Een van de machines gaat ratelend tekeer. Vonkend geratel, viriel. Er is geen soundtrack, alleen wat je een ultieme beslissing van de machine zou kunnen noemen. Ratatatatatatatata. Op straat passeren een aantal auto's, misschien wel net dezelfde auto's die er gisteren passeerden, rond dit tijdstip, eergisteren, altijd in een net iets andere volgorde, en forenzen die zich naar het stationsplein reppen, anderen die er vandaan komen, alles rept zich, rept zich over de tramsporen tussen stilstaande, tussen rijdende voertuigen. Er is ook altijd iemand die geen reet uit te voeren heeft, tot hij pal voor de vitrine tot stilstand komt en naar de machines kijkt. Twee heren hadden naast me plaats genomen, vlak bij de ruit waar je makkelijk de tramsporen kan zien, vlak bij de ruit maar zonder om te kijken naar wat op straat gebeurt, wat rond dit tijdstip ook gisteren gebeurde, eergisteren ook, altijd hetzelfde in een net iets andere volgorde. Ik heb Sexus van Henry Miller bovengehaald. Praten en eten hou je best apart. Dat is onbekend terrein voor de jongste van beide heren, hij die het verst van de ruit verwijderd zit, een jongen met ouderwets kingewas en een slappe broek. Pa en ma in hetzelfde bed is ze ook geen eeuwigheid gelukt. Er gaat een radeloze, bijna wanhopige kracht uit van de machines. Misschien heb je ook denken en eten gescheiden te houden. Je hebt 50% zekerheid dat het gebeurt, 50 dat het niet gebeurt, 50% dat het zo, 50 dat het niet zo is. Dat de sufkop die naast je zit alleen maar doet alsof hij het met je eens is, het niet met je eens is, je kletspraatjes aanhoort en op basis daarvan met pertinente stelligheid rot op had kunnen zeggen, hou je kop jongen, zwijg, eet. En nu is de machine stilgevallen. Ik sla Miller open, lees een halve bladzijde. Weet je wat ze over Sexus en Nexus en Plexus zeiden? Maar dat weet ik. Ik herinner me een voorval. Als ik de situatie naar m'n hand had kunnen zetten, maar dat kon niet, had de slomo in z'n vuige, zwarte broek het in z'n broek gedaan. Met een gifpijl in z'n pleuris. Een matroos was hij al helemaal niet maar mijn verwekker was er toch maar in geslaagd, zonder kennis van zaken in feite, om een boot tot zinken te brengen, één boot en het was een grote boot, en hoewel het hem niet in één keer gelukt was, hij had er wat tijd voor nodig gehad, was de boot pierefluit gezonken net zo hard en diep alsof de verwekker aan één enkele pennentrek genoeg had gehad om het vonnis te voltrekken. Hij werd prompt bedankt voor bewezen diensten, vond meteen ander werk, kon in een winkel terecht waar ze Singer naaimachines sleten waar hij het één week uithield.
Intussen is er weer zo'n ratelende machine. Verlost van de dagelijkse portie drek stappen forenzen over het voetpad. Een broodje, plastiekzakken met melk en hondenvoer, schooltassen die als in een klucht volgepropt met geen idee jongen, voddige schimmen, van A naar B gesleurd worden. En dan de avond, het licht gaat uit, onschuldig, mensen op het zitje van een paardenmolen, iemand aan het stuur, iemand in het autobusje. Het stuitende gebrek aan betekenis is verbluffend. Vlekken die je er met geen wondermiddel weg krijgt. Er gaat een rustige, een rust brengende bedrijvigheid uit van de machines. Een aantal van de machines is stil gevallen, merk ik, andere kauwen op beddenlakens en ondergoed.
De avond viel. Schuimbekkend. Het toernooi als in een koeienmaag. Handje de hoogte in.
donderdag 23 februari 2017
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten