Ik kom om tien uur 's ochtends bij Hotel Savoy aan. Ik had me voorgenomen een paar dagen of een week uit te rusten. In deze stad woont mijn familie - mijn ouders waren Russische joden. Ik wil geld zien te krijgen om mijn weg naar het westen voort te zetten. Zo begint Hotel Savoy van Joseph Roth, gepubliceerd in 1924. Vier korte zinnen en we komen ontzaglijk veel te weten. Was Hotel Savoy door Proust geschreven, dan had de eerste zin 20 bladzijden genomen. We hadden vernomen in welk voertuig de ikpersoon zich verplaatste. Misschien was het Parc de Luxembourg niet met grote nadrukkelijkheid beschreven, maar uit het lommerrijke park zouden ongetwijfeld meerdere personages opduiken waarvan de auteur er minstens drie kent en met een van de heren, van wie het tenue na anderhalve bladzijde opeens om een of andere reden m'n aandacht trekt, heeft hij ooit vijftien jaar eerder in Trouville in het rooksalon van net zo'n hotel een merkwaardig gesprek gehad, wat hij zich nu pas herinnert. Het is tien uur 's ochtends, wat makkelijk af te leiden valt uit de stand van de wijzers op een klok vlak bij het hotel. Over de voornemens die Proust gehad had kunnen hebben, zijn encyclopedische volumes bijeengepend. Door Joseph Roth met een flinke tik tegen het achterwerk onder het ochtendlicht geplaatst van een dag en een seizoen en in omstandigheden waar we het raden naar hebben, meteen na het omslaan van de titelbladzijde, heeft de ikfiguur ogenschijnlijk weinig om handen. Het personage heeft zich voorgenomen om een dag of twee uit te rusten, een week misschien, we vermoeden al dat dit van nog te preciseren omstandigheden afhangen zal. Zin drie oogt onschuldig: hij is aanbeland in een stad, meer dan waarschijnlijk Berlijn, waar familie woont. De ouders wonen in het stadje. Russische joden. Zweig zou Roth ooit meegelokt hebben naar Oostende, om van z'n drankzucht te bekomen. Roth is een drankorgel. Hij dronk, zou in niet helemaal opgehelderde omstandigheden om het leven gekomen zijn. De ikpersoon heeft het voornemen om hoogstens enkele dagen van de accomodatie van Hotel Savoy gebruik te maken, wil wat liquide bijeen zien te krijgen om daarna, ook dat vernemen we, zijn tocht naar het westen voort te zetten.
Van tijd tot tijd krijg ik het zwijggeld toegestopt. De persoon, met wie ik af en toe te maken heb, wil vooral niet dat ik praat. Praten kan, zolang het hem voordelig uitkomt. Wat ik ook formuleer, ook als ik drie weken lang niet meer doe dan af en toe staren naar de vlek naast het lichtopaal, waar de reproductie van een werk van Caspar David Friedrich hangt, hij schuift het met een kwinkslag van zich af, vertelt me een verzinsel, stopt me het verzinsel toe met het rondbuikige gebaar van iemand die nergens om geeft. Een hond die toch maar in de weg loopt het afgekloven been toestoppen en het dier misschien heel even over de kop aaien. De verworven autoriteit, die naar hij meent ontegensprekelijk blijkt uit de vele foto's die in boulevard edities gepubliceerd werden, waar hij op één foto glunderend naast de kaderleden van het Unicorn Concern staat, op een andere foto met drie dames, luidkeels glimlachend alsof hij eerder die dag met z'n stijve in een broodkorst vast was komen te zitten.
Ik sta voor het Hotel Savoy. Steigers steken af tegen het lichte blauw. De taxichauffeur heeft me verteld dat op de plek waar ik uitstap inderdaad ooit een hotel was. Hij kijkt op z'n polshorloge, kijkt naar de teller, zon staat bruisend boven het stadje.
dinsdag 24 juni 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten