebben. Op het bed ligt de landkaart open op de noordelijk helft van het Franse grondgebied. Mijn blik resumeert de route die ik gevolgd heb sinds ik een maand eerder in Dinant uit de trein stapte, niet één keer stap ik in Gérardmer of in Langres uit de trein, het Bretoense wirwar bevalt me en ik staar ook telkens en wel met dezelfde voldoening die ik die avond zelf gevoeld moet hebben naar het traject Langres-Alençon, een rit van bijna 400 kilometer, tot ik voorbij Lorient steeds dichter bij de onderkant van de half geopende map kom te zitten, Saumur omcirkel, het notitieboek bovenhaal, van het bed opveer, in die kamer op het eerste of tweede van een relatief goedkoop pension, het raam opengooi, het regent niet maar boven Saumur hangt een grauw wolkendek, in de diepte onder het raam stapt een oud heertje over het hellende voetpad, er passeert een auto, ik neem het notitieboek en een balpen, stap naar de badkamerdeur, steek m'n broek af en ga op de toiletpot zitten. Wat ik die en vorige dag gegeten heb, is in een consistente drol veranderd die magnifiek in één stuk en zonder verkeershinder in de toiletpot kegelt. Ik kleed me uit, inspecteer de douche, stel vast dat uit de warmwaterknop koud en uit de koudwaterknop warm water druppelt, loeiheet bovendien, ik krab aan m'n kloten, jongen dit had je geweten kunnen hebben bedenk ik, die ene ster hebben ze in elk geval niet aan de sanitaire voorzieningen te danken, en zo leg ik me opnieuw toe op wat een heel erg heikele klus dreigt te worden, beide knoppen zo op elkaar afstellen dat ik niet gaarkook onder de douche en het toch geen buffet froid wordt. Dat doet me er aan denken dat ik van plan was om in de benedenstad, aan de Loire, uit te zoeken of ze er wat te bikken hebben.

Douze assiette de viandes froides, deux assiette anglaise, (u)n buffet froid, deux couscous, trois "chinois", une "moulakhia", une pizza, un pan bagnat, un tijane, six sandwich, un sandwich au jambon, un sandwich aux rilettes, trois sandwich au cantal. Van die opsomming, de 18de van de in totaal 27 rubriekjes van Tentative d'inventaire des aliments liquides et solides que j'ai ingurgités au cours de l'année mil neuf cent soixante-quatorze(6) (uit rubriek 25 bijvoorbeeld blijkt dat Perec vooral wijn dronk, rode wijn, uit 26 dat hij zelden bier dronk - neuf bière, deux Tuborg, quatre Guinness, meer bier zou hij in 1974 niet gedronken hebben hoewel de inventaris ongetwijfeld onvolledig is - en uit 27 dat armagnac en vodka zijn voorkeur hadden), van die opsomming kortom is het meest opmerkelijke dat hij slechts één pizza gegeten zou hebben, waar van de Italiaanse keuken ook nog une fettucini à la crème, un gratin de macaronis, un maraconis, trois rigatoni, deux raviolis, quatre spaghettis, un tortellini en cinq tagliatelles vertes aan toegevoegd kunnen worden. Uit dit verpletterend omvangrijke inventaris blijkt ook nog dat hij dol op kaas is, trois boudin opvrat, geen vegetariër was en niet zo vaak vis at, hij kreeg vooral gigot op tafel, konijn en kip, rosbief, steak, steak au poivre, rôti de boeuf en entrecôte. Maar om op die pizza terug te komen.
Om niet opgehelderde reden laat Perec zich in 1974 slechts één keer tot een pizza verleiden. Hij hield bij dat hij een Saint-Emilion uit 1961 dronk, een Château-Canon uit 1929, een Lalande-de-Pomerol uit 1967, van een purée de fenouil smikkelde, negen keer een gratin dauphinois verorberde, twee foie d'oie frais aux raisins naar binnen joeg, drie coq au vin en een met olijven op smaak gebrachte eend, maar wat voor pizza, een margarita of een met zeevruchten, dat herinnert hij zich niet of vergat hij te noteren. Nu weet ik niet of 't in Saumur gebeurt. Het regent en over het gebied jakkert een gure Atlantische wind wat de jonge ontdekkingsreiziger ongetwijfeld aanspoort, vaker dan hij zich veroorloven kan, om in een bistrot of een pub te schuilen, een café au lait te bestellen of de dagsoep en één keer, op een avond, in Saumur of op een andere plek, pizza. De pizza laat lang op zich wachten. Andere klanten zijn er niet. Et à boire? Waar had hij zin in kunnen hebben. Een Tuborg. Hij neemt de routier door, vult de reisroute aan, mijmert. Na verloop van tijd, niemand betrad of verliet het restaurant, daagt de ober op, hij torst het dienblad stel ik me voor op de vingertoppen - want aan stijl ontbreekt het niet - en plaatst wat inderdaad de drie kwartier eerder bestelde pizza is op het met keurig wit tafellinnen afgewerkte platte vlak. Et voilà. De pizza biedt kurkdroge tomatenpurée, in de tomatenpurée vastgekoekte ansjovis en is tout au rond zwartgeblakerd. Nog heel wat te ontdekken hebbend ziet de jonge ontdekkingsreiziger over het hoofd om prompt van tafel op te stappen, een scène te maken en alleen het biertje te vergoeden.

Dat ik in musea de cafetaria en catering en de mensen die in de zalen rondhangen altijd meer présence heb toegedicht dan het slaapverwekkende vertoon van meesterwerken in een labyrinth waar het met elke eeuw tot de onbeduidende en belangrijke schilderijen van die zaal beperkt blijft, weerhield me er niet van om 's ochtends vroeg het château te bezoeken. Voor de geschoolde leek is er in Saumur ook alleen maar het château. Wat ooit betekenis gehad moet hebben, is in een stoffige verzameling objecten veranderd.(7) In het trappenhuis naar een van de torens hing een vod.

visite du château

le guardien: Madame, je vous en prie, il ne faut pas toucher les oeuvres.
le visiteur: Mais il y a une mouche, là.
le guardien: Ah, mais les mouches.
le visiteur: Mais c'est bien une mouche quoi. (sa main se dirige vers la peinture)
le guardien: Pas toucher. Je l' ai dit. Je vous en prie, madame. Pas toucher.
le visiteur: Mais c'est pas moi quand-même. Regardez. Mais regardez bien. Vous la voyez? Une mouche.
le guardien: Madame, je vous en prie.
le visiteur: Monsieur.
le guardien: Comment vous expliquez...
le visiteur: Don't. I'm fine. Sorry.
le guardien: C'est en effet mon grandpère, madame, Jean-Jacques le Tricheur, grand méconnu. Dans l'art, vous le savez bien, c'est pas toujours les génies qui font la guerre et malgré tout les méconnus qui guère prennent la blessure. Bien, pour tout dire, c'est mon grandpère, Jean-Jacques le Tricheur, homme agréable, charmant, doué, qui se risquait l'aventure, et cette mouche en particulier...
le visiteur: (approche la peinture) C'est incroyable. Mais, vraiment, j'avais l'impression... Alors, il connaissait les classiques, ton grand-père.
le guardien: Ah, mais oui, un guardien de phare, madame.
le visiteur: Si vous le dites. Ici à Saumur?
le guardien: A Perros-Guirec, madame.

draaibeweging

Het château steekt ter linkerzijde hoog boven de daken van Saumur uit. In de diepte is het brede, bleke lint van de Loire. In het Moleskine notitieboekje noteer ik Les récits de la Loire, 15, Saumur. Om het tweede, syllabische project niet al te ingewikkeld te maken heb ik het opgedeeld in (a) Les syllabes en (b) Les récits.
In 1977 was ik op een koude en natte avond in Saumur beland, op 31 augustus 2013 nadat ik 's ochtends vroeg voor dag en dauw, in de buurt van Nantes, uit de auto klom en daarna afwisselend de rechter- of linkeroever van de Loire stroomopwaarts volgend van syllabe naar syllabe reed, Drain, waar het dunne geluid van een klokje te horen was, Le Pas waar ik op het terrein van een boerderij belandde, La Haie wat weinig meer dan een dorre woonwijk bood, La Cour waar een bejaarde dame die heel erg argwanig naar me omkeek met het gazon bezig was, Bray, wat niet in de routier vermeld stond, Le Vau waar onder een notelaar het geluid van een machine te horen was, Murs waar een renner over het wegdek stoof, Brain, vlak bij Saumur, waar ik zonder aan te bellen voor een grijze woning stond, Gée waar ik aan de rand van een traagstromend riviertje met waterlelies en libellen terechtkwam en zag hoe een boomtak zich vastreed in de zich wijd over de totale breedte van het stroompje vertakkende lelies, Blou waar het naambord naast het kerkhof staat, en na Blou Saumur en het château waar helemaal niets samenvalt met wat ik me van het stadje had kunnen herinneren. Het château is gerenoveerd. Op de helling naast het château is een wijngaard. Vlinders dartelen over het gazon. Op de andere oever, achter de grijze huizen onder het château, liggen woonboten. Het debiet van de Loire is zo laag dat je op enkele plekken stroomopwaarts makkelijk van oever naar oever zou kunnen stappen. Een koolwitje korrelt dansend over de helling.

(1) William Carlos Williams, Even dit; op. cit. p. 78: The Descent.
(2) Persee, Revue scientifiques. Les inondations catastrophiques de juillet 1977 en Gascogne. Etude géographique d'une situation. Problèmes de prévision et de prévention. Annales de Géographe, Année 1981, Volume 90, N°497, pp. 1-54.
(3) Georges Perec, Espèces d'espaces; Galilée 1974.
(4) Ik herinner me niet of hij op 11 september 1998 stierf, in de woonkamer van Nieuwe Gentweg 90, of op 12 september. Wel herinner ik me het moment in de tuin. Joris staat rechts van me. Net voor iemand de eerste en tegelijk ook laatste foto neemt waarop alleen hij en ik te zien zijn, heb ik het boek van Perec opengeslagen op bladzijde 110: De ruimte (vervolg en einde) Ik zou willen dat er plekken bestonden die blijvend waren, onbeweeglijk, onaantastbaar, onaangeraakt en haast niet aan te raken, onveranderlijk en geworteld; plekken die konden dienen als referentie, als vertrekpunt, als bron: / Het is eind augustus. Joris weet dat hij hoogstens nog een halve maand te leven heeft. De titel van het boek is een cruciaal element, niet van de bizarre executie wat het nemen van die foto werd, maar van het moment dat aan de foto voorafgaat. Het raadsel van de verdwenen reisnotities hadden we een hele tijd eerder afgerond. We deden beiden alsof we de foto volstrekt onbelangrijk vonden. Wie de foto nam, herinner ik me niet.
(5) Georges Perec, Ruimten rondom; De Arbeiderspers 1998. Vertaling: Rokus Hofstede. Bladzijde 111: Schrijven: pijnlijk nauwgezet iets proberen vast te houden, iets te laten voortbestaan: een paar scherpomlijnde brokstukken aan de groeiende leegte ontrukken, ergens een vore, een spoor, een afdruk of een paar tekens achterlaten.
(6) Georges Perec,
L'infra-ordinaire, p.97-106; Seuil 1989.
(7) Wikipedia, version français: Le château a été immortalisé dans la manuscrit des Très Riches Heures du duc de Berry dans le folio du mois de septembre qui représente les vendages au pied du château. Le château devint prison sous Louis XIV et Napoléon, puis un dépôt de munitions.

woensdag 22 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)

(20) appelcompôte à la Nantaise

'Kijk naar de vormen die het leven aanneemt als het uit elkaar valt,' zegt een van de gedichten uit de bundel, en het gedicht dat eraan voorafgaat beschrijft wat ik doe. Poëzie, hoe duister ook, is altijd letterlijk. Is voor mij altijd letterlijk.
Ik ben de lezer, ik heb het voor het zeggen.'
(1)

Lorient

9 augustus. - Wie op dinsdag 9 augustus 1977 in Lorient centre een Bar Tabac betrad en zich er de dageditie van Peuple breton of Ouest-France aanschafte, blaadjes met een hoog blaségehalte net als alle regionale edities waar ook in Frankrijk, zal er ongetwijfeld een reportage over dé ster van le Morbihan aangetroffen hebben, Freddy Vivien, al of niet aan het stuur van z'n verrukkelijke Alfette, alsook enige mededelingen over de Junon, een in 1964 in Cherbourg te water gelaten onderzeeër die lange tijd Lorient als thuishaven had. Tijdens een testduik in 1965 liep het bijna fout af met het onderzeese paradepaardje van de Franse vloot, de schroef kwam vast te zitten, even zag het er naar uit dat de Junon eenzelfde lot beschoren was als de dode paraplu die Julio en Maga van het bruggetje boven een spoorlijn in de diepte wierpen, er kwamen diepzeeduikers aan te pas, maar nog datzelfde jaar, het jaar waarin Charles De Gaulle een verpletterende verkiezingsoverwinning behaald had, de Gaullisten triomfeerden, stevende de Junon op Martinique en Guadeloupe af en in de decennia die volgden zou de onderzeeër, die in 1995 op La Palma op een minder fortuinlijke manier in het nieuws kwam, overal ter wereld onder het wateroppervlak van de zeven wereldzeeën doorschuiven, net zo vaak in de Indische als in de Atlantische Oceaan en aan de Riviera telkens er in juli het feestelijke défilé was met exuberant vuurwerk boven de Croisette. Op dinsdag 9 augustus 1977 verliet de Junon Port-Louis en dook in de vaargeul van het vlak tegenover het zuidelijk van Lorient gelegen Larmor-Plage, bestemming onbekend. Er is weinig tot niets publiek van de route die de Junon gevolgd moet hebben en de plekken waar het vaartuig zich tussen 9 augustus 1977 en pakweg begin juni 1978 bevond.
Op dinsdag 9 augustus 1977 beland ik in Lorient. De eerste en enige indruk van het stadje is een kruispunt. Het is late namiddag, de temperatuur is verre van zomers maar onaangenaam is het evenmin. Enigszins ontgoocheld niettemin stel ik vast, terwijl ik aan de rand van de weg de routier doorneem, dat de jeugdherberg van Lorient zich niet in het stadscentrum bevindt, aan de buitenrand van het stadje evenmin, maar 10 kilometer zuidelijk. Larmor-Plage. Larmor-Plage is aan het Basse de Breton, zoals de Atlantische Oceaan daar op die plek genoemd wordt.
De afstand van het kruispunt in de noordwestelijke periferie van Lorient naar Larmor-Plage leg ik grotendeels te voet af, alleen met het laatste stuk, voorbij de Ter, smaak ik het genoegen om door een koppel opgepikt te worden dat net als ik voor die avond de jeugdherberg van Lorient als eindbestemming heeft. Ik stap door desolate buitenwijken en door industriële activiteit in een spooklandschap veranderd terrein. Het havengebied van Lorient is vlakbij. Aan het industriële vermaak van de soortgenoten heb ik een net zo radicale als nuchtere bloedhekel, in 1977 reeds met een voorgevoel dat het Westerse model catastrofaal is, zonder sympathie voor het Russische en het Chinese model, beide net zo catastrofaal industrieel en op winst berekend als het Westerse, en in elk geval toen zonder de conclusie dat dit industriële model alleen zonder parasitair-politieke tussenkomst doeltreffend bestreden kan worden. De politiek, dat veel te grote woord, is ten slotte niet meer dan een parasitair en corrupt glijmiddel voor nog grotere woeker. De economie heeft nobelprijswinnaars voortgebracht en moordenaars. Economische groei, dat verrukkelijke, tijdens elk journaal als een spartelende vis op tafel gegooide begrip, is iets waar alleen de sekten van Wall Street en aanverwanten belang bij hebben, een grotesk eufemisme voor winst en woeker.
In 1977 is er tussen Lorient en Larmor-Plage het havengebied, waar de Junon gemeerd lag. Die is eerder die dag, dinsdag 9 augustus, via het Basse de Breton in de grote oceaan verdwenen. De jeugdherberg, werkelijk helemaal aan het uiterste puntje van Larmor-Plage, biedt een op watersport toegespitste accomodatie. Aparte kamers hebben ze niet. De jeugdherberg is bovendien pas enkele maanden eerder in gebruik genomen. De keet glimt en glanst.

In de mij toegewezen kamer neem ik plaats op een brits onderin. Vlak bij het raam zitten twee meisjes. Het raam geeft uit op gazon en struikgewas. Ik ledig de inhoud van m'n schoudertas op het bed en maak voor zover mogelijk abstractie van het idee dat wat anders hoeft, hou mij gedurende enige tijd met de route bezig. Lorenz betreedt de kamer. Op weg naar Parijs is ook hij in Larmor-Plage gestrand nadat we twee dagen eerder in Dinard afscheid genomen hadden.

's Ochtends zit een van beide meisjes halfnaakt op het bed. Geschrokken kijkt ze naar het wakker worden. Ik sliep en haar blik verontrust me. Haar blik verontrust me des te meer omdat ze op een wel heel erg vijandige naar me omkijkt. Zonder houvast staar ik naar het deken en de vloer van de smalle kamer. Ik krabbel overeind, trotseer de blik van het meisje, stap naar de badkamer, neem een douche. Het verontrustende voorval houdt me bezig. Ik heb geen idee wat ik me er bij voor te stellen heb. In de kantine, waar ze het gebruikelijke Franse ontbijt serveren, stokbrood, croissants, marmelade, café au lait, ik herinner me ook nog een pingpongtafel en roestvrije kamerplanten, buig ik me over de landkaart en de zuidelijke kustlijn van Morbihan en kom hiermee ipso facto op Carnac en Quiberon uit. Een gedetailleerde kaart toont ook nog alles wat het resort biedt maar op het resort ben ik uitgekeken. Vanop de brits was het uitzicht tot gazon en wat struikgewas beperkt gebleven en het vermoeden dat het Basse de Breton vlakbij is.
Op het terrein aan de balie, ik heb de rugzak al omgegord, komt Lorenz achter me aan hollen. Hij heeft weet van iemand die ons naar de autosnelweg brengen wil. Improviseren dus maar. Met Lorenz mee de auto in en aan de noordoostelijke periferie van Lorient in de berm over een oprit naar de autosnelweg stappen. Struikjes, prikkeldraad, een appelboomgaard. De wachttijd begint.

appelcompôte

Freddy Vivien stuift in een rode Alfette over de autosnelweg richting Parijs waar de dame woont, een actrice, met wie hij verkering heeft.(2) In Hennebont, iets ten noorden van Lorient, was hij één jaar eerder geflitst aan de ook toen voor autoroutes ongewone snelheid van 212 km. Jean Rochefort in Fantôme de la liberté quoi. Voor Vivien valt het mee. Ze gooien het op een akkoordje.(3)
Lorenz en ik staan aan de rand van de autosnelweg, vlak bij een oprit. Die ter hoogte van Hennebont misschien. Auto's schieten langszij. Aan de binnenzijde van de oprit en de kromme, grazige berm is een appelboomgaard. Overal op het terrein vinden we appels, een enorme voorraad, die we naar de auto's mikken nadat duidelijk werd dat toch helemaal niemand van plan is om af te remmen. Apple! what a deep and suffussing brown mantles that unspoiled surface!(4) Zes uur later staan we er nog.

A la Nantaise

In een kleine, nette villa in een noordelijke buitenwijk van Nantes sta ik naakt voor de badkuip. Ik heb me uitgekleed en voel aan het water dat in een dikke geut uit de kraan in de badkuip gutst. Na een slopende dag aan de oprit van de autosnelweg ter hoogte van Lorient, waar we niet weg kwamen, pas tegen de avond aan kwam een auto de pechstrook opgereden, is het badkamermoment, waar we beiden naar uitgekeken hadden, een aangenaam surplus. Lorenz is in het benedenhuis. We hadden ons in de smalle kamer op het eerste geïnstalleerd, een kamer met twee eenpersoonsbedden die zich tegen de muur ter rechterzijde bevonden, het venster voorin gaf voorrang aan een desolate buitenwijk, toen de gastheer beleefd aanklopte en zei dat z'n echtgenote net die dag jarig was. Hij bood ons aan om de feestdis te vervoegen. De lange wachttijd aan de oprit had me uitgeput. Met niet altijd even trefzekere precisie hadden we de estafette van zonder remmen over de snelweg scherende bolides bekogeld, tot we het voor bekeken hielden. De grazige kromming en de boomgaard aan de oprit hadden de hele dag op zo'n manier gedomineerd dat de snelweg onbelangrijk geworden was. Dat uiteindelijk toch een auto op de pechstrook tot stilstand kwam, had ons ronduit verbijsterd. Lorenz neemt het bed vlak bij het raam, ik het bed naast de deurpost. Lorenz heeft er best zin in, ik niet. De party is op het gelijkvloers. Lorenz verdwijnt naar het gelijkvloers. Ik hou me gedurende enige tijd met de notities bezig, overweeg om een bad te nemen. De herrie in de huiskamer interesseert me niet. Ik inspecteer het venster. Desolate plek, wat ze daar hebben. In de badkamer sta ik naakt over de badkuip gebogen. Een dame betreedt de badkamer. Ze bespringt me. Ik duw haar af, protesteer. Fuck. Een ogenblik later is ze weg, de gang op. Ik inspecteer de badkamer, droog me af, loos de badkuip, kleed me aan en begeef me met een lichte vorm van tegenzin naar het gelijkvloers. In het salon gaat het van kwaad tot erger maar één iemand lijkt het allemaal best amusant te vinden. Lorenz.
Nu zou het best aardig zijn als Lorenz net als Ada in Ada or Ardor van Nabokov exact op dit moment digitaal aan komt sloffen - ik heb La salle de bain en van Topor een Bruna editie op tafel, naast de digitale schrijfmachine, ook Rayuela waarin ik net vandaag in de badkamer opnieuw hoofdstuk 73 las(5) - niet als het spookbeeld van die avond, Facebookfantoom evenmin want ik heb geen Facebook, zo komt ie er niet in, maar desalniettemin een digitaal Lorenzje, lorenz.k@hotmail.com bijvoorbeeld, de k van Kabrinowski, want jawel, zo heet ie, laten we aannemen dat dit door een ongehoord magnifieke juxtapositie van tegenstrijdigheden inderdaad de naam is, Lorenz Kabrinowski - tot midden jaren negentig heeft Kabrinowski, zoals hij zich sinds eind jaren tachtig laat noemen, zich op schilderkunst toegelegd, in 1995 is hij in Berlijn beland waar hij twaalf jaar later Markus Willeke ontmoet die hem over croxhapox vertelt en zo, zonder het door te hebben, is hij schrijver dezes op het spoor gekomen. Hevig aangegrepen door het werk van Mona Hatoum is hij sinds meer dan een decennium multidisiciplinair. Onze enige mogelijke waarheid, lees ik op bladzijde 361, moet verzinsel zijn, dat wil zeggen schriftuur, literatuur, peinture, sculptuur, agricultuur, alle turen van deze wereld. Net als Van(6) is Kabrinowski(7) overigens geen verzinsel maar de schroef, het speelgoedautootje. Cortazar die het over Morelli, Morelli die het over een Napolitaan heeft die. En als het niet gebeurt? Maar stel nu dat het toch gebeurt. In het desolate huis boven de klif staat toch weer de houten tafel die er stond, ondanks het feit dat ik me dat zelfs twintig jaar geleden niet herinneren kon, en van die avond in Nantes, hoewel we ons geen van beiden het huisnummer herinneren, wel de hagelwitte cupido op het gazon, herinnert Lorenz Kabrinowski zich alsof het gisteren gebeurd is dat de gastheer een blauw maatpak droeg. Dat noteer ik. Blauw maatpak. Ja, dat zie ik zo voor me: breed, lomp, een buikje, het blauwe maatpak. En de gastvrouw? Jarig. Leeftijd? Thirty six, bromt Lorenz. Hoe weet ie dat zo zeker. Wel, hij herinnert zich dat ze het daarover hadden, dat ze geboren was op de dag dat ze in Nantes Karl Hotz te grazen genomen hadden. Over één ding zijn we het eens, ze is vulgair, dronken, ze schreeuwt, we drinken champagne of schuimwijn, er komt rode wijn op tafel en zij, blond, kortgerokt, luidruchtig, gaat onder algehele bijval uit de kleren, ze kruipt op tafel, eikenhouten tafel, er wordt morsig gelachen, en nu ik het hierover heb: ik stond niet naakt voor de badkuip, daarop had ze niet eens gewacht, ik had misschien net m'n jeans uit, had het grijze hemd open gemaakt (er is een foto van dat grijze hemd), was net van plan om het uit te trekken en zij, dronken, sans gêne... Maar laten we nog wat feiten bijeen harken van wat een ogenblik later in de woonkamer gebeurt. Zodra ze vernemen dat ik belge ben, beginnen ze daar grapjes over te maken. Ze roken. De dames zijn niet bepaald ascetisch. Eikenhout domineert het interieur. Naast het televisietoestel de dageditie van Presse-Océan. Hallucinant behangpapier. Op een aantal punten nochtans, weet ik, is Kabrinowski het niet met me eens. De pierrot in de vergulde kader, vlak naast de keukendeur, valt niet te ontkennen. Maar het valt nog wel mee, vindt hij, met wat ik het zwakbegaafde inferno van een gedarmspoelde middenklasse noem. Politieke masturbatie, groepssex, mass rape, het lamme, hersenloze gezeik des petits cons, exact dat wat ik mij herinner, een hoogst irritant soireetje dat net voor ik de benen neem naar de logeerkamer opgevrolijkt wordt door een ongetwijfeld zinvolle maar niet al te geslaagde striptease van de jarige blondine, is wat Lorenz om een voor mij onbevattelijke reden eigenlijk best opwindend vindt. Ik trek me terug op het eerste, hij blijft in het salon. Ik ga voor het raampje staan, veeg het gordijn opzij en staar naar het wegdek en de huizen aan de overzijde, elk huis exact hetzelfde, ook overal exact hetzelfde gazon met de oprit afwisselend links- en rechts van de korte taxushaag. Een Atlantische storing hangt boven het stadje. In het benedenhuis is luid gelach.
Ik neem het schriftje, ga op bed liggen, en noteer, links onder het laatste fragment: woensdag 10 augustus - Nantes. Af en toe suist een auto over het natte wegdek.

weer wat later

Eind augustus 2013 ben ik opnieuw in Nantes. Ik vermijd de binnenstad. Ik kom van Saint-Nazaire, volg de linkeroever stroomopwaarts, ging in Vue en Brains even naar de kant van de weg en rij ten slotte via de zuidelijke lus van de ring om Nantes naar Les Vallées, een plekje aan de oostelijke rand van de agglomeratie, het schemerdonkert al, waar ik tien kilometer stroomopwaarts ter hoogte van Boire-Courant in een aan de linkeroever van de Loire gelegen restaurant tafel. Boven Nantes kleurt de avondhemel zalmroze. Potverdikke, bedenk ik, wat zou er met dat lompe stel gebeurd zijn. Ik kijk op van de visschotel, haal het notitieboekje van stal maar leg me dan toch eerst toe op het verrukkelijke vissenlijf, hier geserveerd met gebakken patat en een schraal kransje crudités. Als Lorenz, die het op een of andere manier ook wel weten kon, gelijk had en die in fallische context gaar gebakken reuzel inderdaad in 1941 geboren was... Of dit, vraagje, meer niet: hoe het met Lorenz zit. Iemand uit Graz, een vlotte jongen, je had 'm net zo goed Karz kunnen noemen of Heinz, en dan in Salzburg Heinz Kezupp tegen het lijf lopen aan de Oskar Kokoschka Sommerakademie nota bene twee jaar na het hier te boek gestelde gebrek aan feiten, iemand uit Graz dus van wie nu alleen nog wat verzinsels boven het drijfzand uitsteken. Lorenz? Heinz? Graz? In een oude notitie over het verloren reisboek lees ik het volgende:

volgens Winkler-Prins op anderhalve centimeter van Mont Saint-Michel, op twee millimeter van Saint-Malo (op nogal wat kaarten is een riviermond zelden breder), vormt zich een tijdelijk gezelschap. Het meest voor de hand liggende scenario: we ontmoeten elkaar in de kantine, tafelen. Lorenz /nu heet ie Lorenz/ een student uit Graz, Stewart /een globetrotter/ als ik me niet vergis baard bril pijp, en een plaatselijke courtisane. Van het tijdelijke reisgezelschap hou alleen ik reisnotities bij. Eerst had ik Lorenz leren kennen. We hebben het over Thomas Mann, over Hermann Hesse en David Hockney. Lorenz komt in gesprek met Stewart, die ons aan het meisje voorstelt. Laten we gemakshalve aannemen dat ze Gaëlle heet. ( )

Over het voorval in de jeugdherberg van Lorient:

Die nacht heb ik een nare droom. Ik schrik wakker, zwetend. Eén van de meisjes bejegent me met een nare, vijandige blik.

Over Nantes:

Het wandpapier is hallucinant. Boven het bed is het gelige licht van een leeslamp. Vooraan is er het uitzicht op een troosteloze buitenwijk.

Met Lorenz H. Kezupp is het afgelopen. Ik neem afscheid van Kabrinowski, die eigenlijk Karz heet en in Bratislava op een late ochtend Krisztof Denek ontmoeten zou die zich, wat ik niet eens wist, op 21-jarige leeftijd aan een vertaling van De hand die in een hond veranderde gewaagd had, of andersom misschien, omdat van net dat gedicht van Nikifor Poljotkin duizendéén versies bestaan.
- Well, you get south as fast as you can get and I go to Paris, grijnst Kabrinowski. Gebeurt afscheid nemen, onder welke omstandigheden ook, niet altijd op een of andere manier op dezelfde manier? Deze gedachte verwerp ik als romantisch. Integendeel, wel steeds eenzelfde manier maar nooit dezelfde.

(1) Cees Nooteboom, 's Nachts komen de vossen, blz. 73; De Bezige Bij, 2013.
(2) était plutôt beau gosse - pas très grand - 1,76m - adepte de la musculation - cheveux châtain clair, presque blonds, coiffés à la mode des années soixante-dix - c'est à dire sensiblement plus longs qu'aujourd'hui - le visage un peu rond - toujours calme, presque lympathique... Voir: Circuitmodel, fictions et infos dans l'univers de David Sarel, pilote automobile. Date: 01/09/2014. Article: Ma primière fan.
(3) Op. cit. Les gendarmes: Bonjour monsieur Vivien, vous roulez quand même un peu vite. Si vous nous faites des autographes pour nos enfants nous oublierons le PV. In hetzelfde artikel geeft Vivien ook nog mee dat hij verre van ongeletterd was. Hij las de plaatselijke magazines, uiteraard, en hield vooral van detectives genre Les enquêtes de Sherlock Holmes.
(4) William Carlos Williams, Even dit, blz. 60; Meulenhoff 2006.
(5) Jean-Philippe Toussaint, La salle de bain; Les éditions de minuit, 1985. Roland Topor, Verhalen en tekeningen; A. W. Bruna & zoon, 1968. Julio Cortazar, Rayuela: een hinkelspel; Meulenhoff 1973/1987, blz. 361: Hoe vaak vraag ik me af of dit enkel schrijven is, in een tijd waarin we op bedrog afhollen te midden van onfeilbare vergelijkingen en conformismemachines.
(6) Van. Protagonist van Ada or Ardor van Vladimir Nabokov.
(7) Kabrinowski. Derrière la porte, Kabrinowski dit d'une voix grave qu'il attendait la peinture depuis ce matin; il parla d'une journée de perdue, d'incohérence. Tout naturellement, Edmondsson, qui riait toujours, ouvrit la porte ( ). La salle de bain, p. 17.

dinsdag 21 oktober 2014

reiger

Na lang /aangenomen wordt/ stilzwijgend overleg strekt hij even de hals.
Sans paroles van Verlaine die het misschien om bijna identieke reden met z'n minnaar aan de stok kreeg.
De dodelijk efficiënte blik en /periscoop/ met de dodelijk efficiënte blik een fractie van de ranke hals
gaat linksop /perimeter een buigzame hoek van circa/ over het mosselgroene /tafel
blad/ sop : hier eet men zonder mes en vork van oorsprong ruig zoals ik grootvader heb zien doen
het in zoute boter gebraden biefstuk getraind door de omstandigheden op het land in de grove duimloze knuist boven het tafelblad tillend /over het water gaat een rilling van jeuk of koorts/

Na deze weliswaar stijlvolle maar volstrekt overbodige beweging van kop en halswervel /perifrase van/
opnieuw de sinds eeuwen bekende strategie de kolkende onverschilligheid van de matte oogbol
lemmet snavel duizend jaar vol te houden zonder ook maar één enkel keertje aan het perineum te krabben
elke beweging van hals en kop en lijf soms een eindpunt soms het begin herleid tot /perikel/
gestaar naar wat bovenin de stroom gebeurt
tenzij hongerdood en de absolute zich geheel wegcijferende gehoorzaamheid aan het panta rei er ooit anders over beslissen zou

Dit gekke blaadje is niet waarop je wacht.
Dit van esdoorn nog groene blad.
Deze spiraal neerwaarts van in goud gedrenkte ootmoed.
Dit uit boom omlaag geklommen.

opborrelend geboer en altemets over tegenhuid van duizendjarige honger brakende kringen
Eerst het breder worden het uitdijen ipso facto het verwelken en verdwijnen van
oprijzend uit de balg van de trage stroom /zonder pericentrum want zonder vis/ zodat opnieuw heel even linksop kijken aangewezen lijkt
alsof daar ooit wat anders te zien zou zijn vrolijk bijna dan de trage stoet van dingen
lichtzinnig op het rauwe zwart eros bijna

Twee waterhoenen knetteren sputterend langszij, wild om zich pikkend in het groene sop. Een zilvermeeuw daalt uit het zwerk, scheert hoog boven het tafereel.

Als iemand die weet dat hij al te lang aan die ene halte in de boslaan op het laatste traject van de buslijn heeft staan wachten, stapt Reiger
in een plotse opwelling over de bootrand heen en weer. De lange wachttijd knaagt. Dan.
Opeens.
Als een veer in een strakke krul, hals, poten, romp, alles strak aangespannen. Fout. Nul de botten. Pech.
Pech dubbelop: vier roeiers glijden in strakke galop over het strak aangespannen tafellinnen, komen langszij, verdwijnen. Godverdomme. Dan.
Opeens.
Eerst het mechaniek. Buitenzintuigelijk. Romp, poten, hals, kop, alles in minder dan een seconde gebald tot een atmosferische schicht. Zo recht het water in.

Stapt een ogenblik later opnieuw over de bootrand en schudt de veren, verongelijkt,
als een hond die om wat reden ook zonder reden een emmer drek over zich heen kreeg. Stapt naar de voorplecht.
Schudt van zich af. Strekt de hals. Is het ooit even nog aan dit moment verplicht.

maandag 20 oktober 2014

ik vind ook

'Ik vind ook...' Zegt de jongen. Gek, ik denk opeens aan een volstrekt onbelangrijk voorval. Het gebeurde een jaar of zes geleden.
De jongen van? Van het meisje? Het meisje van? X... y... Frappant. Hoewel zij op geen enkele manier aan het glibberige schoonheidsideaal beantwoordt, het ideaal van de glossy preut, blijft haar plotse aanwezigheid aan de overkant van het tafelblad niet onopgemerkt. Zo ziet een gedicht er uit, stel ik me voor, als het twee benen heeft zonder de noodzaak blond te zijn. Ze heeft een uitgesproken aanwezig neusbeen.
Ogen. Bij een vlieg zitten ze aan de voorkant gesodemieterd en wel op zo'n manier dat vlieg en oog samenvallen. Bij de aap zitten ze vaak, niet altijd, onder dikke, benige kassen. Op Madagascar, is me verteld, hebben ze schijnapen met ogen als sixties zonnebrillen.
De ogen van het meisje staan een tik lager dan bij haar soortgenoten gebruikelijk is. Ze is jong en zonder leeftijd en spreekt als iemand die Wallace en Barnaby persoonlijk gekend heeft. Misschien was ze aanwezig bij de Treaty of Ghent en werd toen zij de zaal binnenkwam zonder nog meer woorden te verspillen aan voor en tegen besloten om het document te ratificeren, welke inhoud het ook had. Britten die vermomd als berbers in het restaurant op de steak Napoleon naar achter gingen.
Wat ik bedoel, is: zonder dat ik er om vroeg zit ik opeens tegenover een jonge vrouw van onuitspreekbare interessantie. De jongen met wie ze is, en die als ze Ada heet een neef had kunnen zijn, is vrijwel identiek. Het gekke is dat ze als zodanig geen van beiden opvallen. Niemand kijkt naar hen om.
Gisteren was ze of had ze een afspraak met Dimitri. Zegt ze. Dimitri wou een zeilboot kopen. Dat zegt ze alsof het weinig uitmaakt. Als Dimitri om een of andere reden van plan was geweest om vijftig kamelen te kopen, had ze dat op krek dezelfde manier gezegd. Vijftig kamelen is geen ding waar je je druk over te maken hebt.
Ik vind ook, bedenk ik, dat, hoe heet hij ook weer, in het bistrot, gisteravond, niet op tafel had moeten kakken. Zoiets doe je alleen als volksvertegenwoordigers mee aanzitten.
Ik vind ook dat de politicus een werkloosheidsuitkering verdient. De patatten uit iemands bord kijken. Aan het gebruikelijke tarief.
Met dit alles bovendien ben ik glad vergeten wat ik zeggen wou.

woensdag 15 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)


Dinan, tourelle de l'église Saint-Sauveur. Inkt op papier, 1977.

(18) Côte d'Emeraude

Van Dinan herinner ik me drie dingen. Eén is het moment op een plein waar ik opeens niet langer het gewicht van de rugzak heb. Ik ga op een bank zitten, eet een broodje, maak een tekening, op het plein is een aangename drukte, ik heb geen hoofdpijn, niemand valt me lastig, zonder stadsplan zit ik op het plein en kijk naar de toren die boven het plein uitsteekt. Twee is ik drentel door steile straatjes met het voor toerisme gebruikelijke vermaak, op een terras buig ik me over de crêpe bretonne met gebakken banaan, later stap ik naar de rivier en het estuarium van de Rance, wat tot Saint-Malo en Dinard reikt. Drie is ik volg de linkeroever van het estuarium, een jaagpad van Dinan tot Dinard. Later, in de jeugdherberg van Dinard, aan de noordkust van Bretagne, ontmoet ik Lorenz en een Bretoense dame. De oude dingen zijn ingestort.

Vandaag heb ik in de groene reisgids(1) op bladzijde 187 voor het eerst sinds ik in Dinan was opnieuw het stadsplan voor me: in het noorden, buiten de stadswallen, Promenade des Grands-Fossés, Rue Gambetta en Rue Leconte de Lisle, in het oosten de oude stadskern en de Basilique St-Sauveur vlak bij le Jardin anglais, nog meer naar het oosten het bochtige verloop van de Rance, dan de Promenade de la Duchesse Anne wat samenvalt met het zuidoostelijke deel van de stadswallen en Rue du Géneral de Gaulle waarvan het meest oostelijke traject buiten de stadswallen en het meest zuidelijke binnen de stadswallen valt, in het zuiden het Château, Place Du Guesclin en le Tour de Coëtquen, het meest zuidelijke punt van de stadswallen, en daar voorbij le Jardin du Val Cocherel en de Promenade des Petits-Fossés wat een groot deel van de zuidwestelijke rand groen kleurt. In een andere editie(2) lees ik dat je vooral van bovenaf een prachtig zicht op de rivier en de haven hebt, dat het stadje - dat in de middeleeuwen vanwege z'n strategische ligging op 25 kilometer van Saint-Malo een grote bloei gekend zou hebben - in de hoogte uitbreidde over de rotsen aan de oevers van de Rance, een rivier die in het westelijke binnenland van Bretagne ontspringt, en net door die enorme hoogteverschillen een fotogenieke, of - variant - pittoreske aanblik biedt, wat van het stadje een populaire toeristische bestemming maakte.
Zomer 1977 is een barre zomer. De weergoden belegeren Parijs met grauwe stoottroepen, het kwik stijgt zelden boven 17°.
Dat heeft weinig tot geen effect op wat ik me van Dinan herinner, ongetwijfeld net omdat ik me niet zo heel erg veel herinner. De map op bladzijde 187 geeft aan dat ik het stadje ter hoogte van Tour Ste-Catherine betrad. Voor iemand die uit het oostelijk gelegen Fougères komt, is geen andere toegangsweg.(3) Wat doe ik, nu ik me opnieuw vlak bij Tour Ste-Catherine bevind en le Jardin anglais vanwaar je, volgens de Guide die ik voor me heb, een heerlijk uitzicht op de Rance en de viaduct zou hebben? Net als in 1977 stap ik door de Jardin anglais. De kans dat ik Erich Rohmer tegen het lijf loop, die in 1977 aan Perceval le Gallois werkt, is nihil en tegelijk niet helemaal onbestaand. Bekoord door het uitzicht op het riviertje in de diepte stap ik door de publieke tuin en beland zo op het plein met de basiliek. Ik maak opnieuw een tekening van de toren van de basiliek, niet omdat het monument me interesseert,(4) hoogstens omdat het eigenlijk wel interessant is om over een bijna identieke tekening te beschikken, ruwer, zonder de details die nu een andere betekenis hebben.
Het ineenstorten van de vertrouwde, bekende dingen. Harvey Keitel in Smoke, of is het in Blue in the Face: elke dag exact dezelfde tekening, exact hetzelfde schilderij, exact dezelfde foto maken, wat niet kan natuurlijk, Panta rei, terwijl ik me van Dinan niettemin telkens weer net dat ene moment herinner, elke dag sinds het begin van dit schrijfproject omstreeks een in principe niet nader te bepalen tijdstip (het moment dat ik voor het eerst en het laatst op die bank ga zitten, waar de klokkentoren van de basiliek als een verticale Matroesjka hoog boven het plein torent), en me alleen dat ene moment herinner, niet de toren, het plein evenmin, me evenmin herinner of ik uit een zwarte mercedes of uit een witte peugeot stap, waarop eindeloos gevarieerd kan worden, op het plein zijn mensen maar wie zijn ze en wat doen ze, plaats ik de bloemenverkoopster met wie ik ooit aan de ingang van een warenhuis een praatje maakte voorin, plaats ik Brrr achterin, verdekt opgesteld achter een boomstam of de zijwand van een krantenkiosk (terwijl hij stiekem foto's van me maakt), komt de dame in een flamboyant rode jurk naast me zitten of verdwijnt ze om de hoek van de basiliek in een niet nader te benoemen straat, er zijn mussen natuurlijk, in 1977 in overvloed aan zo goed als elk tafereel toe te voegen, mussen die zonder dat ook maar iemand het hen uit te leggen had weten dat ik tot een categorie behoor die hen wat opbrengen kan.
Het broodje. Ik til de veel te zware rugzak van de schouders. Oef. Ik open de schoudertas, diep het tekenschriftje en het notitieboekje op uit wat niet langer een vereniging van nuchtere, zich zindelijk naast elkaar in de schoudertas bevindende bestanddelen genoemd kan worden, de blik registreert delen van het plein, maakt een beweging van gegeven ogenblik A naar gegeven ogenblik B, en dan is er meteen niet één mus maar tel ik drie mussen die sans gêne samenscholen om het vertrouwde fenomeen.
Dinan begint met dit moment. Later stap ik naar de oude stadskern. Ik neem plaats aan een eikenhouten tafel. Iemand reikt me de menukaart aan. Ik bestel waar ik sinds uren naar uitkeek, een crêpe met gebakken banaan en een glas zure cider. Weer wat later stap ik in noordwestelijke richting tot ik in het haventje aan de linkeroever van de Rance sta.

In 2006 ben ik Edinburgh. Ik ben in Edinburgh omdat ik aan het script van een film werk. Midden augustus zitten alle hotels vol, maar ik red me, ontmoet een Australische actrice, overnacht in een jeugdherberg, neem de bus naar Forth Bridge. Forth Bridge is westelijk van Edinburgh. Aan de voet de brug, waar Hitchcock een van de meest beruchte fragmenten van 39 Steps filmde, is een toeristische negorij. Het stadje kleeft tegen de kliffen waar Forth Bridge hoog boven uitrijst. Ik neem een taxi naar het meest noordelijke punt van Forth Bridge. In het script waaraan ik werk waait regen over het areaal. Het estuarium ten noorden van Dinan is smaller dan Forth, een brede zeearm tussen Edinburgh en de weg naar Aberdeen, dermate breed en uitgestrekt dat de cruise die tijdens het hoogseizoen elke avond vanuit Queensferry onder Forth Bridge doorstoomt, met een jazz orkest aan boord, voor het tochtje dat klokvast om 8 uur 's avonds begint de hele avond neemt.
Op 30 juli 1977 volg ik het jaagpad op de linkeroever van de Rance, waar ik ongetwijfeld min of meer toevallig terecht gekomen ben. Aan de andere oever liggen boten gemeerd, meeuwen scheren over het vlakke water.

In Dinard tafel ik in een restaurant waar ze een verrukkelijke Fruits de mer hebben. De op ijsblokjes geserveerde délicatesse, in een restaurant waar ik vlak bij het raam zit, biedt een heterogene berg schelpen, ook messen, kokkels, garnalen, oesters en krab en citroen om het af te werken. Bij het gerecht bestel ik lukraak een Entre Deux Mers. Het notitieboekje belandt ter rechterzijde van de schaal met schelpdieren. Ik smul. Op hondsdolhete dagen, in Màlaga, als de hitte ook 's avonds als een dikke brij over het stadje lag, ging ik vaak op een driehoekig pleintje in de noordelijke periferie van het stadscentrum op een terras onder de jacaranda zitten, ik woonde er vlakbij, en bestelde de mejillas, een sobere schotel, twaalf grote schelpen die daar, op die plek, koud en met citroen geserveerd worden.


(19) Vijf dagen aan de Côtes d'Armor
Half a mile offshore, walking on silver water, we crossed a path that extended gracefully and without apparent end to our north and south. It was a shallow tidal channel and the water it held caught and pooled the sun, such that its route existed principally as flux; a phenomenon of light and currents.
(5)


In Perros-Guirec, aan een van de meest noordelijke baaien van Côtes d'Armor, stappen we over een terrein dat zich net buiten de kust bevindt. Het is eb. De kustlijn is veraf. Het terrein bestaat uit glad zand en plassen waar algen en wier aan vastgekoekt zitten. De Bretoense dame die ons op sleeptouw nam, vertelt dat het ogenschijnlijk niet te meten strand, een vlakte die tot de horizont reikt, in enkele minuten een vloed biedt die tot de navel of zelfs hoger reikt, de vloed is er zo hevig dat het in een mum van tijd het hele gebied blank zet. Op het vlakke zich tot nat zand en wieren beperkende terrein stappen we tussen de ondiepe plassen. Een dag eerder waren we naar een plek in het binnenland gereden, naar een ruïne, en naar een hoeve waar we de cider proefden van een boer die helemaal niets aan het product toevoegde. 's Avonds laat belandden we op een plek waar gefeest werd. Het kleine gezelschap was toevallig ontstaan, in de jeugdherberg van Dinard, waar ik aan een van de tafels opeens naast drie mensen zat die een ogenblik eerder kennisgemaakt hadden, ik belandde in het gebabbel, van het een op het andere moment werd het drie vier kompanen, tijdelijk, een zwaarlijvige, vriendelijke en onduidelijke jongen uit Canada, iemand die in Graz geboren was, en een jongedame uit de streek die in de jeugdherberg van Dinard neergestreken was omdat ze net hier, in de jeugdherberg, andere en naar zij meende interessantere mensen ontmoeten kon.


Les rochers roses à Ploumana'ch. Inkt op papier, 1977. Een baai. Laten we het een baai noemen, de baai van Ploumana'ch aan het uiterste westen van de ruige kust van Côtes d'Armor. 'Hoewel Ploumana'ch bij de gemeente Perros-Guirec hoort,' lees ik
(6), 'is het een badplaats op zich en heel anders van sfeer dan het mondaine Perros-Guirec. De sfeer is wat ruiger en de mensen die er komen zijn meer gericht op natuur en wandelen dan op zonnebaden.'

De tekening toont drie dingen, los van de uitvoering ervan: rotsen, water, lucht. Iemand die op de rotsformatie voorin staat, een rotsformatie die aan de kustlijn vastzit, zou rechtopstaand misschien net tot het hoogste punt van de formatie reiken - de tekening suggereert een uitgesproken omvangrijk rotsmassief maar dat is helemaal niet. Nog meer voorin, ongeveer op de plek waar de persoon die naar de tekening kijkt zich zou bevinden, is een smal pad tussen een groen plaveisel wat we zeer in het algemeen als gras kennen, er zijn bloemen en kruiden van diverse families, zo divers dat ze eigenlijk slechts één ding gemeen hebben, dat ze daar op die plek voorkomen. Rechtsop is een vuurtoren. Stap in de tekening en je zal de vuurtoren zo meteen zien. Het is een kleine, ronde vuurtoren in een gebied zonder bomen, alleen grassen, rotsen en struikjes die hebben geleerd hoe ze met het ruige bestaan aan de noordkust van Bretagne om te gaan hebben. Als we aannemen dat de rug van de tekening samenvalt met de rug van tekenaar, wat ik slechts als hypothese aanbreng, niet als een zich boven het tafereel verheffende waarheid en nog minder als de schaduw van het hypothetisch vermaak, aangezien er geen andere waarheid is dan het kluchtige inhibitio sine qua non dat er ook andere waarheden zijn
(7), stappen wandelaars en dagjesmensen achter die rug door. Ik ben in het gezelschap van een Bretoense dame, die zich ergens in de onmiddellijke nabijheid van de rand van het vel papier bevindt, op gegeven ogenblik misschien ook daadwerkelijk dwars door het tafereel stapt, over de rotshoogte voorin klautert bijvoorbeeld, een jongen uit Graz, Lorenz, een charmante, intelligente jongen die ik in de jeugdherberg van Dinard tegen het lijf gelopen was en twee jaar later opnieuw ontmoeten zou nadat we in Nantes elk een andere kant namen, hij wilde naar Parijs, ik zuidwaarts, in Salzburg, aan de Oskar Kokoschka Schule, waar hij schilderkunst deed en ik in het geboortehuis van Georg Trakl terechtkomen zou, in een atelier dat door een spichtig mannetje geleid werd. De vierde persoon, net als alle andere op korte afstand en zo niet heel erg ver van de rand van de tekening vandaan over rotsen klauterend, is een dikke jongen, ik stel voor om het inderdaad simpel te houden, of hij Robert of Yves heet maakt immers niet uit, dik is dik; laten we daarbovenop ook nog het volgende aannemen, dat hij in Quebec of Montréal woont, Rome en Firenze plant of er net vandaan komt, en zich bij voorkeur met de Bretoense dame bezighoudt, die hij, ik en Lorenz in Dinard ontmoet hebben tijdens wat net zo goed een vluchtig moment geweest had kunnen zijn: in de jeugdherberg, niet heel erg laat op de avond, een keet waar het best druk is. Ik neem plaats aan een lange tafel waar nog wat mensen zitten en met die mensen komt het tot een gesprek. Na verloop van tijd gaat het er levendig aan toe. Waarover we het hadden herinner ik me niet, wel het besluit, later die avond, om er met z'n vieren op uit te trekken. De Bretoense dame heeft een autootje, een 2cv. Zij kent de streek, wij niet. Nog diezelfde avond rijden we naar een plek waar een Bretoens festivalletje aan de gang is, geen ding waar toeristen rondhangen. Gaëlle, laten we voor het gemak aannemen dat dit inderdaad de naam van onze Bretoense reisgids is (zo hebben we van het tijdelijk optrekkende viertal drie specimina geïdentificeerd: de knappe en intelligente Lorenz, de dame en schrijver dezes)(8), Het regent en het is koud bovendien. We belanden op een modderig terrein, drinken goedkope cider. In de tot modder gereduceerde festivalweide is een houten podium aan de verre rand van het terrein. Op dit krakkemikkige podium wordt op gegeven ogenblik een bejaarde dame genood om aan te treden. A capella. De Bretoense gids deelt mee dat we naar het wonder van de Bretoense noordkust luisteren, een bejaarde dame met stembanden waarin de nachtmerrie van Bretagne over de nachtmerrie van macht en glorie raast. De rillingen die ik tijdens het concert ondervind hebben wellicht vooral met de lage temperatuur te maken. Het regent en sneeuwen had net zo goed gekund. Twee maanden later gaf de barometer in Albi één graad boven nul. De ochtend na het concert rijden we naar Paimpol.

Onder: (a) Lannion, het kerkje,(9) en (b) Les rochers roses. Inkt op papier, 1977.



Nouer la corde du pendu
avec les dents d'un cheval mort.
(10)

De tocht door het Bretoense hinterland, begin augustus, had - hoe onopvallend ook - het karakter van een improvisatie. If nothing else, then to be prepared for every kind of luck, zou Diogenes naar verluidt geantwoord hebben toen ze hem vroegen (in een poging om zijn voor theoretici infame attitude te ridiculiseren) wat hij dan eigenlijk opgestoken had van de filosofie.(11) Gaëlle toverde stadjes en plekjes die wij, Lorenz, het dikkertje uit Quebec en ik, nooit gezien zouden hebben als Gaëlle niet de moeite genomen had om het onbereikbare Bretagne uit haar toverhoed te schudden. Ik herinner me het onbestemde gevoel van een tocht langs dode plekken. Dat heeft niet alleen met wat ik mij herinner te maken, de plekken waren ook toen morsdood.
Een plek komt pas tot leven als je er maanden rondhangt. Zonder meer tijdsduur dan het vluchtige moment is het een blinde vlek.

ik herinner me

Van de Bretoense improvisatie herinner ik me niet zo heel erg veel. Een boomgaard. We drinken zure cider. Gaëlle die zegt dat de cider die ik in Fougères en Dinan gedronken had een goedkoop, voor consumptie bereid afgeleid product is. Een vuurtoren. Het strand van Perros-Guirec. Een grauwe ruïne in het binnenland. Krabben in de poelen op het strand van Perros-Guirec. Gaëlle: boers, vrolijk. Het desolate kruispunt vlak bij het kerkje van Lannion. Dat ik achterin de auto zat. Dat ze geen van allen druk deden over de tekening die ik wilde maken. Een keet vlak bij het strand van Perros-Guirec, verstopt in een archetypisch bouwsel, waar ze naast sleutelhangers en ansichts met een zonsondergang boven la côte Emeraude ook pinguïnprullaria en cola en frisdrank hadden. Houten tafeltjes, modder, cider in een plastieken beker, de festivalweide die een desolate aanblik bood. Dat we vier op een rij telkens weer naar Dinard reden en in de refter van de plaatselijke jeugdherberg aan een houten tafel zaten. Dat ik na de vierdaagse trektocht 's avonds laat in Saint-Pol-de-Léon belandde. Dat ik me van Saint-Pol-de-Léon geen zak herinner en van Morlaix evenmin.

In Saint-Pol-de-Léon word ik opgepikt door iemand die dwars door Finistère naar het zich aan de zuidkust bevindende Quimper rijdt. Als ik zeg achtendertigjarige man is dat bij benadering correct. Professeur d'anglais à l'Ecole Alfred Jarry wordt twijfelachtig. Petula Clark, voluit Petula Sally Olwen Clark, vermeld ik alleen omdat ze in 1977 Sauve-Moi uitbracht, een single, met het voor 1977 opmerkelijke Le soleil est amoureux als B-kant. Roscoff vermeld ik alleen omdat het zich 6 km ten noorden van Saint-Pol-de-Léon bevindt en de exotische plaatsnaam me ongetwijfeld opviel. In St-Pol-de-Léon zou in 1977, meer bepaald zomer 1977, helemaal niets gebeurd zijn. Dat ik me van het stadje helemaal niets herinner, is niet helemaal correct. Ik herinner me een Middeleeuwse fontein, niet de Fontaine de Lenn ar Gloar au Rue des Lavoirs maar de Vasque de Keilinsky au Place du Kreisker, een reeds in 1913 als monument geklasseerde bezienswaardigheid waar ik veeleer toevallig langskwam toen ik na de slopende estafette van Dinard over Guingamp en Morlaix 's avonds laat in St-Pol-de-Léon belandde. Het donkerde al. Het afscheid na de vierdaagse tocht door het binnenland en langs de kust van Côtes d'Armor, in het fortuinlijke gezelschap van Gaëlle en Lorenz en het dikkerdje uit Quebec, had een klef gevoel. Na het vrolijke gezelschap lifte ik met tegenzin westwaarts. De uren op het strand van Perros-Guirec, op een plein in Lannion en in de auto van Gaëlle hadden het avontuur een plotse samenhang geboden die ik opeens heel erg miste. Opnieuw stond ik in m'n eentje aan de wegrand.

De route van St-Pol-de-Léon naar Quimper gaat over een regionale weg dwars door met hoge grassen begroeid gebied. Er is een berg. In 2012 bevind ik me op de oostelijke flank van die berg, van Saint-Brieuc naar Brest op een ommetje door het binnenland. Het is de eerste syllabische route die me van Eu en Berck over Brest, Vers, Dax, Pau, Ur en Fos naar Y brengen zal, een route van zesduizend kilometer.
Die dag, begin augustus 1977, gaat het van Saint-Pol-de-Léon naar Quimper. Quimper biedt het extra dat het in het oeuvre van Sleen een verre van onbelangrijke betekenis heeft. Eén dag later bevind ik me in de jeugdherberg van Lorient, in een toeristisch resort. In de kamer waar ik beland, zitten twee schichtige meisjes op een brits vlak bij het venster. Lorenz betreedt de kamer.


(1) Michelin, De groene reisgids: Bretagne Noord, Lannoo 2012.
(2) Tineke Zwijgers, Het echte Bretagne, Davidsfonds 2008.
(3) Fougères > Dinan. De meest logische route is over Antrain en Dol-de-Bretagne. Waarom? Sta me toe, dolgedraaide lezer, om hier toch even wat tijd nemen voor een cartografisch onderzoek van onbegrensd belang: lifte ik na de verbluffing van het Château van Fougères zuidwaarts, Fougères waar Psalmanazar van Parmesaan uiteraard helemaal nooit voet aan de grond zette, ik wel, Joris Van Rapskaas immers fermenteerde noordwaarts in een vallei van röntgen en het onvoorziene desnoods van een schermutseling en schreed stapvoets, uitgekookt en zonder ander perspectief naar het Schwabische prebiedermeierterrarium van het vaderlijk delict - of lifte ik noordwaarts, na de nog meer verbluffende rencontre met een culinair orgasme van de hoogste orde, na gedurende anderhalve week alleen maar op rijst en muësli gekauwd te hebben. Zuidwaarts houdt in dat ik van Fougères naar Rennes gelift zou hebben, wat niet blijkt uit het reisverloop. Noordwestelijk is er een route over Antrain en Dol-de-Bretagne naar de Côte Emeraude, waar ik ter hoogte van Antrain steil noordwaarts nemen kon, naar Mont-St-Michel. De verlokking om dit lichtzinnige, in satanische godsvrucht badende oord met een bezoek te vereren was ongetwijfeld groter dan een rit naar het binnenland.
(4) Dit symbool van een verachtelijke, amorfe, achterlijke, geestdodende, bloeddorstige (in oor gefluisterde woordenstroom), dit praalzieke autisme van een gestoorde, machtsgeile (hiaat want hoe benoemen worm kerk staat demonie).
(5) Robert Macfarlane, The Old Ways; Penguin 2012, page 59.
(6) Tineke Zwijgers, op. cit. blz. 77.
(7) La seule vérité, c'est qu'il y a d'autres vérités. Anonieme quote, begin 21ste eeuw.
(8) Een besluiteloze herinnering: eind 1983 ben ik met een dame uit Lille die in Taunton woont. Denise heeft een dochter die Gaëlle heet, een extravert, complexloos meisje van een jaar of negen. De vader is in Schotland om het leven gekomen. Op een dag zit ik in Londen aan het stuur van een middelgrote vrachtwagen. Denise heeft geen rijbewijs, ik wel. We rijden naar Taunton. De avonden in Lille zijn gelardeerd met Franse maaltijden en wijn. De naam van het dochtertje van Denise biedt geen verrassing omdat ik zes jaar eerder in Bretagne iemand met die naam ontmoet had. Misschien is dit net zo'n verzinsel als god bestaat want het staat in de bijbel of dat het waar is omdat het in de koran staat. Elk woord is verzonnen. Wat aanvankelijk hoogstens een klank was, een keelgeluid, gemekker, gebrul, kreeg op een net zo plotse als trage manier betekenis, klanken werden woorden, woorden voegden zich samen tot betekenissen van algemeen nut, en die betekenissen van algemeen nut vlochten een weefsel van taal en verbeelding. Om die warhoop van tegenstrijdige betekenissen het hoofd te bieden werd op gegeven ogenblik aan het algemeen nut toegevoegd dat van de enorme warhoop een aantal klanken of dingen of feiten of gebeurtenissen beantwoordde aan wat zich de hele tijd voordeed, andere niet. De sabeltijger beantwoordde aan wat zich voordeed. Van het niet te verklaren totaal van alles wat zich voordeed, werd geleidelijk aan aangenomen dat een superieure entiteit er de oorzaak van was. In een nog later stadium werd het niet te verklaren totaal god genoemd, dat wat niet op een empirische manier verklaard kon worden. Zo is de godencultus ontstaan, in het schijthok, in een schijterij waar geen ander woord voor was.
(9) Dag drie. We rijden door het binnenland van Côtes d'Armor. Een dag eerder waren we op de hoeve beland van iemand die niet voor geëconomiseerd nut bestemde cider maakte, heel erg zure cider. Gaëlle zei, herinner ik me, dat de producten die je in Fougères en Dinan voorgeschoteld kreeg niets met dit soort cider te maken hadden. De cider zoals wij het kenden, was een economisch product van inferieure kwaliteit. We zaten op een grasveldje, de persoon die zich met het fabricaat bezig gehouden had, hield zich afzijdig. Hij wist wie Gaëlle was. Met een fles kwam hij over het grasland naar ons toe stappen. Van het product had hij niet zoveel flessen dat het ooit economisch nut gehad had kunnen hebben. Alleen al om die reden was de fles heel erg bijzonder, zei Gaëlle, waar ze aan toevoegde dat ze overal in Bretagne net dit soort cider hadden, gaaf, brutaal, puur, zonder de verwerpelijke chemie van het marktproduct.
(10) Georges Bataille, L'Archangélique et autres poèmes, p. 52; Gallimard 2008.
(11) 'It is this idea that underlies Diogenes' only observable method, which consists of a continual process of 'adaptation" or "improvisation" as circumstances confront him with a series of differing problems. As the question, the interlocutor, and the specific context vary, so do Diogenes' responses. Such a method does not produce a consistent set of doctrines, as Diogenes' contemporaries enjoyed pointing out. So, when asked if wise men eat cakes, he replies cheerily: "Yes, all kinds /panta/, just like everyone else." When reproached for drinking in a tavern he responds punningly: "Of course - and I get barbered in a barber shop!" When reproached for eating in the agora he retorts pointedly: "I got hungry in the agora!"' The Cynics, The Cynic Movement in Antiquity and Its Legacy, University of California Press, 1996; p. 91-92. De Marx Brothers, Tex Avery, Marcel Duchamp en zo nog wat componenten van de meest cartooneske eeuw sinds Plato schuiven mee in.
Improvisatie. Al wie ooit over langere afstanden gelift heeft, dat wil zeggen niet over een auto, een trein of een vliegtuig beschikte, om een andere reden de fiets op stal liet en zich onder geen enkel beding ooit aan de route naar Compostella wagen zou, hoogstens in omgekeerde richting - van Compostella weg - en dan, zoals een anoniem auteur schreef, niet zonder er op zijn minst een kleinigheid mee te nemen, de staldeur van een hoeve, een paard, de kathedraal, een luciferdoosje, de door maanlicht betoverde hals van het kreupele meisje, al wie zich moedwillig overleverde aan het hondse vertoon van de wegrand, van Grabbeldijk naar Marseille liftend, om maar een voorbeeld te geven, weet dat het weinig zin heeft om zich strak aan de ingebeelde lineariteit van A (beginpunt) en B (eindpunt) te houden: elke auto die naar de kant komt, biedt op z'n minst een mogelijkheid om weg te komen van de reeds na twintig minuten vervloekte plek aan de rand van de weg, wat ik vermeed door er steeds stevig de pas in te houden. Die zomer had ik uiteraard geen lineair perspectief. Of de persoon aan het stuur van de witte Peugeot 406 naar Belfort of naar Langres reed, bood hoogstens het dilemma of ik zuidwaarts of westwaarts wilde, wat in beide gevallen inhield dat ik onbekend gebied betreden zou. Zo valt niet uit te sluiten dat ik na Fougères eerst in de periferie van Rennes belandde, omdat iemand net die kant opreed, en later pas besloot, aan een kruispunt in de periferie van Rennes, om eerst de noordkust van Bretagne te verkennen. Het verloop tussen A en B was hoogstens in een aantal steriele gevallen zo lineair dat het geen ruimte voor wat anders bood. Een moslim die uit de koran afleidt dat Allah bestaat en dat Mohammed daarbovenop zijn profeet is, worstelt op een wel heel erg autistische manier met het ter plaatse trappelen aan het ooit als A/B geformuleerde nulpunt.

dinsdag 14 oktober 2014

preambulo


Verf Na Van Eyck, het preambulo.

maandag 13 oktober 2014

maandag 13 oktober

's Ochtends vroeg zou een enorme massa water over het stadje omlaag gekomen zijn, waar ik me niet van bewust was omdat ik sliep.
In een bakkerij koop ik vier croissants en vier krokante broodjes.
Met de auto rij ik van een gegeven punt A naar een gegeven punt B. De afstand tussen beide punten bij benadering is 8 kilometer. Hoe lang doe ik over deze afstand.
Op het woonerf aanbeland, waar ik steeds weer de auto met de voorsteven naar huisnummer 52 manoeuvreer, tussen de hagen en de takken van kortgeschoren aanplant door, het personeel van de als gebruikelijk late ochtend,
merk ik eerst Wolfje, de zwartwitgevlekte poes van mensen die achter op het woonerf wonen, om een onverklaarbare reden doet ze sinds maanden heel erg schichtig,
als kat zou ik overigens ook eerst twee keer nadenken voor ik me inlaat met iemand die in een niet te benoemen ding het areaal zo onveilig maakt dat je niet langer lui in de zon kan blijven liggen.
In de hall merk ik de fiets met het witte zadel: Jelle.
Jelle is bezig in de zaal achterin. Het duurt niet lang voor de lui van een in kunsttransport gespecialiseerde firma het meest recente werk van Carole Vanderlinden droppen. Dirk Zoete springt binnen.
Ik zet een pot koffie. Jelle installeert zich aan een tafel met een restant van brainbox twee. We bekijken het werk van Dirk Braeckman. Peter en Xia penetreren het areaal. In de fijnste allerfijnste traditie van het brainboxspectrum wil Morrens me uiteraard opnieuw met verf bekladden, waar ik niet mee instem, wat overigens niet eens betekent dat het niet kan. Schichtig als Wolfje wil ik met rust gelaten worden en alleen die dingen doen die ik om een of andere niet nader te verklaren reden verrukkelijk vind, in de genotzuchtige en blinde veronderstelling dat niemand anders er wat aan hebben kan, omdat het genot dat ik ben of had kunnen zijn geen andere reden biedt.
Later springt Guy binnen met vinyl van The 49 Americans, Irakere en Zbigniew Seifert.
Met Griet, die voor Dirk Braeckman werkt, komt het tot de conclusie dat we morgen bekijken wat het wordt.
Er is een stagiaire, misschien. 's Avonds laat, iedereen is ervandoor, stap ik door de zaal met de werken die zonder ander houvast tegen de muur leunen. Mil leunt, Bram ligt, Johan zit in een doos, in drie dozen, de eerste doos bleek veel te smal voor de romp, de tweede te smal voor het achterwerk, de derde veel te smal voor het gebit, zelfs één enkel neushaar had er niet in gekund.



het rood

van een elektrisch aangedreven koffiemolen
van het brandblusapparaatvignet
(op een plek waar het apparaat ontbreekt)
argument
van het dopje van een fles met soyasaus
van een kaars
van een tros gedroogde varkensworst
van het truitje van de dansende tafeldame
van een geruit servet
van de ogen van een schaar
(van haar blik alleen de binnenkant)
en van het kleed van U mevrouw
Mme. M. Moedergods (oubollig schilderij)
en van de B waar nog een letter onbekend en niettemin bemind onzichtbaar bleef

de punaise

als punaise geneigd om naar een heldere structuur te streven
Ik behoud het overzicht en ben altijd in staat tot een razendsnel besluit.
prompt in staat om genood tot nutsbeschouwing desnoods het sine qua non
van een soms tot mopperen nopende verplichting te omzeilen
glip ik blindelings tussen de honderdduizend keer besloten handeling door
zo beland ik steevast waar geen hond me vinden kan achter waar geen achter kon
onder waar geen onder was inhoud waar geen inhoud bleek
En plaats handeling A.U.B. in meervoudsvorm.

zondag 12 oktober 2014

zondag 12 oktober

appeltaart Opa's appeltaart. Geen idee waarom ze 't bij Depredomme opa's appeltaart genoemd hebben.
Ik snij de ronde taart in 8 stukken en neem zelf als eerste een stukje.
Christophe Christophe Lezaire springt binnen met een aantal werken van Carole Vanderlinden en vijf recente Lezairismen. Wel net zo handig dat hij er een vel papier met instructies bijlevert, tot op de komma precies. Carole had eerder een mail gestuurd met haar meest recente werk in bijlage, een olieverf met enorme afmetingen, ongeveer net zo groot, als ik het goed heb, als het werk dat Mil Ceulemans inbracht.
Frederic Frederic Geurts is de hele dag met het werk Column bezig, een op maat van croxhapox gemaakte remake van een werk dat hij eerder dit jaar gemaakt had.
genot Heb ik het genot of ben ik het genot. Het ik staat niet voor het ik maar voor de werkvloer. Er is een bijzonder aangename sfeer, Guy maakt de hele tijd door grapjes en is bijzonder efficiënt, het vakmanschap van Frederic is verbluffend en Lore pakt van de muren de twee moeilijkste aan.
grijs Voor de projectie van een film van Dirk Braeckman hebben we in de videoruimte één muur grijs te zetten, een donkere grijstoon, iets wat Jelle voorbereid had door de muur spekglad te maken. Buiten donkert het al als Lore, als we het over het donkere grijs van de Braeckmanmuur hebben, opmerkt dat ze best verrast was toen ze merkte dat in het Prado alle muren een zalmroze teint hebben, waar ze aan toevoegde dat ze zalmroze eigenlijk niet zo'n mooie kleur vindt maar dat het in het Prado op een of andere manier toch heel erg functioneel bleek.
Guy Guy en Lore zijn op afspraak. We pakken de ruimtes aan, ruimen het puin van vorige trajecten. Eerst gaatjes vullen, dan koffie en appeltaart, om er vervolgens op een relaxte manier stevig tegen aan te gaan.
Klara De hele dag hebben we Klara als background, wat met de werfradio van Frederic te maken heeft. De stem van Romy Schneider levert het mooiste moment.
regen Regen klatert over het dak. Stevig buitje. Op Klara hebben ze filmmuziek.

zaterdag 11 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)

(18) moment

Stel je het volgende voor. In Dinan, in een keet in het hart van het toeristische centrum van Dinan, in een pittoreske met toeristische prullaria en diversen bevolkte straat, een straat waar op dat moment minstens vijfhonderd mensen stappen, toeristen, een straat die van het centrale plein steil omlaag naar de pittoreske haven daalt met winkeltjes die de gebruikelijke prullaria slijten, ik zit voor een verrukkelijke crêpe bretonne, heb een glas cider besteld, komen op het terras twee plekken vrij. Uit de pittoreske bedwelming stappen twee koppels naar het terras, een bejaard koppel dat traag en zonder meer betekenis tussen de tafels doorstapt en twee dames met Amerikaanse tongval die weinig met het terras hebben. Het bejaarde koppel neemt plaats aan een van beide tafels, de dames met Amerikaanse tongval aan die andere tafel die ter beschikking gebleven was. Ze vragen of een snack kan. De patron reikt hen de kaart van het huis aan, kijkt om naar de tafel met het bejaarde stel en zegt dat ze voor die tafel een reservatie hebben. Het bejaarde stel schrikt, veert overeind. Zij zijn hier na ons gearriveerd, moppert de ouwe. De patron doet of hij het niet gehoord heeft. Het stel stapt op. Een tel later stappen ook de dames op, die besluiteloos over de dagkaart gebogen zaten.

