Hij zag er een oefening in verveling in, zei, ...euh, hoe heet ie weer. Ze zouden op een plek komen met een paal en vaststellen, zoals in de reisgids beschreven staat, dat zich door de eeuwen heen keien en stenen rond die paal opgehoopt hadden, brokken gesteente van wandelaars die zo'n beetje van overal in Europa naar Compostella stappen, soms van Gent naar Parijs, van Parijs naar Bourges, dwars door het centraal massief, over de Pyreneeën en dan zo over Burgos en Asturga naar de Atlantische kust, altijd in die volgorde, en daar op die plek, ergens halverwege het laatste stuk, ergens voorbij Asturga, zouden ze de onderweg opgeraapte steen neerleggen, zoals sinds meer dan een eeuwigheid het gebruik is. En toen bedacht ik het volgende. Dat het net zo interessant had kunnen zijn om van Compostella weg te stappen, in wat voor richting ook, en uit Compostella een kei, een dwerggeitje, een boom, een schuurtje of een stuk rots mee te nemen en dat op een andere plek in Europa achter te laten, waar zou er niet toe te doen, op welke manier evenmin. Het zou volstaan om zich in Compostella in een sigarenwinkel een doosje met cigarillos aan te schaffen. Het zou volstaan om een roos te plukken of ergens op een of ander plein een knoop of een vissenoog op te rapen. Anderen, die over meer middelen beschikken, konden er een huis afbreken, een bos rooien of zouden er spoorwegen en spoorwegbruggen kunnen weghalen. Heuvels en weiden en tenslotte ook de weg naar Compostella zelf, dat alles zou meter voor meter met kleine stukjes en beetjes afgebroken, verwijderd, naar andere oorden getransporteerd kunnen worden tot er van Compostella zelf alleen nog een lege vlakte, een kale rots en een vergeten strand overblijft.
Ik stel voor om voortaan van deze overweging gebruik te maken.
Hij, euh..., nu ja, die persoon dus, had me een dag eerder een a4tje overhandigd, het fotokopie van een bladzijde uit een boek waar hij het een hele tijd eerder al eens over had gehad, en aan de gefotokopieerde bladzijde had hij in handschrift, ter linkerzijde, boven het trefwoord - wat tot helemaal onderaan bladzijde 70 rechts geweest was - in hoofdletters de volledige naam van de auteur toegevoegd, JULIO CORTAZAR, de titel van het boek, RAYUELA OF HET HINKELSPEL, het jaartal, 1963, de editeur, MEULENHOFF, en ook de editie die hij ter beschikking heeft, een bijkomstigheid, de tiende druk, die uit 2006.
Ik citeer de bladzijde in z'n totaliteit met inbegrip van dat ene woord dat onderlijnd werd.
'MORELLIAANS
Wat is dat nu eigenlijk voor geschiedenis: het vinden van een duizendjarig rijk, een andere wereld? Alles wat tegenwoordig geschreven wordt en de moeite van het lezen waard is, helt over naar nostalgie. Een Arcadië-complex, terugkeer naar de Grote Baarmoeder, back to Adam, le bon sauvage (en ze gaan...), verloren Paradijs, verloren omdat ik je zoek, ik voor altijd zonder licht... En dan die belangstelling voor eilanden (zie Musil) of goeroes (als je geld hebt voor het vliegtuig Parijs-Bombay) of weer anderen die eenvoudig hun koffiekopje oppakken en het aan alle kanten bekijken, niet langer als kop maar als blijk van de onmetelijke stommiteit waarin we allemaal betrokken zijn, geloven dat dat voorwerp niet meer is dan een koffiekopje, terwijl zelfs de onnozelste journalist die opdracht heeft in het kort over de quantumtheorie, Planck en Heisenberg te schrijven, zich uitslooft om ons in drie kolommen duidelijk te maken dat alles trilt en beweegt en lijkt op een kat die op zijn kans loert om de enorme waterstof- of kobaltsprong te maken die ons allemaal met de poten omhoog zal doen belanden. Voorwaar, een grove manier van zeggen.
Het koffiepotje is wit, de goede wil is getaand, Planck was een Duitser van groot formaat. Achter dat alles (het is altijd erachter, laten we dat goed in ons hoofd prenten: dat is het sleutelidee van het moderne denken), het Paradijs, de andere wereld, de met voeten getreden onschuld die men vaag, in tranen, zoekt, het land van Hurqalya. Op de een of andere manier zoeken wij het allemaal, allemaal willen wij de deur openen om erachter te gaan spelen. En niet om Eden, niet zozeer om Eden op zich, maar alleen om af te zijn van straalvliegtuigen, de tronie van Nikita of Dwight of Francisco, het gewekt worden door de wekker, de noodzaak je aan te passen aan thermometer en tocht, gepensioneerd worden van schoppen onder je reet (veertig jaar lang je billen samendrukken, dan doet het niet zo'n pijn, maar het doet evengoed pijn, de neus van de schoen dringt evengoed steeds wat verder door, luitenant of literatuurdocent of de verpleegster wat verder om), en we zeiden al dat de homo sapiens de toegangsdeur niet zoekt om het duizendjarig rijk te betreden (al zou dat niet gek zijn, voorwaar lang niet gek), maar alleen om hem achter zich te kunnen sluiten en met zijn achterste te kunnen kwispelen als een tevreden hond in de wetenschap dat de schoen van dat kloteleven achtergebleven is en zich een ongeluk trapt tegen de gesloten'
In 't Spaans Huis met Sven en Jolan. Maarten van RE: had een tekst van Hans Theys doorgestuurd. Evelyne, het lief van Ann, zei iets over een fuif in Cafe De Nele in Lembeke. Merlyn hing aan de toog. We gaan een plaat opnemen. En toen sprongen Sven en Jolan binnen.
vrijdag 10 september 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten