Het minst belangwekkende en tegelijk meest voor de hand liggende van Enggano Island, wat het met alle eilanden die Judith Schalansky in De Atlas van afgelegen eilanden vermeldt gemeen heeft,(1) is dat ik er nooit geweest ben. Om een of andere reden laat Schalansky het onvermeld, misschien omdat Enggano Island strikt genomen geen afgelegen eiland is. En inderdaad, alle gekheid op een stokje, waarom zou je er over schrijven als je het buitensporig spitsvondige plan hebt opgevat om over afgelegen eilanden te schrijven, eilanden waar zelfs de meest avontuurlijke lezer nooit geweest is en ook nooit komen zal.
Enggano Island beantwoordt niet aan dat profiel. Het is best afgelegen, of althans ver verwijderd voor iemand die op een kamer in Hamburg voor een laptop zit. Voor iemand die op Bengkulu vliegt, aan de zuidkust van Sumatra, en goed geïnformeerd is, is het 100 kilometer varen. Fatmawati Soekarno Airport, ooit bekend als Padangkemiling Airport maar nu genoemd naar de echtgenote van Soekarno, is een bescheiden vlieghaven met bestemmingen die zich tot Indonesië beperken. Enggano Island is er een van. Vanuit Bengkulu is er ook een ferry naar het eiland, dat tegenwoordig vooral bekendstaat als surfparadijs. Het is een groen eiland met niet meer dan een handvol nederzettingen. Geen autosnelwegen die door het woud hakken, wel rijstplantages waaraan een deel van het regenwoud opgeofferd werd. Indonesië wou er een spaceport installeren, maar dat snode plan werd verijdeld en, toen het verijdeld was, afgeblazen.
In de vijftiende eeuw zouden Portugezen op het eiland beland zijn en het Enggano genoemd hebben.(2)
In de annalen duikt het pas op eind zestiende eeuw, in 1596, in het logboek van Cornelis de Houtman, die voor hij met z'n schip voor de kust van Enggano lag ongetwijfeld op Mauritius aan land ging. In 1771 ging Charles Miller wel aan land en trof er een door vrouwen georganiseerde, atheïstische en coöperatieve gemeenschap aan. Over de nobele wilden die hij er aantrof, schreef hij dat ze groot en goedgemaakt waren, de mannen rijzig en naakt, de vrouwen iets kleiner van stuk en dikker. Miller ging er van uit dat ze een rode kleur hadden en merkte ook op dat de lange haren van de vrouwen vaak in een cirkel bovenop de schedel lagen, en dat alleen de vrouwen, zij het niet altijd, een bedekking droegen, een plantaardig ding dat voor de schaamplek hing.
Elio Modigliani, die in 1891 op het eiland was, acht jaar na de verwoestende uitbarsting van Krakatau,(3) noemde het L'Isola delle Donne, het vrouweneiland.
In 1886 is Elio zesentwintig jaar oud. Op een foto uit die tijd staat hij in een op z'n minst opmerkelijke pose, alsof hij voor de grap op een plein in Genua heel even in het witte tropenpak poseert en geen idee heeft van wat hij met het schietgeweer dat hem door een grapjas toegestopt werd aan te vangen zou hebben. Het bungelt, dat geweer. Je ziet zo dat de geportretteerde geen plannen heeft om uit te zoeken of het meer betekenis heeft dan z'n schooltas, waarin zich ogenschijnlijk minder bezwarende instrumenten bevonden, en dat desalniettemin een hit & run volstaat om de bal, zodra hij tot actie overgaat, in één tijd daar te hebben waar hij hem hebben wil.
Het is een vreemd portret, het portret van Elio Modigliani in z'n witte tropenpak, een foto waarvan zover mij bekend niemand weet wie de foto nam, wel dat de foto in 1886 genomen werd en niet in Genua.
De foto werd niet in Genua genomen maar op Nias, in 1886, het eiland van de koppensnellers, een eiland dat toen niet bepaald als reisbestemming bekend stond en het label forbidden territority had. Het verklaart de foto.
Elio Modigliani, die reeds op twintigjarige leeftijd naam gemaakt had in het wetenschappelijke wereldje van die tijd, vlak bij Genua had hij een grot ontdekt waarin zich uitwerpselen uit het Neolithicum bevonden, was een leerling van Lombroso, een antropoloog en criminiloog die bekend stond als een expert op het vlak van fysionomie.(6)
Nias had een slechte reputatie. De meest zuidelijke regio van het gebied, Nias Salatan, was bevolkt met koppensnellers die het de hele tijd door met elkaar aan de stok hadden. De Hollanders hadden het gebied bezet, maar ondanks tal van militaire expedities waren ze er niet in geslaagd om in het gebied door te dringen.(7)
Elio Modigliani belandt in 1886 op het eiland. April 1886. Hij heeft het gezelschap van een Genovese kapitein, Giovanni Battista Cerruti, en vier Javanen die hij had weten over te halen om hen te vergezellen tijdens de onderneming, een riskante onderneming, doordringen in het meest zuidelijke deel van Nias voor een kennismaking met de koppensnellers, wat tot op heden nog steeds als een van de meest stoutmoedige exploten gezien wordt die een antropoloog ooit ondernam. Tegen de troepen van Siwa Sahilu, een onberekenbaar en listig stamhoofd, viel weinig in te brengen. Het verklaart de foto, de nonchalante pose, relaxed, één vinger op de loop van het geweer en de wetenschap dat het geweer niet meer betekenis hebben moest dan een vogelveer. Of Cerruti mee naar het zuiden van Nias trok is niet bekend.
Tijdens z'n tocht door het gevaarlijke gebied, zelfs toen hij Siwa Sahilu en de troepen van Siwa Sahilu voor zich had, had Elio Modigliani niet één keer het schietgeweer te gebruiken, hij deed niet eens alsof hij het gebruiken moest. De expeditie verliet het eiland heelhuids en zou naar verluidt een schat aan etnografische relicten opgeleverd hebben.
In 1891, vijf jaar na het hachelijke avontuur, acht jaar na de explosie van Krakatau, belandde hij op Pulau Enggano, het vrouweneiland onder de zuidkust van Sumatra,(8) met een bevolking, toen, die door de katastrofale eclips van de vulkaanuitbarsting tot enkele honderdtallen gedecimeerd was.
(1) Judith Schalansky, De atlas van afgelegen eilanden, Signatuur 2014.
(2) Engano: vergissing. De Westerse hiërarchie van plekken en dingen die ontdekt en uitgevonden
werden en andere wetenswaardigheden die ze over het hoofd blijven zien,
is misplaatst en irrelevant. Onwetende matrozen botsen op een eiland en
iemand noemt het Amerika.
(3) David Quammen over Krakatau: 'De ramp vond eind augustus 1883 tijdens een serie uitbarstingen plaats, waarbij tien kubieke kilometer lavafragmenten door de lucht boven de Indische Archipel werden geslingerd. De climax kwam op de ochtend van 27 augustus met één enkele knal. Die knal werd gehoord tot in Perth.(4) De hemel verduisterde, iedere barometer in de wereld schommelde, de zon hing achter een angstaanjagende filter - zag groen en later blauw - en zesendertigduizend mensen kwamen om, vooral door vloedgolven die de kusten van Sumatra en Java teisterden. Eén golf was dertig meter hoog en raasde voort als een trein. In Ceylon werden schepen op het strand geworpen en tot in Alaska veranderde het zeeniveau. Tot in New Haven en Poughkeepsie werd de brandweer gealarmeerd en maanden later vonden nog zonderlinge zonsondergangen en atmosferische storingen plaats.(5) De stofsluier in de atmosfeer koelde de aarde af, die vijf jaar later pas zijn normale temperatuur terugkreeg.' David Quammen, Het lied van de dodo, blz. 144-145.
(4) En naar verluidt ook op het 4.000 km van Krakatau verwijderde Mauritius.
(5) Iemand suggereerde dat de zonderlinge atmosfeer in De schreeuw van Edvard Munch, die het werk in 1893 maakte, niet alleen aan de extraverte expressiviteit van Munch toe te schrijven zou zijn maar aan het waarnemen van de atmosferische turbulenties die zich na de ontploffing van Krakatau overal ter wereld voordeden.
(6) Gelaatsuitdrukking.
(7) Op wikipedia, zowel op de Engelse als op de Nederlandse versie, en op andere sites, lees je de overbodige mededeling dat het tegenwoordige Nias grotendeels protestants is. De oude, barbaarse rites werden vervangen door een net zo onherroepelijke vorm van koppensnellerij: religie. In deze fora geen historiek over de koppensnellerij op Nias Salatan.
(8) Hoewel ook een zekere Charles Miller er eind 18de eeuw over geschreven had (over Miller echter is weinig terug te vinden), heeft Enggano de benaming Vrouweneiland aan L'Isola delle Donne van Elio Modigiliani te danken, waarvan de eerste editie, die uit 1894, makkelijk op in antiquariaat gespecialiseerde sites te vinden is, voor iemand die er 900 euro voor neertellen wil. Het boek werd nooit vertaald, niet in het Engels, niet in Frans, niet in het Duits. Modigliani, die Joodse roots had, kreeg het moeilijk tijdens het regnum van Mussolini.
L'Isola delle Nonne, het eiland van de oudjes. Expedities op dit eiland eindigden vaak bij Chez René. L'Isola del tonno, het eiland van de tonijn. L'Isola delle gonne, dat van de rokken. L'Isola del bottone, de knop, het vaginale eiland, clitoris. Roeispanen schuiven door het zilte sop.
zondag 28 juni 2015
zaterdag 27 juni 2015
I Can't Remember #6
I can't remember if we had a television at Little Pines, a neat bungalow in a setting with pines and a huge hangar at the back. In the hangar stood a ping pong table. The little pinewood treasures a strong experience, that of the object of a tiny little bird, dead beneath one of the trees, and that day the barn got fire.
I can't remember what she said and how and why. It all of a sudden was too much. I lapsed to the couch and wept for at least half an hour. After that we never again quarrelled.
I can't remember the first half of the Tombuctu joke in which both Longfellow and Shakespeare are asked to dish up a limerick ending on the word Tombuctu.
I can't remember if I had bicycle pump with me, that day of August 1974, when I pedalled 350 kilometers to meet the girl I was in love with. It began early that day, but not earlier than 10 o'clock I guess. At twelve I reached the house where ancestors lived, near Ghent, lunch got served and I took off for a ride north, without anyone aware of that. The girl lived in Antwerp at a place called Floralaan 4. I rang the door. She wasn't home. Mentally unable to bike straight back home, which would have taken 100 kilometers, I took the road to Turnhout and pedalled after that to Bokrijk, where I had been once, apparently with the intention to overnight in the youth hostel. At the entrance of the hostel, at 7 pm, I decided to hit the road again, again biked to Turnhout and from Turnhout to Antwerp. It must have been nine o'clock at night when I again rang the door of Floralaan 4, after a heroic adventure of 350 kilometers. The door opened and there she was, the girl. We had a drink in a nasty pub and never met again. I can't remember the road back home.
I can't remember how I came to Perec. The people I knew discussed Joyce and Musil, the girlfriend I had read Milan Kundera and Philip Roth, I read Nabokov, Queneau and Charms. No one ever had mentioned Perec. It came out of the blue of the Dutch translation of Espèces d'espaces, I guess.
I can't remember that moment, immortalized on a black and white pic, late fifties or early sixties, when a nine old girl and me, much younger, crawled along a privet hedge.
I can't remember how many girls it had. I can't remember the girls. The booth was filled with a bunch of male locals. A balloonish prostitute introduced the girls. The girls stood in a row and undressed one after the other. It had a touch of unpleasant amateurism, without that akward charm of The Killing of a Chinese Bookie. I turned away from the girls, looked at the locals, which wasn't easy as I stood in a sweating mass of people eager to see all of it. Someone snarled. He stood right in front of me. I can't remember his face.
I can't remember the first appearance of Philippe Noiret. It may have been Coup de torchon or Topaz.
I can't remember when I first heard of Charles Darwin and The Origin of Species. I actually never had heard of Alfred Wallace, until I began to read Song of the Dodo, Island Biogeography in an Age of Extinctions.
I can't remember the voice of my father. His voice disappeared from memory. One night, on New Year's Eve, he read aloud, he must have been drunk I guess, his favourite poem, something I had written. It was a weird performance indeed, my father, slightly drunk, reading aloud that poem and no one eager to listen to it.
I can't remember the first name of Modigliani.
I can't remember the name of both brothers. We met in Lambersart, a western suburb of Lille, in a house that didn't fail to have the impression of a delicate labyrinth with staircases to hidden rooms and rooms that could't be entered, most secret of all a library filled to its surface with books on esoterism, containing as well treasures such as L'Isola delle Donne, as her father had mainly been focused, apart from the esoteric stuff, on Indonesia. The elder of both brothers didn't like me. I can't remember his name. The other one often sat in front of a huge organ, improvising strange patterns no one liked. He worked as a postman, had his girlfriend in Douai and was said to be an idiot. The little woman, the lady of the house, she didn't behave as such though, served French oignon soup and salad and the meal that went with it. The eldest of both brothers began to puke the regular jokes, as any other material was far too difficult to get to.
I can't remember what she said and how and why. It all of a sudden was too much. I lapsed to the couch and wept for at least half an hour. After that we never again quarrelled.
I can't remember the first half of the Tombuctu joke in which both Longfellow and Shakespeare are asked to dish up a limerick ending on the word Tombuctu.
I can't remember if I had bicycle pump with me, that day of August 1974, when I pedalled 350 kilometers to meet the girl I was in love with. It began early that day, but not earlier than 10 o'clock I guess. At twelve I reached the house where ancestors lived, near Ghent, lunch got served and I took off for a ride north, without anyone aware of that. The girl lived in Antwerp at a place called Floralaan 4. I rang the door. She wasn't home. Mentally unable to bike straight back home, which would have taken 100 kilometers, I took the road to Turnhout and pedalled after that to Bokrijk, where I had been once, apparently with the intention to overnight in the youth hostel. At the entrance of the hostel, at 7 pm, I decided to hit the road again, again biked to Turnhout and from Turnhout to Antwerp. It must have been nine o'clock at night when I again rang the door of Floralaan 4, after a heroic adventure of 350 kilometers. The door opened and there she was, the girl. We had a drink in a nasty pub and never met again. I can't remember the road back home.
I can't remember how I came to Perec. The people I knew discussed Joyce and Musil, the girlfriend I had read Milan Kundera and Philip Roth, I read Nabokov, Queneau and Charms. No one ever had mentioned Perec. It came out of the blue of the Dutch translation of Espèces d'espaces, I guess.
I can't remember that moment, immortalized on a black and white pic, late fifties or early sixties, when a nine old girl and me, much younger, crawled along a privet hedge.
I can't remember how many girls it had. I can't remember the girls. The booth was filled with a bunch of male locals. A balloonish prostitute introduced the girls. The girls stood in a row and undressed one after the other. It had a touch of unpleasant amateurism, without that akward charm of The Killing of a Chinese Bookie. I turned away from the girls, looked at the locals, which wasn't easy as I stood in a sweating mass of people eager to see all of it. Someone snarled. He stood right in front of me. I can't remember his face.
I can't remember the first appearance of Philippe Noiret. It may have been Coup de torchon or Topaz.
I can't remember when I first heard of Charles Darwin and The Origin of Species. I actually never had heard of Alfred Wallace, until I began to read Song of the Dodo, Island Biogeography in an Age of Extinctions.
I can't remember the voice of my father. His voice disappeared from memory. One night, on New Year's Eve, he read aloud, he must have been drunk I guess, his favourite poem, something I had written. It was a weird performance indeed, my father, slightly drunk, reading aloud that poem and no one eager to listen to it.
I can't remember the first name of Modigliani.
I can't remember the name of both brothers. We met in Lambersart, a western suburb of Lille, in a house that didn't fail to have the impression of a delicate labyrinth with staircases to hidden rooms and rooms that could't be entered, most secret of all a library filled to its surface with books on esoterism, containing as well treasures such as L'Isola delle Donne, as her father had mainly been focused, apart from the esoteric stuff, on Indonesia. The elder of both brothers didn't like me. I can't remember his name. The other one often sat in front of a huge organ, improvising strange patterns no one liked. He worked as a postman, had his girlfriend in Douai and was said to be an idiot. The little woman, the lady of the house, she didn't behave as such though, served French oignon soup and salad and the meal that went with it. The eldest of both brothers began to puke the regular jokes, as any other material was far too difficult to get to.
woensdag 24 juni 2015
wandeling
Elk jaar weer ga ik eerst bij fotografie langs. Dat is onbedoeld een ritueel geworden. Noem het een gewoonte. Dit keer zo vroeg, rond een uur of zeven, in de gang op het eerste is niemand, dat in minstens één zaal nog aan de presentatie gewerkt wordt. Ik mag er niet in en dat is net wat het zo bijzonder maakt.
In een van de andere lokalen zie ik een ogenschijnlijk bijna te verwaarlozen reeks foto's, kleine foto's, kiekjes waar objecten aan toegevoegd werden, een onzichtbaar verhaal dat zichtbaar wordt zodra je in de voetstap komt, en meteen weet ik dat dit het verhaal is dat ik hebben wil.
Foto onder. Vijf minuten na het nemen van de foto ontmoet ik Guus. We hebben het niet over de foto natuurlijk, wat nu eenmaal niet zo belangrijk is, maar over de plek en het feit, net zo simpel als het is, dat de vuilnisbakken een ronduit monumentale présence hebben.
In een van de andere lokalen zie ik een ogenschijnlijk bijna te verwaarlozen reeks foto's, kleine foto's, kiekjes waar objecten aan toegevoegd werden, een onzichtbaar verhaal dat zichtbaar wordt zodra je in de voetstap komt, en meteen weet ik dat dit het verhaal is dat ik hebben wil.
Foto onder. Vijf minuten na het nemen van de foto ontmoet ik Guus. We hebben het niet over de foto natuurlijk, wat nu eenmaal niet zo belangrijk is, maar over de plek en het feit, net zo simpel als het is, dat de vuilnisbakken een ronduit monumentale présence hebben.
dinsdag 23 juni 2015
mediakunst #2
Dag 2. Boven: Eva aan de tafel in de hall. Ik heb een bakje aardbeien gekocht. In de zalen zijn de jongens met uiteenlopende dingen bezig.
Onder: een explosieve montage van found footage, een werk van Eva. Ik herinner me een ultrakort fragment uit Modern Times van Chaplin, explosies,
een woonblok dat traag implodeert, iets wat een zandstorm of een stofwolk zou kunnen zijn, een dame in badpak die een kind aan land helpt.
Boven: een werk van Quinten. Presentatie in een van de zaalhelften voorin. Onder: een werk van Tom.
SUBTEXT : Het staat op een moeilijk te fotograferen werk dat in de lichtkoker kwam te hangen. En het anagram.
Onder: een presentatietafel in de zaalhelft van Tom.
Net voor ik de foto neem, komt Tom aanstappen. Over de stoelleuning hangt een geruite keukenhanddoek. Tom plukt de handdoek weg en wijzigt hiermee, al of niet bewust, de foto, een moment dat me aan het werk van Paulien Oltheten doet denken.
Onder: de presentatie van Jesse is in de zaal achterin, die we van eind februari tot begin juni voor offside projecten gebruikten.
Jesse stofzuigt. Het werk, foto boven, is een fascinerend ding. Pas nu, nu ik deze zin aan het schrijven ben en naar de foto kijk, merk ik dat het om een zandkoekje gaat.
Onder: Eva, Tom en Quinten redeneren over hoe het tweede kussen gepresenteerd hoort te worden. Hendrik verdween in de videoruimte.
mediakunst #1
3de bachelor Mediakunst, Kask. Dag 1. Evelynn steekt een handje toe. Quinten monteert een plankje. Tom en Eva en een Singer naaimachine.
zondag 21 juni 2015
zondag 21 juni
Ypsilonetische transcriptie van Sunday 21 June, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1988; p. 24-25, JUNE 1936.
Je kan de emmer diep laten zakken, zo althans werd het geformuleerd door de sinds maanden in wanbeheer door broodkorsten en darmkots ploeterende Grepet, toen hij even uit Charles Darwin opkeek, Grepet die zich voorgenomen had om Darwin met naald en draad aan te pakken, zich in het medium te verdiepen, niet met een in ouwe tantes grossierende paardenpik maar met naald en draad, ik zal u zeggen, mevrouwtje, zorgvuldig ouderwets, zonder theoreticale flauwekul - diep kan je je emmer laten zakken, dieper dan de gebruikelijke, dieper dan de gewenste, dieper dan de niet beoogde of dan de daarentegen net welbeoogde diepte, reëel diep tot het niet dieper kan, immoreel nog dieper, om kort te gaan, dieper dan je voor mogelijk gehouden had kunnen hebben, en in die stront, diepzeepareltje van me, in die verrekte strontboel, hoe diep je emmer ook daarin wegzakt, of hoe je ook heten mag, in die drekput zal je hoogstens aantreffen wat je je zelfs in je stoutste dromen niet had weten voor te stellen, stront, stront, stront en alleen maar stront, je hoeft niet eens te scheppen om bij de stront te kunnen, om kort te gaan, de zwijnerigheid is simpelweg van die aard dat je je niet eens bukken moet om bij de stront te kunnen.
Grepet, van nature lyrisch en begaafd met nonchalante, ape-evidente logica, wond geen doekje om het al of niet gewenste besluit: een kokmeeuw, zelfs een terminaal aan tyfusdysenterie lijdend exemplaar van bovenvermelde soort, had onder geen beding zo'n enorme hoeveelheid stront geproduceerd kunnen hebben. De drek van een kokmeeuw bovendien is net doelgericht als een loodje. Dat niet alleen de voorruit maar ook nog eens ter linker- en ter rechterzijde het autootje in z'n geheel onder witte smurrie was komen te zitten, gaf aan dat Kuttebol er zich mee beziggehouden had.
De vaststellingen waren niet moeilijker dan deze: iemand had witte smurrie over het autootje gekeild. Brenda kwam aansloffen met een spons en een net niet tot de rand gevulde emmer. Hierover zei ze later dat ze het witte zeiksel zo makkelijk had weten te verwijderen dat het met bijna wiskundige stelligheid niet om uitwerpselen ging. Maar wat dan wel, vroeg ik. Dat wist ze niet. Met een boerenkinkel wist ze wat het deed, niet met dit soort dingen. Ik zeg ook alleen maar wat ik er van denk, zei ze, waarmee ze zonder enige twijfel alleen bedoelde dat ze er voorts geen zak mee te maken had; eerst het grazen, dan het melken.
Zonder herrie reed ik over een wegje, bouwverzinsels en de vele andere mogelijkheden van een niet eens wiskundig maar infantiel en reëel bederf met lichte haast van me afschuddend. Het zou geen eeuw nemen om toch weer voor een poort te staan, het heerschap met een lichte buiging voor te gaan, is alles naar wens mijnheer, geknipt voor dit soort werk als een takje dat op een een zucht van het evidente leedvermaak in nooit wijder wordende kringen meedraait.
Grepet stond aan de poort van een nog belangrijkere verwezenlijking. Alleen hij zou zich de niet als zodanig bedoelde handeling herinneren, de bakermat van een vogeldrekachtige voetafdruk, van een hoeveelheid van hoe doe je het godverdomme.
Opnieuw schoven de syllaben langszij in een hinterland dat net in die syllaben, Pis, Kut, Kots, Drek, Kwijl, Kak, een rustgevende strakheid gevonden had, het troostomrande areaal van een kerkje, het plaatje van een brede heup om de lange vingers van een akker, van het in Flaubert verdronken kind, de naakte schubben van het bouwwerfdier, het woonerf in een niet te bewijzen logge gratie zonder zon en oorlog.
Met het zonlicht weet ik wat ik van het zonlicht weet. Een buitje waait over het erf, er is koffie, ik veeg, raap op, Babs wil thee, Mulata lepelt een deuntje, twee abrikozen en een pruim, een vlieg bestudeert de dingen en er is de eerste zin van Daisy Miller, At the little town of Vevey, in Switzerland, there is a particularly comfortable hotel.
Je kan de emmer diep laten zakken, zo althans werd het geformuleerd door de sinds maanden in wanbeheer door broodkorsten en darmkots ploeterende Grepet, toen hij even uit Charles Darwin opkeek, Grepet die zich voorgenomen had om Darwin met naald en draad aan te pakken, zich in het medium te verdiepen, niet met een in ouwe tantes grossierende paardenpik maar met naald en draad, ik zal u zeggen, mevrouwtje, zorgvuldig ouderwets, zonder theoreticale flauwekul - diep kan je je emmer laten zakken, dieper dan de gebruikelijke, dieper dan de gewenste, dieper dan de niet beoogde of dan de daarentegen net welbeoogde diepte, reëel diep tot het niet dieper kan, immoreel nog dieper, om kort te gaan, dieper dan je voor mogelijk gehouden had kunnen hebben, en in die stront, diepzeepareltje van me, in die verrekte strontboel, hoe diep je emmer ook daarin wegzakt, of hoe je ook heten mag, in die drekput zal je hoogstens aantreffen wat je je zelfs in je stoutste dromen niet had weten voor te stellen, stront, stront, stront en alleen maar stront, je hoeft niet eens te scheppen om bij de stront te kunnen, om kort te gaan, de zwijnerigheid is simpelweg van die aard dat je je niet eens bukken moet om bij de stront te kunnen.
Grepet, van nature lyrisch en begaafd met nonchalante, ape-evidente logica, wond geen doekje om het al of niet gewenste besluit: een kokmeeuw, zelfs een terminaal aan tyfusdysenterie lijdend exemplaar van bovenvermelde soort, had onder geen beding zo'n enorme hoeveelheid stront geproduceerd kunnen hebben. De drek van een kokmeeuw bovendien is net doelgericht als een loodje. Dat niet alleen de voorruit maar ook nog eens ter linker- en ter rechterzijde het autootje in z'n geheel onder witte smurrie was komen te zitten, gaf aan dat Kuttebol er zich mee beziggehouden had.
De vaststellingen waren niet moeilijker dan deze: iemand had witte smurrie over het autootje gekeild. Brenda kwam aansloffen met een spons en een net niet tot de rand gevulde emmer. Hierover zei ze later dat ze het witte zeiksel zo makkelijk had weten te verwijderen dat het met bijna wiskundige stelligheid niet om uitwerpselen ging. Maar wat dan wel, vroeg ik. Dat wist ze niet. Met een boerenkinkel wist ze wat het deed, niet met dit soort dingen. Ik zeg ook alleen maar wat ik er van denk, zei ze, waarmee ze zonder enige twijfel alleen bedoelde dat ze er voorts geen zak mee te maken had; eerst het grazen, dan het melken.
Zonder herrie reed ik over een wegje, bouwverzinsels en de vele andere mogelijkheden van een niet eens wiskundig maar infantiel en reëel bederf met lichte haast van me afschuddend. Het zou geen eeuw nemen om toch weer voor een poort te staan, het heerschap met een lichte buiging voor te gaan, is alles naar wens mijnheer, geknipt voor dit soort werk als een takje dat op een een zucht van het evidente leedvermaak in nooit wijder wordende kringen meedraait.
Grepet stond aan de poort van een nog belangrijkere verwezenlijking. Alleen hij zou zich de niet als zodanig bedoelde handeling herinneren, de bakermat van een vogeldrekachtige voetafdruk, van een hoeveelheid van hoe doe je het godverdomme.
Opnieuw schoven de syllaben langszij in een hinterland dat net in die syllaben, Pis, Kut, Kots, Drek, Kwijl, Kak, een rustgevende strakheid gevonden had, het troostomrande areaal van een kerkje, het plaatje van een brede heup om de lange vingers van een akker, van het in Flaubert verdronken kind, de naakte schubben van het bouwwerfdier, het woonerf in een niet te bewijzen logge gratie zonder zon en oorlog.
Met het zonlicht weet ik wat ik van het zonlicht weet. Een buitje waait over het erf, er is koffie, ik veeg, raap op, Babs wil thee, Mulata lepelt een deuntje, twee abrikozen en een pruim, een vlieg bestudeert de dingen en er is de eerste zin van Daisy Miller, At the little town of Vevey, in Switzerland, there is a particularly comfortable hotel.
koffie
Een dame vraagt een kop koffie. Ik stap naar het koffiezetspul, water de ouwe zeik door de afvoer, zet een verse pot koffie, met heel erg aromatische koffie bovendien. Een ogenblik later vraagt ze me of er koffie is.
De koffie moet nog lopen, zeg ik.
... lopen, zegt ze.
Ze glimlacht alsof ze opeens alle tijd heeft.
En probeer 'm dan maar bij te benen, zeg ik.
De koffie moet nog lopen, zeg ik.
... lopen, zegt ze.
Ze glimlacht alsof ze opeens alle tijd heeft.
En probeer 'm dan maar bij te benen, zeg ik.
textiel
3de Bachelor & Masters Textiel, School of Arts, Kask. De jury euforisch, een drukke openingsavond en 190 bezoekers op zondag.
zaterdag 20 juni
Transcriptie van Thursday 20 June, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1988; p. 297, JUNE 1940.
Een opening; net thuis; & honger, had weinig meer gegeten dan drie broodjes met kaas & het zou een drukke avond worden, geen tijd om toe te kijken, dus ik veralgemeen. Het bier, de cava, de kratten met wijn. Ik had net alles ingeladen toen Emilie me aanklampte en me gauw een zoen gaf. We spraken af op de boekenmarkt. Dat is gisteren gebeurd. Op de boekenmarkt nog een oude bekende, Colette, die er een oude editie van Simenon aangetroffen had en me een roman van Els Moors aanreikte, Het verlangen naar een eiland, met een stempel op het binnenblad, Uit de collectie VERWIJDERD, en op de achterzijde van de titelpagina nog een stempel, STEDELIJKE OPENBARE BIBLIOTHEEK GENT, waar iemand met stylo een alleen door bibliothecarissen te doorgronden cryptogram aan toegevoegd had. De boekenmarkt viel tegen, vonden we. Die ouwe Presse de la Cité van Simenon en Els Moors, meer had Colette er niet aangetroffen, tot ze in de hoek belandde waar de lompen bijeenstonden, prehistorische uitgaves met titels als TEXAS ALMANAC 1958-1959, een uitgave van The Dallas Morning News, en het ooit aan R. V. d. Kerckhove en J. A. de Waesch toebehoord hebbende Travail des laines à peigne, Principes et Théorie de la Transformation des laines brutes en fils peignés par Léon Faux, een uitgave uit 1925 van Librairie polytechnique Ch. Béranger. Zou er sinds die dag, toen Woolf No, Lytton does not like Mrs Dalloway, &, what is odd, I like him all the better for saying so, ook maar één dag, één uur, één minuut, één seconde zonder herrie geweest zijn? Wat komt er van. Een hand gaat heen en weer over een blanke rug, er wordt gedronken, iemand heeft ricard gemorst. Ik was vooral blij met de tweede en ongetwijfeld tevens laatste uitgave van DE GESCHIEDENIS VAN EEN KORAALEILAND, wat Walter, als we op het terras van De Lieve een biertje en limonade drinken, nadat we ons finaal door de boekbijeenstapeling gezwoegd hebben, met belangstelling doorneemt. Walter had gereserveerd voor een spaghetti-avond bij het Autistisch Verband, Celeste tilt Feanor op de schouders, en na het biertje schuif ik maar wat graag mee in, de dagkaart biedt stoverij met lever en niertjes en tal van andere lekkernijen. Ik neem de Sole meunière en een Taunusquelle. Op deze weldaad wachtend had ik het dagbladverschijnsel kunnen doornemen; ik pas. Er is meer dan genoeg miserie, waar ook, het morsen met economie en oorlog, de vuilniszakkerijen van het politieke model, een model dat zo ongeveer gelijkstaat met georganiseerde misdaad, en alleen al hierom geen reden om te kauwen op wat dagbladen hierover te zeggen zouden hebben. De morfine van het dagbladverschijnsel, van televisie, van blaadjes en magazines, en, niet te vergeten, het digitale tijdverdrijf. Zouden we zonder kunnen? Het is net zo ondenkbaar als een wereld zonder economie en politiek. Het voorschrift is driemaal daags.
Een opening; net thuis; & honger, had weinig meer gegeten dan drie broodjes met kaas & het zou een drukke avond worden, geen tijd om toe te kijken, dus ik veralgemeen. Het bier, de cava, de kratten met wijn. Ik had net alles ingeladen toen Emilie me aanklampte en me gauw een zoen gaf. We spraken af op de boekenmarkt. Dat is gisteren gebeurd. Op de boekenmarkt nog een oude bekende, Colette, die er een oude editie van Simenon aangetroffen had en me een roman van Els Moors aanreikte, Het verlangen naar een eiland, met een stempel op het binnenblad, Uit de collectie VERWIJDERD, en op de achterzijde van de titelpagina nog een stempel, STEDELIJKE OPENBARE BIBLIOTHEEK GENT, waar iemand met stylo een alleen door bibliothecarissen te doorgronden cryptogram aan toegevoegd had. De boekenmarkt viel tegen, vonden we. Die ouwe Presse de la Cité van Simenon en Els Moors, meer had Colette er niet aangetroffen, tot ze in de hoek belandde waar de lompen bijeenstonden, prehistorische uitgaves met titels als TEXAS ALMANAC 1958-1959, een uitgave van The Dallas Morning News, en het ooit aan R. V. d. Kerckhove en J. A. de Waesch toebehoord hebbende Travail des laines à peigne, Principes et Théorie de la Transformation des laines brutes en fils peignés par Léon Faux, een uitgave uit 1925 van Librairie polytechnique Ch. Béranger. Zou er sinds die dag, toen Woolf No, Lytton does not like Mrs Dalloway, &, what is odd, I like him all the better for saying so, ook maar één dag, één uur, één minuut, één seconde zonder herrie geweest zijn? Wat komt er van. Een hand gaat heen en weer over een blanke rug, er wordt gedronken, iemand heeft ricard gemorst. Ik was vooral blij met de tweede en ongetwijfeld tevens laatste uitgave van DE GESCHIEDENIS VAN EEN KORAALEILAND, wat Walter, als we op het terras van De Lieve een biertje en limonade drinken, nadat we ons finaal door de boekbijeenstapeling gezwoegd hebben, met belangstelling doorneemt. Walter had gereserveerd voor een spaghetti-avond bij het Autistisch Verband, Celeste tilt Feanor op de schouders, en na het biertje schuif ik maar wat graag mee in, de dagkaart biedt stoverij met lever en niertjes en tal van andere lekkernijen. Ik neem de Sole meunière en een Taunusquelle. Op deze weldaad wachtend had ik het dagbladverschijnsel kunnen doornemen; ik pas. Er is meer dan genoeg miserie, waar ook, het morsen met economie en oorlog, de vuilniszakkerijen van het politieke model, een model dat zo ongeveer gelijkstaat met georganiseerde misdaad, en alleen al hierom geen reden om te kauwen op wat dagbladen hierover te zeggen zouden hebben. De morfine van het dagbladverschijnsel, van televisie, van blaadjes en magazines, en, niet te vergeten, het digitale tijdverdrijf. Zouden we zonder kunnen? Het is net zo ondenkbaar als een wereld zonder economie en politiek. Het voorschrift is driemaal daags.
donderdag 18 juni 2015
donderdag 18 juni
Ypsilonetische transcriptie van Thursday 18 June, The Virginia Woolf Diary volume 3; Penguin Books, 1982; p. 32, JUNE 1925.
1250. In Egypte wordt een sultan vermoord, maar het getal zou ook een reeks kunnen aanduiden, 1250 boeken, 1250 eilanden, 1250 woorden, 1250 inwoners, 1250 punten. Ik heb nooit geteld hoeveel boeken mijn bibliotheek heeft. De kilometerteller hield afstanden bij die ik vergeten ben. Soms stel ik vast dat een boek ontbreekt. Dat gebeurt met enige regelmaat. Toen ik begin vorig jaar in The Cynics las, een essayistische compilatie waarin veelvuldig naar Plato verwezen wordt, besefte ik opeens dat alles wat ik van Plato had gehad verdwenen was en dat het veertien jaar genomen had voor de diefstal me opgevallen was. Met Boehme, met Tua VII, met De Oostakkerse gedichten van Claus en met Die blaue Reiter overkwam me exact hetzelfde, ze maakten niet langer deel uit van m'n bibliotheek terwijl ik tegelijk genadeloos precies wist dat ik ze aan helemaal niemand uitgeleend had. Begin jaren zeventig had Susan Sontag een kamer in Parijs, niet zo'n grote kamer, wat meteen al blijkt uit de eerste zin van Under the Sign of Saturn, I am writing this in a tiny room in Paris, sitting on a wicker chair at a typing table in front of a window which looks onto a garden; en meer dan twee of drie boeken had ze niet. Ze had zich voorgenomen, lees ik, dat ze geen boeken in die kamer wilde, om van beïnvloeding gevrijwaard te blijven. Een van de edities niettemin was een volume van Paul Goodman, die ze als een van haar belangrijkste invloeden zag, terwijl ze Goodman om andere redenen onuitstaanbaar vond. Sontag leest lekker, ze heeft een transparante stijl, niet dat gedruppel van Stein en Language Poetry.
1250. In Egypte wordt een sultan vermoord, maar het getal zou ook een reeks kunnen aanduiden, 1250 boeken, 1250 eilanden, 1250 woorden, 1250 inwoners, 1250 punten. Ik heb nooit geteld hoeveel boeken mijn bibliotheek heeft. De kilometerteller hield afstanden bij die ik vergeten ben. Soms stel ik vast dat een boek ontbreekt. Dat gebeurt met enige regelmaat. Toen ik begin vorig jaar in The Cynics las, een essayistische compilatie waarin veelvuldig naar Plato verwezen wordt, besefte ik opeens dat alles wat ik van Plato had gehad verdwenen was en dat het veertien jaar genomen had voor de diefstal me opgevallen was. Met Boehme, met Tua VII, met De Oostakkerse gedichten van Claus en met Die blaue Reiter overkwam me exact hetzelfde, ze maakten niet langer deel uit van m'n bibliotheek terwijl ik tegelijk genadeloos precies wist dat ik ze aan helemaal niemand uitgeleend had. Begin jaren zeventig had Susan Sontag een kamer in Parijs, niet zo'n grote kamer, wat meteen al blijkt uit de eerste zin van Under the Sign of Saturn, I am writing this in a tiny room in Paris, sitting on a wicker chair at a typing table in front of a window which looks onto a garden; en meer dan twee of drie boeken had ze niet. Ze had zich voorgenomen, lees ik, dat ze geen boeken in die kamer wilde, om van beïnvloeding gevrijwaard te blijven. Een van de edities niettemin was een volume van Paul Goodman, die ze als een van haar belangrijkste invloeden zag, terwijl ze Goodman om andere redenen onuitstaanbaar vond. Sontag leest lekker, ze heeft een transparante stijl, niet dat gedruppel van Stein en Language Poetry.
dinsdag 16 juni 2015
dinsdag 16 juni
Ze had het niet zo bedoeld en ik begreep dat het met haar tongval te maken had, dat ze over het Shoarma Museum begonnen was.
Ze zegt het twee keer: Those objects are independent from the viewer and the subject. Zou de persoon voor wie het bedoeld is, begrepen hebben wat ze bedoelt? Ze zegt het nog een keer en doet telkens alsof ze een doos optilt, geen zware doos maar toch een doos waar wat in zit. Net zoals ze spreekt, met een plotse stilte aan de oevers van bijna elk woord, tilt ze de ingebeelde doos niet in één keer op.
Nicolo (staat met brede lach aan het barmeubel) : ...
the bartender : Tell me the story of your thirst.
Ze willen biertjes. We lachen. Biertjes. Drie biertjes willen ze.
Nicolo : How much is it?
the bartender: Too much for you.
Nicolo (opent z'n portemonnee, z'n slekketrekker, zoals ze het hier zeggen, en toont de inhoud) : I pay for two.
Gianmarco : I pay for myself.
the bartender : Yeah, right, who else would have done it.
Een rok mag tot de knieën reiken, korter is beter, maar in geen geval tot net onder de knieën. Veel hangt af van het voulure van stof en snit. Met een strakke rok die tot net onder de knieën reikt, zie je er, voor wie de rugzijde voor zich heeft, gauw twee tot drie keer ouder uit.
Mankind is a disease. Met een aanvaardbare hond is alles meteen twee tot drie keer beter. Aanvaardbare hond, HERE AND NOW, het staat op de tas van Kai.
Ze zegt het twee keer: Those objects are independent from the viewer and the subject. Zou de persoon voor wie het bedoeld is, begrepen hebben wat ze bedoelt? Ze zegt het nog een keer en doet telkens alsof ze een doos optilt, geen zware doos maar toch een doos waar wat in zit. Net zoals ze spreekt, met een plotse stilte aan de oevers van bijna elk woord, tilt ze de ingebeelde doos niet in één keer op.
Nicolo (staat met brede lach aan het barmeubel) : ...
the bartender : Tell me the story of your thirst.
Ze willen biertjes. We lachen. Biertjes. Drie biertjes willen ze.
Nicolo : How much is it?
the bartender: Too much for you.
Nicolo (opent z'n portemonnee, z'n slekketrekker, zoals ze het hier zeggen, en toont de inhoud) : I pay for two.
Gianmarco : I pay for myself.
the bartender : Yeah, right, who else would have done it.
Een rok mag tot de knieën reiken, korter is beter, maar in geen geval tot net onder de knieën. Veel hangt af van het voulure van stof en snit. Met een strakke rok die tot net onder de knieën reikt, zie je er, voor wie de rugzijde voor zich heeft, gauw twee tot drie keer ouder uit.
Mankind is a disease. Met een aanvaardbare hond is alles meteen twee tot drie keer beter. Aanvaardbare hond, HERE AND NOW, het staat op de tas van Kai.
zaterdag 13 juni 2015
zaterdag 13 juni
Ypsilonetische transcriptie van Thursday 13 June, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1988; p. 295, JUNE 1940.
Wat de man zei, had ik alleen correct ingeschat kunnen hebben als ik geweten had dat het boek dat hem een ogenblik eerder aangereikt was, een dikke turf, bijna net zo dik als Le Lieutenant-Colonel de Maumort van Roger Martin du Gard, een exemplaar was van de Nederlandse vertaling van de derde roman van Jonathan Franzen. Maar dat wist ik niet. Misschien heb ik ooit wel aan een boek van Franzen gesnuffeld, er omheen gedribbeld met dunne, nerveuze pasjes, misschien heb ik het ook aangeraakt, voorzichtig, zonder het pijn te doen, zonder meer te willen dan even het volle gewicht van het boek te voelen, het volle gewicht van het genie van Jonathan Franzen. Ik probeer me voor te stellen dat ik geprobeerd heb om voorbij de eerste zin in het boek door te dringen, met een zo omvangrijke overmacht aan lectoren en scribenten - die me op elke mogelijke interpretatie wezen, ook de meest voor de hand de liggende, dat ik eigenlijk te dom was om me aan een boek van Jonathan Franzen te wagen (natuurlijk herinnerde ik me dat ik zelfs kruipend niet voorbij de eerste bladzijde van Finnigan's Wake geraakt was, het na drie zinnen hijgend en puffend opgegeven had) - dat ik het toch anderhalve bladzijde uithield en later ongetwijfeld overwoog er traag alle bladzijden uit te scheuren, eerst de eerste, dan de tweede, dan de derde, zonder één bladzijde over het hoofd te zien, traag een voor een de bladzijden uit het boek scheurend, stapvoets, nadat ik eerst in beide broekzakken had getast maar er geen muntjes aantrof. Een akelige plek om zonder lectuur te vallen, zo'n eerste bladzijde. Ongetwijfeld bestudeerde ik onder- en bovenkant van het boek.
Met een bol glas, waarin zich een geut cognac zou bevinden, waggelde iemand naar het terras. De gitaar en de accordeon deden een deuntje, een van de soms vrolijke, soms melancholieke deuntjes die ze op het repertoire hebben, wat ze zo vaak gespeeld hadden dat het op automatische piloot kon, de gitaar had het gebruikelijke virtuoso en de accordeon zat lui en cool om zich heen te kijken, terwijl ik door Chandler vingerde en op een van de bladzijden opeens de zin 'hold the gun a minute' voor me had, gedurende enige tijd op die zin zat te kauwen, applaus walmde boven de tafels waar intussen zoveel mensen zaten dat er niet eentje bij kon. Met grote moeite herinnerde ik me nog een gebeurtenis. Eerst de oude dame die zo oud was dat ze op krukken liep, dan het kleinkind van de dochter die ze gebaard had, een joch met blonde krullen dat tussen de voedselresten op de home page van een speeltje verveeld naar het tafelblad zat te kijken. In de mezannine was het gekwetter van gekooide vinken. Cindy deed heel erg beleefd. Het nog en nog en nog is niet vol te houden, zou je denken, objectief gesproken heb je er bovendien geen zak aan, toch is er alleen het nog en nog, het vriendelijk gespook van de dingen. Het geroep, het gekeel, het bederf, het kotsen, het schijten op, het getimmer, het geneuk, en soms, zonder de verwachting dat het wat anders brengt, de luidkeelse opluchting van een perfecte stilte. Gekerf valt over het gebeente en heel even het idee dat helemaal niemand brakend boven de wc-pot hangt. In nog meer duistere gebieden is een ostinaat, bijna onhoorbaar geluid, dat van een dame, van het gewaggel, dat van de verboden stemverbuiging, mama, kijk, de accordeon weent, dat van de muze die zich opeens bedenkt, het andante van een deuntje, de correcties en het onvermijdelijke misschien. Excuseer.
Wat de man zei, had ik alleen correct ingeschat kunnen hebben als ik geweten had dat het boek dat hem een ogenblik eerder aangereikt was, een dikke turf, bijna net zo dik als Le Lieutenant-Colonel de Maumort van Roger Martin du Gard, een exemplaar was van de Nederlandse vertaling van de derde roman van Jonathan Franzen. Maar dat wist ik niet. Misschien heb ik ooit wel aan een boek van Franzen gesnuffeld, er omheen gedribbeld met dunne, nerveuze pasjes, misschien heb ik het ook aangeraakt, voorzichtig, zonder het pijn te doen, zonder meer te willen dan even het volle gewicht van het boek te voelen, het volle gewicht van het genie van Jonathan Franzen. Ik probeer me voor te stellen dat ik geprobeerd heb om voorbij de eerste zin in het boek door te dringen, met een zo omvangrijke overmacht aan lectoren en scribenten - die me op elke mogelijke interpretatie wezen, ook de meest voor de hand de liggende, dat ik eigenlijk te dom was om me aan een boek van Jonathan Franzen te wagen (natuurlijk herinnerde ik me dat ik zelfs kruipend niet voorbij de eerste bladzijde van Finnigan's Wake geraakt was, het na drie zinnen hijgend en puffend opgegeven had) - dat ik het toch anderhalve bladzijde uithield en later ongetwijfeld overwoog er traag alle bladzijden uit te scheuren, eerst de eerste, dan de tweede, dan de derde, zonder één bladzijde over het hoofd te zien, traag een voor een de bladzijden uit het boek scheurend, stapvoets, nadat ik eerst in beide broekzakken had getast maar er geen muntjes aantrof. Een akelige plek om zonder lectuur te vallen, zo'n eerste bladzijde. Ongetwijfeld bestudeerde ik onder- en bovenkant van het boek.
Met een bol glas, waarin zich een geut cognac zou bevinden, waggelde iemand naar het terras. De gitaar en de accordeon deden een deuntje, een van de soms vrolijke, soms melancholieke deuntjes die ze op het repertoire hebben, wat ze zo vaak gespeeld hadden dat het op automatische piloot kon, de gitaar had het gebruikelijke virtuoso en de accordeon zat lui en cool om zich heen te kijken, terwijl ik door Chandler vingerde en op een van de bladzijden opeens de zin 'hold the gun a minute' voor me had, gedurende enige tijd op die zin zat te kauwen, applaus walmde boven de tafels waar intussen zoveel mensen zaten dat er niet eentje bij kon. Met grote moeite herinnerde ik me nog een gebeurtenis. Eerst de oude dame die zo oud was dat ze op krukken liep, dan het kleinkind van de dochter die ze gebaard had, een joch met blonde krullen dat tussen de voedselresten op de home page van een speeltje verveeld naar het tafelblad zat te kijken. In de mezannine was het gekwetter van gekooide vinken. Cindy deed heel erg beleefd. Het nog en nog en nog is niet vol te houden, zou je denken, objectief gesproken heb je er bovendien geen zak aan, toch is er alleen het nog en nog, het vriendelijk gespook van de dingen. Het geroep, het gekeel, het bederf, het kotsen, het schijten op, het getimmer, het geneuk, en soms, zonder de verwachting dat het wat anders brengt, de luidkeelse opluchting van een perfecte stilte. Gekerf valt over het gebeente en heel even het idee dat helemaal niemand brakend boven de wc-pot hangt. In nog meer duistere gebieden is een ostinaat, bijna onhoorbaar geluid, dat van een dame, van het gewaggel, dat van de verboden stemverbuiging, mama, kijk, de accordeon weent, dat van de muze die zich opeens bedenkt, het andante van een deuntje, de correcties en het onvermijdelijke misschien. Excuseer.
donderdag 11 juni 2015
I Can't Remember #5
I can't remember the name of that restaurant where Pedro Faria and me ate fish while Eusebio's death was on telly. It had no one else around apart from Pedro and me, the host and someone in a corner enjoying fish as well. Rain pleasantly dwelled through the streets of Lisbon.
I can't remember, someone says, the taste of table stout. At home, before he got to the age of ten, they used to serve Piedboeuf, its dark variety, barely alcoholic.
I can't remember how many of the exams I did and eventually how many I refused to do, during second-year at art school. It had good reason, I guess, to release from the pathetic theoretical and religious matter they had served during the year, but in the end I refused most of the other exams as well. Around X-mas, months before the final exam, I had tried to persuade other students to go for a general strike, apparently without that much of a result. So the only remark to be filled in was that I didn't care to answer any of the questions of the questionnaire and, feeling generous about it though, noted the reason why I objected to the exam. I can't remember what I wrote. I can't remember if it was a short note on the reason why I didn't care to answer the questions or a drawn-out statement against the state of things. Failure had to be confronted and I couldn't care less. Unexpectedly it took a different turn as at least three teachers defended the insubordination of one of their favourite students.
I can't remember how often I forgot to take notice, at the Louvre, of the Mona Lisa. As too many Japanese and American tourists stood in front of it, I swiftly went for the Titian portrait a half a second further on.
I can't remember how long it took from Ostend to Dover.
I can't remember the first phrase of Ulysses. I can't remember the first phrase of many other books. But I do remember Virginia Woolf's last diary wrote: L. is doing the rhododendrons...
I can't remember the name of the gentleman entitled to inform us on anatomy. He had a tailored suit, which comforted his impertinent lines on the sexual morals of sixties and seventies. He loved it to be rude, and to be hated, and ran a shop where one could buy prosthetic devices and wheelchairs.
I can't remember my first Chandler novel. In Cafe con Libros, situated near Plaza Merced in Calle Granada, Màlaga centro, they used to have books and magazines. Drinking tea and enjoying the buttered toasties they served I discovered not one but several Chandler novels, which I at once began to read, one after the other, until I had read all the Chandler novels they had. After having read at least three, The High Window may have been one of them, I started to look around in English Bookshops. They had one on Plaza Merced where I traced two more titles.
I can't remember any of the quotes of Jasper Rigole on the things he had forgotten and couldn't fancy to remember ever again.
I can't remember how many pipes I used to have at the age of nineteen.
I can't remember if I read all the additional notes in the P.O.L. edition of "53 jours".
I can't remember, someone says, the taste of table stout. At home, before he got to the age of ten, they used to serve Piedboeuf, its dark variety, barely alcoholic.
I can't remember how many of the exams I did and eventually how many I refused to do, during second-year at art school. It had good reason, I guess, to release from the pathetic theoretical and religious matter they had served during the year, but in the end I refused most of the other exams as well. Around X-mas, months before the final exam, I had tried to persuade other students to go for a general strike, apparently without that much of a result. So the only remark to be filled in was that I didn't care to answer any of the questions of the questionnaire and, feeling generous about it though, noted the reason why I objected to the exam. I can't remember what I wrote. I can't remember if it was a short note on the reason why I didn't care to answer the questions or a drawn-out statement against the state of things. Failure had to be confronted and I couldn't care less. Unexpectedly it took a different turn as at least three teachers defended the insubordination of one of their favourite students.
I can't remember how often I forgot to take notice, at the Louvre, of the Mona Lisa. As too many Japanese and American tourists stood in front of it, I swiftly went for the Titian portrait a half a second further on.
I can't remember how long it took from Ostend to Dover.
I can't remember the first phrase of Ulysses. I can't remember the first phrase of many other books. But I do remember Virginia Woolf's last diary wrote: L. is doing the rhododendrons...
I can't remember the name of the gentleman entitled to inform us on anatomy. He had a tailored suit, which comforted his impertinent lines on the sexual morals of sixties and seventies. He loved it to be rude, and to be hated, and ran a shop where one could buy prosthetic devices and wheelchairs.
I can't remember my first Chandler novel. In Cafe con Libros, situated near Plaza Merced in Calle Granada, Màlaga centro, they used to have books and magazines. Drinking tea and enjoying the buttered toasties they served I discovered not one but several Chandler novels, which I at once began to read, one after the other, until I had read all the Chandler novels they had. After having read at least three, The High Window may have been one of them, I started to look around in English Bookshops. They had one on Plaza Merced where I traced two more titles.
I can't remember any of the quotes of Jasper Rigole on the things he had forgotten and couldn't fancy to remember ever again.
I can't remember how many pipes I used to have at the age of nineteen.
I can't remember if I read all the additional notes in the P.O.L. edition of "53 jours".
zondag 7 juni 2015
quotes from
fragments from Against Interpretation (1964)
Susan Sontag
Whatever it may have been in the past, the idea of content is today mainly a hindrance, a nuisance, a subtle or not so subtle philistinism. (p. 5)
And, conversely, it is the habit of approaching works of art in order to interpret them that sustains the fancy that there really is such a thing as the content of a work of art. (p. 5)
Like the fumes of the automobile and of heavy industry which befoul the urban atmosphere, the effusion of interpretations of art today poisons our sensibilities. In a culture whose already classical dilemma is the hypertrophy of the intellect at the expense of energy and sensual capability, interpretation is the revenge of the intellect upon art. (p. 7)
To interpret is to impoverish, to deplete the world - in order to set up a shadow world of "meanings". It is to turn the world into this world. (p. 7)
In most modern instances, interpretation amounts to the philistine refusal to leave the work of art alone. Real art has the capacity to make us nervous. By reducing the work of art to its content and then interpreting that, one tames the work of art. Interpretation makes art manageable, comfortable. (p. 8)
But it could be noted that interpretation is not simply the compliment that mediocrity pays to genius. It is, indeed, the modern way of understanding something, and is applied to works of every quality. (p. 9)
Perhaps Tennessee Williams thinks Streetcar is about what Kazan thinks it to be about. (p. 9)
Interpretation, based on a highly dubious theory that a work of art is composed of items of content, violates art. It makes art into an article for use, for arrangement into a mental scheme of categories. (p. 10)
But programmatic avant-gardism - which has meant, mostly, experiments with form at the expense of content - is not the only defense against the infestation of art by interpretations. At least, I hope not. For this would be to commit art to being perpetually on the run. (It also perpetuated the very distinction between form and content which is, ultimately, an illusion.) (p. 11)
What would criticism look like that would serve the work of art, not usurp its place?
What is needed, first, is more attention to form in art. If excessive stress on content provokes the arrogance of interpretation, more extended and more thorough descriptions of form would silence. (p. 12)
Transparence is the highest, most liberating value in art - and in criticism - today. Transparence means experiencing the luminousness of the thing in itself, of things being what they are. (p. 13)
Our task is not to find the maximum amount of content in a work of art, much less to squeeze more content out of the work than is already there. Our task is to cut back content so that we can see the thing at all. (p. 14)
The function of criticism should be to show how it is what it is, even that it is what it is, rather than to show what it means. (p. 14)
In place of a hermeneutics we need an erotics of art. (p. 14; last phrase)
Susan Sontag, Against Interpretation, p. 3-14; Dell Publishers 1966.
Susan Sontag
Whatever it may have been in the past, the idea of content is today mainly a hindrance, a nuisance, a subtle or not so subtle philistinism. (p. 5)
And, conversely, it is the habit of approaching works of art in order to interpret them that sustains the fancy that there really is such a thing as the content of a work of art. (p. 5)
Like the fumes of the automobile and of heavy industry which befoul the urban atmosphere, the effusion of interpretations of art today poisons our sensibilities. In a culture whose already classical dilemma is the hypertrophy of the intellect at the expense of energy and sensual capability, interpretation is the revenge of the intellect upon art. (p. 7)
To interpret is to impoverish, to deplete the world - in order to set up a shadow world of "meanings". It is to turn the world into this world. (p. 7)
In most modern instances, interpretation amounts to the philistine refusal to leave the work of art alone. Real art has the capacity to make us nervous. By reducing the work of art to its content and then interpreting that, one tames the work of art. Interpretation makes art manageable, comfortable. (p. 8)
But it could be noted that interpretation is not simply the compliment that mediocrity pays to genius. It is, indeed, the modern way of understanding something, and is applied to works of every quality. (p. 9)
Perhaps Tennessee Williams thinks Streetcar is about what Kazan thinks it to be about. (p. 9)
Interpretation, based on a highly dubious theory that a work of art is composed of items of content, violates art. It makes art into an article for use, for arrangement into a mental scheme of categories. (p. 10)
But programmatic avant-gardism - which has meant, mostly, experiments with form at the expense of content - is not the only defense against the infestation of art by interpretations. At least, I hope not. For this would be to commit art to being perpetually on the run. (It also perpetuated the very distinction between form and content which is, ultimately, an illusion.) (p. 11)
What would criticism look like that would serve the work of art, not usurp its place?
What is needed, first, is more attention to form in art. If excessive stress on content provokes the arrogance of interpretation, more extended and more thorough descriptions of form would silence. (p. 12)
Transparence is the highest, most liberating value in art - and in criticism - today. Transparence means experiencing the luminousness of the thing in itself, of things being what they are. (p. 13)
Our task is not to find the maximum amount of content in a work of art, much less to squeeze more content out of the work than is already there. Our task is to cut back content so that we can see the thing at all. (p. 14)
The function of criticism should be to show how it is what it is, even that it is what it is, rather than to show what it means. (p. 14)
In place of a hermeneutics we need an erotics of art. (p. 14; last phrase)
Susan Sontag, Against Interpretation, p. 3-14; Dell Publishers 1966.
zaterdag 6 juni 2015
Sontag en Perec
Van Susan Sontag heb ik twee boeken, On Photography en Against Interpretation. On Photography vond ik in een winkeltje in Oostende, waar ik diezelfde dag ook nog een eerste editie van Les choses van Georges Perec aantrof, de Julliard editie uit 1965, een exemplaar dat tot dan tot de literaire urgenties van het Ministère de la défense nationale deel had uitgemaakt en sinds 1966, toen Defensie het aankocht, in de bibliotheek op het militaire domein te Koksijde stond. De steekkaart, die zich voorin het boek bevindt en nummer 66/1471 heeft, geeft aan dat het boek, om een of andere reden van een hardcover voorzien, niet één keer uitgeleend werd. De steekkaart met nummer 660 is blanco, wat aan de eerste zin, L'oeil, d'abord, glisserait sur la moquette grise d'un long corridor, haut et étroit, een galm geeft die je misschien alleen onder die omstandigheden vinden kan. Van de militairen die sinds 1966 in de basis van Koksijde resideerden had niemand, op de bibliothecaris na, die op meerdere bladzijden een stempel aanbracht, het wenselijk geacht om het boek mee naar de plee te nemen.
On Photography was uitgestald in het winkeltje, een schimmig antiquariaat vlak bij Petit Paris, op zo'n manier dat je meteen zag dat de uitbaatster dit boek belangrijk vond. Ik kan me niet herinneren of het zich in een van de vitrinekasten bevond. Er waren Afrikaanse spullen, Indonesische spullen en, om het eenvoudig te houden, spullen die niet uit Afrika en spullen die niet uit Indonesië kwamen. Ringen van zilver en ringen van goud, kunstige potten, doeken, muntstukken, een bronzen naakt dat de godin van de jacht voorstelde, tapijten, briefopeners uit het interbellum, juwelen, en voorts eigenlijk zo een beetje alles wat je meestal in een antiquariaat aantreft, ook boeken, misschien ook een uit slangenvel vervaardigd etui, een aan Jean Jacques Rousseau toegeschreven ganzenveer, een cahier over de geschiedenis van de garnaalvisserij, een boek met foto's van hoe Oostende er tijdens het interbellum uitgezien moet hebben. Ik herinner me een in Parijs vervaardigd rozet waarover de vriendelijke en praatgrage uitbaatster me vertelde dat het een uniek stuk was, wat ze uit de vorm van het rozet had weten af te leiden.
In een kamertje achterin had ze de afdankertjes van de bibliotheek van het militaire domein van Koksijde gedumpt. De hele reutemeteut had ze pas sinds een week of zo, ze had nog geen tijd gehad om uit te zoeken of het waardevolle stukken had. Ik kreeg toegang tot het kamertje. Ga je gang maar, zei ze. Misschien wel omdat ik mij had laten verleiden om me het in Parijs vervaardigde juweel aan te schaffen, waar ik duizendvijfhonderd Belgische francs voor neergeteld had. In het kamertje lag alles op een hoop bijeen en onderin die enorme berg boeken vond ik een eerste editie van Les choses. Later nam ik wat tijd voor wat voorin de winkel op een rekje en in kartonnen dozen aan boeken bijeenstond.
On Photography van Susan Sontag beviel me omdat het object me beviel. De cover beviel me, de naam van de auteur beviel me, de zorg waarmee het boek uitgegeven was beviel me. Ik viel voor de vorm van het boek, niet voor de inhoud.(1)
Vandaag heb ik een editie van Against Interpretation voor me, de eerste editie, die uit 1966. Against Interpretation bundelt essays die Susan Sontag begin jaren zestig schreef. Ze schreef toen voor The Partisan Review, voor The New York Review of Books, voor Book Week, voor Evergreen Review en zo nog wat periodieken.
Het boek bevalt me, de titel bevalt me, de auteur bevalt me, zelfs de opdracht voorin het boek bevalt me, het moment is een van die momenten waarop opeens alles samenvalt. Wat ik in handen heb, is een exemplaar van de eerste editie.
Ik sla het boek open en lees de eerste zin. The earliest experience of art must have been that it was incantatory, magical; art was an instrument of ritual.
Plato, lees ik, who proposed the theory(2), seems to have done so in order to rule that the value of art is dubious. ( ) For Plato, art is neither particularly useful (the painting of a bed is no good to sleep on), nor, in the strict sense, true.(3)
(1) Ik heb best vaak interessante edities ontdekt, van auteurs die ik niet kende, omdat het boek me beviel, het object. Later pas, na het aangeraakt, na het opengeslagen te hebben, kwam ik tot de inhoud.
Gek op de verhalen van Edgar A. Poe schafte ik me eind jaren tachtig een editie aan die The Complete Works bood, ook de gedichten, met zo'n lelijke cover dat ik de cover er meteen afscheurde en er vervolgens niet toe kwam om in het boek te lezen. Waarover geschreven wordt, is bijzaak. Wat Perec interessant maakt, is dat hij telkens een vorm als uitgangspunt neemt, en in die vorm giet wat hij te vertellen had kunnen hebben, niet andersom.
(2) The earliest theory of art, that of the Greek philosophers, proposed that art was mimesis, imitation of reality. (Op. cit. blz. 3)
(3) Ik herinner me een gesprek met Frank Van de Veire, auteur van Bloeiende Agatha, filosoof, letterkundige, medewerker van De Witte Raaf en et cetera, die zei, toen we het over Joos en Artaud hadden, dat poëzie wat hem betrof een dubieus want volstrekt subjectief medium was en om die reden, zoals hij het zag, te verwaarlozen, een bagatel. Filosofie daarentegen betrof het onderzoek van wat is waar en wat is het niet. Nee, zei ik, daar heeft filosofie geen zak mee te maken, er zijn geen waarheden, filosofie beoogt hoogstens het bereiken van een toestand van helderheid en transparantie. Frank was het niet met me eens. Als geschoold filosoof kon hij ongetwijfeld geen genoegen nemen met alleen maar transparantie, terwijl ik als geschoold onbenul wat voor waarheid ook telkens net die ene stap te ver vond. Aan de natuur hoort geen intentie tot die natuur toegevoegd te worden, dat is onzinnig. De natuur van de dingen verhelderen, meer kan je niet doen.
On Photography was uitgestald in het winkeltje, een schimmig antiquariaat vlak bij Petit Paris, op zo'n manier dat je meteen zag dat de uitbaatster dit boek belangrijk vond. Ik kan me niet herinneren of het zich in een van de vitrinekasten bevond. Er waren Afrikaanse spullen, Indonesische spullen en, om het eenvoudig te houden, spullen die niet uit Afrika en spullen die niet uit Indonesië kwamen. Ringen van zilver en ringen van goud, kunstige potten, doeken, muntstukken, een bronzen naakt dat de godin van de jacht voorstelde, tapijten, briefopeners uit het interbellum, juwelen, en voorts eigenlijk zo een beetje alles wat je meestal in een antiquariaat aantreft, ook boeken, misschien ook een uit slangenvel vervaardigd etui, een aan Jean Jacques Rousseau toegeschreven ganzenveer, een cahier over de geschiedenis van de garnaalvisserij, een boek met foto's van hoe Oostende er tijdens het interbellum uitgezien moet hebben. Ik herinner me een in Parijs vervaardigd rozet waarover de vriendelijke en praatgrage uitbaatster me vertelde dat het een uniek stuk was, wat ze uit de vorm van het rozet had weten af te leiden.
In een kamertje achterin had ze de afdankertjes van de bibliotheek van het militaire domein van Koksijde gedumpt. De hele reutemeteut had ze pas sinds een week of zo, ze had nog geen tijd gehad om uit te zoeken of het waardevolle stukken had. Ik kreeg toegang tot het kamertje. Ga je gang maar, zei ze. Misschien wel omdat ik mij had laten verleiden om me het in Parijs vervaardigde juweel aan te schaffen, waar ik duizendvijfhonderd Belgische francs voor neergeteld had. In het kamertje lag alles op een hoop bijeen en onderin die enorme berg boeken vond ik een eerste editie van Les choses. Later nam ik wat tijd voor wat voorin de winkel op een rekje en in kartonnen dozen aan boeken bijeenstond.
On Photography van Susan Sontag beviel me omdat het object me beviel. De cover beviel me, de naam van de auteur beviel me, de zorg waarmee het boek uitgegeven was beviel me. Ik viel voor de vorm van het boek, niet voor de inhoud.(1)
Vandaag heb ik een editie van Against Interpretation voor me, de eerste editie, die uit 1966. Against Interpretation bundelt essays die Susan Sontag begin jaren zestig schreef. Ze schreef toen voor The Partisan Review, voor The New York Review of Books, voor Book Week, voor Evergreen Review en zo nog wat periodieken.
Het boek bevalt me, de titel bevalt me, de auteur bevalt me, zelfs de opdracht voorin het boek bevalt me, het moment is een van die momenten waarop opeens alles samenvalt. Wat ik in handen heb, is een exemplaar van de eerste editie.
Ik sla het boek open en lees de eerste zin. The earliest experience of art must have been that it was incantatory, magical; art was an instrument of ritual.
Plato, lees ik, who proposed the theory(2), seems to have done so in order to rule that the value of art is dubious. ( ) For Plato, art is neither particularly useful (the painting of a bed is no good to sleep on), nor, in the strict sense, true.(3)
(1) Ik heb best vaak interessante edities ontdekt, van auteurs die ik niet kende, omdat het boek me beviel, het object. Later pas, na het aangeraakt, na het opengeslagen te hebben, kwam ik tot de inhoud.
Gek op de verhalen van Edgar A. Poe schafte ik me eind jaren tachtig een editie aan die The Complete Works bood, ook de gedichten, met zo'n lelijke cover dat ik de cover er meteen afscheurde en er vervolgens niet toe kwam om in het boek te lezen. Waarover geschreven wordt, is bijzaak. Wat Perec interessant maakt, is dat hij telkens een vorm als uitgangspunt neemt, en in die vorm giet wat hij te vertellen had kunnen hebben, niet andersom.
(2) The earliest theory of art, that of the Greek philosophers, proposed that art was mimesis, imitation of reality. (Op. cit. blz. 3)
(3) Ik herinner me een gesprek met Frank Van de Veire, auteur van Bloeiende Agatha, filosoof, letterkundige, medewerker van De Witte Raaf en et cetera, die zei, toen we het over Joos en Artaud hadden, dat poëzie wat hem betrof een dubieus want volstrekt subjectief medium was en om die reden, zoals hij het zag, te verwaarlozen, een bagatel. Filosofie daarentegen betrof het onderzoek van wat is waar en wat is het niet. Nee, zei ik, daar heeft filosofie geen zak mee te maken, er zijn geen waarheden, filosofie beoogt hoogstens het bereiken van een toestand van helderheid en transparantie. Frank was het niet met me eens. Als geschoold filosoof kon hij ongetwijfeld geen genoegen nemen met alleen maar transparantie, terwijl ik als geschoold onbenul wat voor waarheid ook telkens net die ene stap te ver vond. Aan de natuur hoort geen intentie tot die natuur toegevoegd te worden, dat is onzinnig. De natuur van de dingen verhelderen, meer kan je niet doen.
donderdag 4 juni 2015
I Can't Remember #4
I can't remember the name of the author of Moby Dick.
I can't remember her haircut, the haircut of the lady sitting next to the testosteron-filled US soldier in his limousine-like cabriolet. Both had a fairly confident grin as the car slowly shove alongside the spot where I stood, not far from Nurnberg I guess and in the bloody heat of summer 1976, with my thumb up to mud pointing fleckless sky. I can't remember her haircut, and it could be too much of a mess to remember anything else, as she was completely naked.
I can't remember most of the novels I read as a teenage. At the age of sixteen I must have read De verwondering, Baratzeartea and Het boek alfa, volumes I most sincerely enjoyed and with one exception only never read again, the Bolivian dairy of Che Guevara, one more exciting volume, many of the volumes Hermann Hesse had written and De Buddenbrooks, which I read in youth hostels and bed and breakfasts all along die Romantische Strasse. Other titles, among those the many novels Marnix Gijsen wrote, didn't leave a single trace, apart from one title, Jacqueline en ik.
I can't remember the name of that exacting, roundish squib teaching French. He had lived in Africa for quite a while, which added a snuff of pepper and salt to that overbearing thing of us being nothing else but ignorants and his unfortunate lack to notice anything else.
I can't remember the crew, the three of us of course, me looking at the pinewood outside, someone sitting at the wheel of the vehicle and a half of a dozen of galley-folk ready to get drunk. We had been pointed to take the Garbo trail to La Push, without any of the available gash. One of the girls had gone fat on a local gaslight. The engine took us to La Push, as usual, without any of the meat and no menace getting closer than half of the shop nextdoor.
I can't remember how long it took, ten or fifteen seconds or half a minute. I sat in front of a painting, busying myself with a cigarette, and I heard the noise, downstairs. Someone had entered the house. It must have been a Friday. Or Saturday maybe. No sound came from the marketplace. The sound came from the staircase where someone took the stairs up to the second floor. I noticed the key in the lock and for unknown reason decided to do as if I wasn't there. Someone came to the door of the studio, knocked on the door. After that and for at least ten seconds I heard nothing else but silence. The unidentified person stood in front of the door and I could hear his or her silence. I had no urge to speak to anyone, the painting had to be finished. Actually, I could have gone for a walk. The sound focused on the keyhole. The other, whoever he or she was, peered through the keyhole. It had the key inside the lock. I didn't move, stared at the cigarette. After a considerable period of seconds a new sound came from the staircase, a shuffle. I stopped busying myself with the cigarette, stared at the door and its keyhole. The sound faded.
I can't remember how many chickens the coop had. It had two regular Fraulein with beautiful plumage, the sort of chicken that someone who never had seen a chicken before in his whole life still would call a chicken, and it had Haans, as we called him, a small dude of English origin, stylish but rather neurotic though. Haans loved to flee from the coop and often sat halfway one of the poplar trees. He had a modest seraglio with cute little dames of English origin. Mathilde, as one of the regular ones was called, got slaughtered by a dog and Haans went for a journey never to be seen again. I can't remember what happened to the cute little dames.
I can't remember the circumstances all too clear. I sat in a large room among at least a hundred civilians off different age and rooting. A large female sat in front of me. She had an extensive hairdo. A yard away someone on a platform sat, in front of the grand piano. The repertoire had Chopin and a Brahms piece maybe. I later remembered it as the night that Chopin and Brahms stopped to have the meaning they had had. Most of it disappeared from memory, the female disappeared and with her all the others, the menu and the formal dresscode it must have had, all of it disappeared apart from one thing. She had an extensive hairdo.
I can't remember how many I read of the 480 pieces of Je me souviens, in 1999, when I had bought the 99 Hachette edition. I remember that I read that Reda Caire was shown au cinéma de la porte de Saint-Cloud, the very first piece, and I at least should have read the second and the third piece of that enticing collection of recollections, but for some reason it is more probable that I read far more of Jasper Rigole's variation 81 things of which I thought that I had forgot about and never again would remember, at least a couple of dozen of that, and of Le Tellier's version, entitled Je pense, at least two, maybe even a third.
I can't remember the name of the actor who did the seventh samurai, the drunk and brobdingnanian one, in Akira Kurosawa's The Seven Samurai.
I can't remember the outline of her body and wouldn't be able to reconstruct it from memory, as I often did early Nineties, painting diary scenes from memory, but I do remember her name, Jenny, the Ostend female posing nude at Gent art school early 1976. She made me blush in front of all the others, as I never before had seen a woman naked.
I can't remember how it was, to be unable to recall that dazzling smell of paradise. After teenage, or earlier I guess, I didn't notice it all too frequently but it drugged me whenever I traced it, even more so as I was completely unable to trace its source.
I can't remember your name, I say. Maxime, she says. Oh, of course, yes, I remember, I say. I had a presentation here last year, she says. That's right, I say, we met last year, I asked your name, Maxime you said, and what a beautiful name I said.
I can't remember if I have seen one single sparrow since that visit to Berlin in 2012.
I can't remember if I ever have been in love with a blonde. I must have had an affair with a blonde, once, but can't remember all to precisely if she was a blonde or a darker type.
I can't remember (a) how often - or (b) if - I made use of a public toilet, the sort you have on marketplaces, in the lousy corner of a crowded street, beneath a bridge, just as often next to the bridge, or behind that shabby door with the male sign on it.
(b) spontaneously should be granted a moderate yes. Yes, of course. (a) however is extremely uncertain. Not all too often I guess. That dense smell of male allevation always hit me as extremely unpleasant.
I can't remember her haircut, the haircut of the lady sitting next to the testosteron-filled US soldier in his limousine-like cabriolet. Both had a fairly confident grin as the car slowly shove alongside the spot where I stood, not far from Nurnberg I guess and in the bloody heat of summer 1976, with my thumb up to mud pointing fleckless sky. I can't remember her haircut, and it could be too much of a mess to remember anything else, as she was completely naked.
I can't remember most of the novels I read as a teenage. At the age of sixteen I must have read De verwondering, Baratzeartea and Het boek alfa, volumes I most sincerely enjoyed and with one exception only never read again, the Bolivian dairy of Che Guevara, one more exciting volume, many of the volumes Hermann Hesse had written and De Buddenbrooks, which I read in youth hostels and bed and breakfasts all along die Romantische Strasse. Other titles, among those the many novels Marnix Gijsen wrote, didn't leave a single trace, apart from one title, Jacqueline en ik.
I can't remember the name of that exacting, roundish squib teaching French. He had lived in Africa for quite a while, which added a snuff of pepper and salt to that overbearing thing of us being nothing else but ignorants and his unfortunate lack to notice anything else.
I can't remember the crew, the three of us of course, me looking at the pinewood outside, someone sitting at the wheel of the vehicle and a half of a dozen of galley-folk ready to get drunk. We had been pointed to take the Garbo trail to La Push, without any of the available gash. One of the girls had gone fat on a local gaslight. The engine took us to La Push, as usual, without any of the meat and no menace getting closer than half of the shop nextdoor.
I can't remember how long it took, ten or fifteen seconds or half a minute. I sat in front of a painting, busying myself with a cigarette, and I heard the noise, downstairs. Someone had entered the house. It must have been a Friday. Or Saturday maybe. No sound came from the marketplace. The sound came from the staircase where someone took the stairs up to the second floor. I noticed the key in the lock and for unknown reason decided to do as if I wasn't there. Someone came to the door of the studio, knocked on the door. After that and for at least ten seconds I heard nothing else but silence. The unidentified person stood in front of the door and I could hear his or her silence. I had no urge to speak to anyone, the painting had to be finished. Actually, I could have gone for a walk. The sound focused on the keyhole. The other, whoever he or she was, peered through the keyhole. It had the key inside the lock. I didn't move, stared at the cigarette. After a considerable period of seconds a new sound came from the staircase, a shuffle. I stopped busying myself with the cigarette, stared at the door and its keyhole. The sound faded.
I can't remember how many chickens the coop had. It had two regular Fraulein with beautiful plumage, the sort of chicken that someone who never had seen a chicken before in his whole life still would call a chicken, and it had Haans, as we called him, a small dude of English origin, stylish but rather neurotic though. Haans loved to flee from the coop and often sat halfway one of the poplar trees. He had a modest seraglio with cute little dames of English origin. Mathilde, as one of the regular ones was called, got slaughtered by a dog and Haans went for a journey never to be seen again. I can't remember what happened to the cute little dames.
I can't remember the circumstances all too clear. I sat in a large room among at least a hundred civilians off different age and rooting. A large female sat in front of me. She had an extensive hairdo. A yard away someone on a platform sat, in front of the grand piano. The repertoire had Chopin and a Brahms piece maybe. I later remembered it as the night that Chopin and Brahms stopped to have the meaning they had had. Most of it disappeared from memory, the female disappeared and with her all the others, the menu and the formal dresscode it must have had, all of it disappeared apart from one thing. She had an extensive hairdo.
I can't remember how many I read of the 480 pieces of Je me souviens, in 1999, when I had bought the 99 Hachette edition. I remember that I read that Reda Caire was shown au cinéma de la porte de Saint-Cloud, the very first piece, and I at least should have read the second and the third piece of that enticing collection of recollections, but for some reason it is more probable that I read far more of Jasper Rigole's variation 81 things of which I thought that I had forgot about and never again would remember, at least a couple of dozen of that, and of Le Tellier's version, entitled Je pense, at least two, maybe even a third.
I can't remember the name of the actor who did the seventh samurai, the drunk and brobdingnanian one, in Akira Kurosawa's The Seven Samurai.
I can't remember the outline of her body and wouldn't be able to reconstruct it from memory, as I often did early Nineties, painting diary scenes from memory, but I do remember her name, Jenny, the Ostend female posing nude at Gent art school early 1976. She made me blush in front of all the others, as I never before had seen a woman naked.
I can't remember how it was, to be unable to recall that dazzling smell of paradise. After teenage, or earlier I guess, I didn't notice it all too frequently but it drugged me whenever I traced it, even more so as I was completely unable to trace its source.
I can't remember your name, I say. Maxime, she says. Oh, of course, yes, I remember, I say. I had a presentation here last year, she says. That's right, I say, we met last year, I asked your name, Maxime you said, and what a beautiful name I said.
I can't remember if I have seen one single sparrow since that visit to Berlin in 2012.
I can't remember if I ever have been in love with a blonde. I must have had an affair with a blonde, once, but can't remember all to precisely if she was a blonde or a darker type.
I can't remember (a) how often - or (b) if - I made use of a public toilet, the sort you have on marketplaces, in the lousy corner of a crowded street, beneath a bridge, just as often next to the bridge, or behind that shabby door with the male sign on it.
(b) spontaneously should be granted a moderate yes. Yes, of course. (a) however is extremely uncertain. Not all too often I guess. That dense smell of male allevation always hit me as extremely unpleasant.
maandag 1 juni 2015
categorisch
Schrijver: Charles Darwin
Titel: The Voyage of the Beagle
ISBN: 9780452011632
Uitgever: Plume
Bijzonderheden: staat: goed
Categorie: Koken, Reizen & Vrije Tijd
Titel: The Voyage of the Beagle
ISBN: 9780452011632
Uitgever: Plume
Bijzonderheden: staat: goed
Categorie: Koken, Reizen & Vrije Tijd
Abonneren op:
Posts (Atom)