zondag 5 oktober 2014

zondag 5 oktober


Een feestelijke avond met Bob en de Murgafanfare van Komen en Gaan en pannenkoekenbak. Aan het fornuis schrijver dezes die zich graag het Ueberstatement Beste Pannenkoekenbakker Van Het Noordelijk Halfrond aanmeet, wat door een niet gering aantal leden van de Murgafanfare smikkelend bevestigd wordt. Zou wel eens waar kunnen zijn, gniffelt een van de dames. De geheimpjes van het recept? (a) Gebruik geen zelfrijzende bloem. (b) Zorg voor volwaardige, biologische ingrediënten. (c) Gebruik geen mixer. (d) Maak het deeg heel erg vloeibaar. (e) Voeg kaneel toe. Om het deeg bijna net zo vloeibaar als dikke melk en tegelijk toch consistent te hebben, voeg je volgende ingrediënten samen:

anderhalve kilo volwaardig biologische tarwebloem
3 liter volwaardig biologische halfvolle of volle melk
1 liter water
een brede, volle snee volwaardig biologische bakboter (smelt de boter en voeg de gesmolten boter meteen aan het deeg toe)
6 eieren met biogarantie
(alle ingrediënten gelijk verdeeld over twee kommen, 3 eieren dus voor de ene en 3 voor de andere kom) (met ingrediënten in één kom, wat net zo goed kan, is 6 eieren niet zo'n goed idee, beperk het in dat geval tot 4 eieren)
scheidt eigeel en eiwit en voeg het eigeel toe
voeg een snuifje zout toe en blijf roeren
voeg wat kristalsuiker toe en blijf roeren
strooi kaneel over het deeg en blijf roeren - de eierklopper mag bijna geen weerstand hebben - als dat wel het geval is voeg je nog wat melk of water toe
klop het eiwit tot het lekker stevig staat en roer het voorzichtig door het deeg

Iemand zegt dat haar moeder bier aan het pannenkoekendeeg toevoegde. Nog iemand zegt dat haar vriend, die kok is, spuitwater toevoegt wat het deeg heel erg licht en vrolijk maakt. Zelf heb ik ook wel eens met groentenbouillon geëxperimenteerd. In dat geval voeg je geen kristalsuiker toe, wel kaneel, en gaat het eindresultaat richting maaltijdpannenkoek.

onder : Leden van de Murgafanfare poseren in groepjes van twee of drie of solo. Jan maakt de foto's.






zaterdag 4 oktober 2014

zaterdag 4 oktober


Op zaterdag 4 hebben we de Joopse avond. Joop heeft vrienden kunstenaars uit Nederland uitgenodigd (Nijmegen, Amsterdam, Den Haag, Driehuis), heeft ook werk van hen uit z'n privé-collectie meegebracht, wat aan een muur in de hall terechtkomt. Een stel uit Transsylvanië doet de keuken. Zij is Roemeens, hij een Hongaar. Ze wonen in Frankrijk en beginnen al meteen rond een uur of twee aan de voorbereiding van wat een vlijtige maaltijd belooft te worden. Ook Hans Clavin, een boegbeeld van de visuele poëzie, is van de partij.
Foto boven: Hans Clavin signeert een van de vellen, drie in totaal, die hij tijdens z'n performance in croxhapox uit de mouwen schudt. Hij is een tijd geleden met z'n geboortedag begonnen: elke dag krijgt een stempel. Met de performance in croxhapox zit hij eind 1950.
Foto onder: bijna aan het eind van het derde vel. Joop kijkt glunderend toe.






donderdag 2 oktober 2014

een reconstructie (vervolg)

(17) Mayenne, Fougères

Niets is veel gezegd, maar heel erg veel herinner ik me in elk geval niet. Is er in 1977 iets, in Mayenne, ook maar iets dat m'n aandacht trekt? Een rododendronbosje, een dooie kat of een kraai aan de wegrand, hooioppers, kale regenvelden, een suikerspinroze haarspeld vlak naast een wegmarkering, opklapbare rozen aan de rand van een volle sloot, het statige met een hoge muur van de buitenwereld afgesloten herenhuis zoals ik ze vooral later zo vaak vlak bij de wegrand heb gezien, een brocante met koetswielen en oude karren, het tropische eiland van een plas, een gazon met dwergen en halfnaakte nymfen, het verkeersbord dat in een deuk ligt, maretakken, de mededeling op een bord rechts van de weg dat ik een gebloemd stadje betreed, een oude bok, een heks, Pécuchet, de affiche die een concert van Johnny Halliday aankondigt, Perec die toevallig die dag op een terrasje aan de Route Nationale naar het wegverkeer zit te kijken? Nee. Er is helemaal niets. Mayenne bestaat niet. Is er in Mayenne, in 2013, zelf aan het stuur van een auto, iets dat m'n aandacht trekt? Nee. Hoe ik uit Mayenne weg kom, waar ik ten slotte alleen passeer omdat het op de route naar Saint-Nazaire ligt, heeft meer belang dan het bezichtigen van de lokale bezienswaardigheden. Saint-Nazaire, aan de monding van de Loire, is het startpunt van de tweede syllabische route, die me over Nantes, Angers, Blois en voorbij Orléans zuidelijk tot Sainte-Eulalie brengen zal waar de Loire ontspringt, zoals bekend een van de weinige wilde rivieren op het Europese continent.(1) Hoewel ik in 2013 opnieuw in Mayenne ben, opnieuw zonder er voet aan de grond te zetten (tenzij net in Mayenne een tankbeurt plaatsvindt, maar dat herinner ik me dan weer niet), heb ik geen enkele herinnering aan het stadje. Het is overigens verre van onmogelijk dat ik in 1977 net in Mayenne ergens aan de rand van de weg sta en er door iemand die zich nog goed herinnert hoe hij zelf vijftien jaar eerder liftend naar Aberdeen reisde meegenomen wordt. Wat heb je te vertellen aan iemand die je niet kent, iemand die na het korte onderhoud zo goed als meteen in dampen oplost? Eh bien, bon, bref, Aberdeen natuurlijk, wat aardig, of Amsterdam, Marseille, Kopenhagen, Brest, Turijn, gekoesterde en door andere, meer recente constructies gepasseerde avonturen die opeens oplichten in de bleek geworden herinnering aan die onvergetelijke tocht. Maar, aangezien ik toch zelf wat ervaring heb, hoe onvergetelijk als je twee jaar na dato niet eens zou weten, zonder de Guide Michelin of Wikipedia te raadplegen, waar Mayenne te situeren valt en het idee dat alles, zelfs het vaag bekende gezicht in de spiegel na een wilde nacht, tot een quizvraag te herleiden is waarop ik geen antwoord weet.

Dit. Dat. Zus. Zo. Met herinneringen is het niet anders.

Zowel in 1977 als in 2013 gaat het van Alençon naar Fougères.(2) De route naar Fougères, westwaarts door een licht golvend en grotendeels agrarisch landschap met de velden en bomenrijen die Echenoz in Caprice de la reine beschrijft, in 1977 ongetwijfeld zonder de trucks die meer dan drie decennia later snel en hard over het wegdek keilen, gaat over Ernée en Mayenne.
Caprice de la reine van Jean Echenoz, hoofdstuk twee van het gelijknamige boek, situeert zich in le Pirli, décor de la campagne mayennaise,(3) een dermate onbeduidende plek dat ze niet voorkomt in de Guide Michelin.(4) Het door Echenoz perecachtig tot in de kleinste details beschreven landschap had zich net zo goed meer naar het noorden, zuiden, westen of oosten kunnen bevinden: doit-on se borner à le considérer comme une exploitation agricole de bonne taille, voire de très bonne taille, ou peut-on se permettre d'avancer à son propos la dénomination de hameau, voire d'écart?(5) Hameau: negorij, gat, uithoek, gehucht.
Ter rechterzijde of ter linkerzijde van de hand die deze woorden schrijft, A droite de la main qui écrit ceci, waarbij ik me op gegeven ogenblik ongetwijfeld afgevraagd moet hebben is het le main of is het la. In het Frans zijn handen en handelingen vrouwelijk. Ook utopie is vrouwelijk en van de vele woorden met mannelijke naamval is alleen le désir vernoemenswaard.
Echenoz beschrijft niet het landschap natuurlijk, hij beschrijft het kijken naar het landschap en na de bladzijden die hij aan die observatie wijdt, het spoor van een kolonie mieren die zich over de tegels van het terras rept.
Echenoz beschrijft het door in tegenwijzerzin naar het landschap te kijken, tegen de tijd in, waarbij aan het eind van de observatie met de mieren op het terras van de plek waar hij zich bevindt ook de troepen opduiken die in 1488 exact op die plek naar Fougères oprukken. Het Franse leger is eind vijftiende eeuw het best bewapende leger van Europa. Er is geen leger dat over betere kanonnen beschikt. De artillerie waarover ze beschikken is uitmuntend. Aan een half uur hebben ze genoeg om elke discussie te beslissen en met de tegenpartij, uitgeteld in het gras van een late ochtend, hebben ze niet eens te overleggen hoe het verder moet. Echenoz merkt een weg op, het grasveldje, een bomenrij en de koeien waar hij opnieuw op stuit na z'n observatie in tegenwijzerzin volledig afgelegd te hebben.

Er is een merkwaardige parallel tussen de syllabische tochten van 2012 en 2013 en die eerste keer dat ik het grondgebied van Frankrijk van noord naar zuid en van oost naar west verkende: ik reed of lifte zuidwaarts en deed dat telkens als een breed over Frankrijk meanderende rivier. In 1977, tijdens de natste en koudste zomer die ze in Frankrijk gehad hadden,(6) was ik op 27 juli in Langres, op 28 juli in Alençon en weer een dag later in Fougères.

In 2013 was ik op weg naar Saint-Nazaire, wat zich aan de monding van de Loire bevindt. Ik belandde veeleer toevallig in Fougères, parkeerde de auto aan de slotgracht, aan de voet van het château. Zag het château er nog net hetzelfde uit of vergiste ik me? Ik vergiste me. Er hadden renovatiewerken plaatsgevonden. Zoals zoveel provinciale stadjes overal in Frankrijk was ook Fougères grondig aangepakt. In Frankrijk land van herinnering(7) jubelt Miller over het respect dat Fransen voor hun omgeving hebben. Daar heb ik in toenemende mate steeds minder van gemerkt. De maatpakpinguïn, een soort die wereldwijd van alles alleen de economische belangen ziet, heeft ook alleen interesse in een schilderij als het in Sotheby's geveild wordt. Aan landschappen hechten ze geen belang. Bossen zijn alleen interessant als het wat opbrengt. Overal in het noorden van Spanje zie je tegenwoordig populierenbosjes, jonge, pas aangeplante of rank opgeschoten populierenbosjes in het gebruikelijke ruitpatroon. Ook in Frankrijk is het fenomeen schering en inslag, populier is economisch interessant. Maar Miller heeft het over het vooroorlogse Frankrijk natuurlijk, het Frankrijk zonder snelwegen, het Frankrijk zonder winkeltekens en kiwiplantages, zonder zich steeds breder om stads- en dorpskernen uitbreidende urbanisaties, een Frankrijk zonder in rijen aangeplant kaphout. In 1977 was van het door Miller bejubelde Frankrijk al niet zoveel te merken. De traag meanderende wegen die Nooteboom vermeldt in een essay van begin jaren zestig zijn er steeds moeilijker te vinden. Om de pittoreske stads- en dorpskernen kwamen zones d'activités te liggen. Velden, akkers, bossen en plekjes met hagen en kleine, zanderige wegjes verdwenen en ruimden plaats voor desolate zones waar een woeker van industriële activiteiten tot ontwikkeling kwam. Wat in de steeds omvangrijker wordende winkeltekens aan de consument opgedrongen wordt, is net zo vaak een volstrekt overbodige verkwisting - omdat het nog altijd zo is dat je pesto niet met een mixer maken moet maar met een vijzel.
En het heeft ook al geen zin om van het château van Fougères foto's te maken.

In 1981 liep ik over het strand van Pen Lan. Elegant als de pelikanen die in de baai op het water neerstreken, welden strofen in me op. In 1977 ontbrak het literaire, syllabische component. De reisnotities waren net zo kriskras en onvolledig als de route over Gérardmer, Langres en Alençon,
geschreven op de brits 's avonds laat in een jeugdherberg, in het tentje of in de smalle container van een kamer op het eerste of tweede van een goedkoop pension.

In Fougères, aan de meest oostelijke rand van Ille-et-Villaine, is er tegen de geldende Atlantische afspraak in geen noodweer. Boven het stadje staat het spic en span van een kraakhelderblauwe hemel. Ik stap uit de auto van de persoon die me naar Fougères bracht, wandel door het zuidoostelijke gebied naar het château, er is een gracht in een wijde bocht om het château, een smalle doorgang over een brugje aan de voet van het kasteel en meteen hierop smalle, steile straten die me naar een plek brengen waar ik de eerste crêpe bretonne probeer, een crêpe met banaan die in het deeg vastgebakken zit.(8)

le château

In 1977 is het Château de Fougères een ruïne. De lokale autoriteiten hebben de toegang tot het terrein gebarriceerd met een infobalie. Amerikaanse toeristen bezoeken de site. Vlak naast de info is een gulzig stroompje. Aan het château, wat verderop, staan auto's vlak bij de rand van het terrein geparkeerd, waar een kroeg is. De straat gaat boven het château. Het kasteel van Fougères heeft de aanblik van een pas enkele ogenblikken eerder uit gore Middeleeuwse drab opgedolven site, leeg, desolaat. Kale hitte.

Wat Henry Miller het innerlijke en het uiterlijke landschap noemt, valt zelden samen. Het uiterlijke landschap is onderhevig aan snelheid en productiviteit, het innerlijke landschap op een of andere manier is altijd hetzelfde, het wijkt niet af van de portretten van Corot en Cézanne en het lijkt ook weinig uit te maken of de piano in het washok staat of in het salon. Het château was een plek van vreselijke gevechten, maar daar blijkt dan weer niets van als ik traag over een dunne trap naar de donjon stap en naar de kale muren staar. Ik stel me voor dat ik niet alleen ben in die enorme ruimte. Het duizelt. Ik kijk om me heen naar de kale muren. Hoe verwarmden ze die ruimtes, vraag ik me af. Ik kijk om me heen, staar naar het plafond, staar naar de muren, stap door de kale zaal, het is absurd, hier hebben mensen geleefd, ik stap dwars door het biotoop dat ze hadden en zij weten niet eens van een andere barbarie dan dit moment. Psalmanazar duikt uit de coulissen op, knipoogt. We wandelen naar de middenbeuk. Het uiterlijke en het innerlijke landschap zijn één ding. Het château, de ruïne. Le genou de Claire. Het washok.

Dat ik net hier, in Fougères, Salmanazar ontmoeten zou, John Albert Lubomirski, lag voor de hand. In 1977 was ik me heel erg bewust van wat zich naast de feiten die zich voordeden voordeed. In 1662 was Volkert Iversen op Mauritius beland, wat ik niet wist. In het château van Fougères voelde ik niettemin de gewichtloze wreedheid van eeuwen die in het gesteente stonden, ik voelde de aanwezigheid van iedereen die in de stenen kamer met dingen bezig was geweest, begreep dat ik niet als eerste de smalle trap van het plein naar de centrale kamer nam. In de kale, stenen ruimte, waar ik blind naar ruige muren keek, waren dingen gebeurd die mijn aanwezigheid volstrekt overtollig maakten. Ik stond in de epifanie van het stenen bouwsel, toeristen dwaalden door de zalen die geen uitzicht boden op de slotgracht. In 1977 was het château de Fougères weinig meer dan de ruïne die het was. Met de pij van m'n regenjekker opgerold in de rugzak stap ik door het château.



Dat het om een ruïne gaat wordt tegengesproken, kennelijk, door de foto die ik op Google aantref, een foto die een meer recente versie van het château toont. In 1977 is het terrein onderin, zoals ik het me herinner, zonder het gazon, want dat is er niet. Het gazon heeft weinig met de oorspronkelijke bedoeling van het château. Na het deficit van 1488 was er nog wat herrie maar in de zestiende eeuw verloor het de militaire betekenis die het tot eind vijftiende eeuw had gehad. Psalmanazar heeft het château wellicht niet eens van op afstand gezien. Aan het eind van de achttiende eeuw was het in een ruïne veranderd, net zo'n desolate plek als de bouwsels die Caspar David Friedrich zag en vereeuwigde. In 1977 zouden ze, lees ik, de watermolens opgelapt hebben. Waar vijf eeuwen eerder de molen was, kwam een infobalie. Restauratiewerken bleven uit.
In 2013 stap ik door het gerenoveerde stadje. Het château is keurig opgelapt. De watermolen is vervangen door een nieuwe. De terrasjes van een bloeiende toeristische activiteit, het château ten slotte is niet alleen een van de oudste maar ook het grootste in zijn soort, reiken tot de burgwal.

Psalmanazar

De exacte geboortedatum van Psalmanazar is niet bekend. Men neemt aan dat hij op jeugdige leeftijd, eind zeventiende eeuw, van Avignon naar Duitsland reisde. Z'n moeder woonde ergens in de Provence en had geen duit, z'n vader, bankroet, in een Duitse negorij. Psalmanazar belandt in de Nederlanden waar hij de identiteit van prins uit Formosa aanneemt. Hij schrijft een boek over Formosa en wordt zo goed als meteen ingeschat als autoriteit. In 1705, in Londen, op het hoogtepunt van z'n roem, valt hij door de mand. Dat ze in Bayreuth geen Psalmanazarstrasse hebben, ligt voor de hand.
Psalmanazar schrijft een traktaat over Formosa. Hij had grote gebieden van Midden-Europa verkend maar op Formosa, het huidige Taïwan, was hij niet geweest. Dat hoefde ook helemaal niet. Het was het Formosa zoals hij het zich voorstelde, een ingebeeld en toen heel erg tot de verbeelding sprekend gebied dat Psalmanazar wel vormgeven moest omdat hij zich overal waar hij kwam als prins uit Formosa aanbood. Begin achttiende eeuw was de wijde wereld veroverd, een halve eeuw eerder hadden Nederlandse matrozen op Mauritius het laatste exemplaar van de dodo opgepeuzeld en op tal van andere plekken waren andere soorten gesneuveld, maar de Tasmanen, om nog een voorbeeld te geven, zouden pas anderhalve eeuw later tot de laatste rat uitgeroeid worden en op veel atollen in de Stille Oceaan kwam het pas in de twintigste eeuw tot het huidige deficit.
Alleen het verzonnen Formosa van Psalmanazar bleef overeind, onaangetast.(9)

(1) Met rivière sauvage wordt een rivier bedoeld die zonder hindernis van bron naar monding stroomt. Of omgekeerd. Een rivier zonder sluizen en barrages. In Frankrijk is de Loire naar verluidt de enige stroom die naakt van bron naar monding stroomt. Los van het syllabische aspect - (a) ik rij van syllabe naar syllabe en hiermee van naambord naar naambord, (b) alleen het naambord en het areaal waar het zich bevindt zullen mijn aandacht hebben, dat wil zeggen ik negeer de negorij, Blois en Brest zullen me bovendien alleen interesseren als ze van onder tot boven onder de stront zitten (betonrot is geen kwaal, het is een zegen) en als de maatpakpinguïn van al of niet verre toekomst er zonder maatpak over het wegdek stapt, beide hersenhelften hol en rot in een dunne kom van vogelstront, kortom als het stadje in een tropische monoliet van fosfor veranderd is en dankzij veranderde economische belangen fosfor onbruikbaar werd.
(2) In 1477, vijfhonderd jaar eerder, bevinden Alençon en Mayenne zich op Frans grondgebied en is Fougères, in elk geval het château, de Bretoense fuckfinger. In 1513, om hetzelfde tijdsverloop aan te houden, is alles Frans grondgebied. Op 29 juli 1488, exact 489 jaar voor ik over de ophaalbrug naar het binnenplein stap, staan Franse troepen voor het château. Ik betreed het château niet zomaar op een of andere dag, nee, ik betreed het exact 489 jaar nadat de Franse troepen het bijeengeharkte leger van François II, Duc de Bretagne, van de kaart veegden. Tot vandaag wordt 28 juli 1488 in Bretagne gezien als die fatale dag waarop een eind kwam aan het onafhankelijke Bretagne, aan het verzet van de hertogen tegen het toen almachtige Parijs dat over een voor die tijd briljante artillerie beschikte. Voor François II, duc de Bretagne, bood het ochtendgloren van 28 juli een kwade dag. Het had ettelijke dagen genomen voor hij de troepen samen kreeg en de artillerie waarover hij beschikte was verouderd. De Franse artillerie behoorde tot de beste van het continent. Net na de middag, op 28 juli 1488, omstreeks klokslag twee, chargeerden de Bretoenen. Ze sloegen een wig in de Franse linie, schreeuwden, hakten om zich heen. De Fransen hadden genoeg aan een kwartier om orde op zaken te stellen. De Franse artillerie bleek zo effectief dat achtduizend Bretoenen en geallieerden sneuvelden, er bleef geen morzel van de Bretoense alliantie, niemand werd gespaard, ook na de eigenlijke veldslag werd genadeloos jacht gemaakt op elke Bretoen die ze te pakken kregen.
(3) Jean Echenoz, Caprice de la reine, p.23; Les éditions de minuit 2014.
(4) Le Pirli, een gehucht op het grondgebied van Argentré, een dorpje net ten oosten van Laval op de weg van Le Mans naar Laval, zuidelijk van de route die ik zowel in 1977 als 2013 volgde.

(5) Op. cit. p.22.
(6) Op 19 september 1977, als het in Frankrijk normaal gesproken nog altijd volop zomert, werd in Albi 1.4° genoteerd. Of er een verband is tussen de atoomproeven die Frankrijk toen in Frans Polynesië uitvoerde en de koude en natte zomer van 1977 weet ik niet. Drie decennia later geeft alles aan, om met de Club van Rome te beginnen, dat er inderdaad zo'n verband is. De atoomproeven in de Stille Oceaan hadden een impact dat overal op de planeet gevoeld en geregistreerd kon worden. In Europa zorgde het voor een van de koudste en natste zomers sinds mensenheugenis.
(7) Henry Miller, Frankrijk land van herinnering; Ad. Donker 2006.
(8) Les crêpes bretonnes slaan me met verstomming. Ik leerde pannenkoeken bakken toen ik zes jaar oud was. Het duurde niet lang voor ik pannenkoeken wist te bakken die zo dun waren dat je er dwars doorheen kijken kon. Hoe je dat hoorde te doen had ik van m'n grootmoeder geleerd. Toen m'n moeder zich tot de makrobiotiek bekeerde, eind jaren zestig, werd met boekweitmeel geëxperimenteerd, wat zelden het verhoopte resultaat gaf. Boekweitpannekoeken vielen in brokken uiteen. In Bretagne werd ik voor het eerst met boekweitpannekoeken geconfronteerd die niet uiteenvielen en ook nog eens zo lang, dun en breed waren dat ik ze net zo goed als regenjekker had kunnen gebruiken. Ik was meteen verkocht. In Bretagne at ik zoveel boekweitpannekoek dat het niet bij te houden was. Toen ik in Saintes, vlak bij de Gironde, in een streek waar de Bretoense pannekoek niet langer het allure had van wat ze in Fougères en Paimpol serveerden, opeens plotsklaps voor een crêperie stond had ik geen twee keer na te denken.
(9) Eind zeventiende eeuw had de in Aix-en-Provence of Avignon geboren Psalmanazar de identiteit van Ierse monnik aangenomen. Hij stal een pij en trok stappend en bedelend door Frankrijk, waarbij hij gauw met het euvel geconfronteerd werd dat z'n vermomming - verwant aan de tot de knieën reikende regenjekker die ik in 1977 ter beschikking had - delicate onvolkomenheden vertoonde. Hij sprak geen woord Engels. In Duitsland kwam hij op het briljante idee om zich voor te doen als Formosaan. Als prins uit Formosa reisde hij naar de Nederlanden, waar hij zich ondanks z'n bleke teint en blonde haar makkelijk als prins uit Formosa wist te verkopen. In Formosa, zou hij gezegd hebben, leven lieden van adel ondergronds: de paleizen zijn schuilkelders waar geen daglicht komt. Driehonderd jaar later is dat nog steeds zo. Op het intussen wereldwijde Formosa houdt wie van adel is zich schuil in de duistere krochten van een verzonnen aardlaag. Op 8 februari 1820 noteert James Gallatin het volgende in het dagboek dat hij bijhield sinds hij met z'n vader op het Europese continent was aangeland: We got over the difficulty by getting women's costumes. There were six of us all dressed in full ballet dress, fleshing tights, and full ballet-skirts; bare arms and necks, wigs and masks. I was nearly frozen. We had a lot of champagne, which helped to keep us warm. We had supper at the Maison Dorée and such a supper! About 2 o'clock in the morning there was a loud knocking at the door: "Ouvrez, au nom du Roi." You can imagine our feelings - particularly mine, as I was the only one belonging to an embassy - to be found in ballet-skirts by the police! "Vos noms, messieurs et dames." We had taken off our wigs and masks, so were easily recognized. Suddenly there was a shout from Rochefoucauld, who jumped on the leading man, dragging off his hat and wig, discovering Puységur. To all three he did the same thing. With roars of laughter they told us they had disguised themselves and had been to every room in the café and had taken the names of all the occupants.
The Diary of James Gallatin, edited by Count Gallatin; New York, Charles Scribner's Sons, 1930.