Ypsilonetische transcriptie van Thursday 13 June, The Virginia Woolf Diary volume 5; Penguin Books, 1988; p. 295, JUNE 1940.
Wat de man zei, had ik alleen correct ingeschat kunnen hebben als ik geweten had dat het boek dat hem een ogenblik eerder aangereikt was, een dikke turf, bijna net zo dik als Le Lieutenant-Colonel de Maumort van Roger Martin du Gard, een exemplaar was van de Nederlandse vertaling van de derde roman van Jonathan Franzen. Maar dat wist ik niet. Misschien heb ik ooit wel aan een boek van Franzen gesnuffeld, er omheen gedribbeld met dunne, nerveuze pasjes, misschien heb ik het ook aangeraakt, voorzichtig, zonder het pijn te doen, zonder meer te willen dan even het volle gewicht van het boek te voelen, het volle gewicht van het genie van Jonathan Franzen. Ik probeer me voor te stellen dat ik geprobeerd heb om voorbij de eerste zin in het boek door te dringen, met een zo omvangrijke overmacht aan lectoren en scribenten - die me op elke mogelijke interpretatie wezen, ook de meest voor de hand de liggende, dat ik eigenlijk te dom was om me aan een boek van Jonathan Franzen te wagen (natuurlijk herinnerde ik me dat ik zelfs kruipend niet voorbij de eerste bladzijde van Finnigan's Wake geraakt was, het na drie zinnen hijgend en puffend opgegeven had) - dat ik het toch anderhalve bladzijde uithield en later ongetwijfeld overwoog er traag alle bladzijden uit te scheuren, eerst de eerste, dan de tweede, dan de derde, zonder één bladzijde over het hoofd te zien, traag een voor een de bladzijden uit het boek scheurend, stapvoets, nadat ik eerst in beide broekzakken had getast maar er geen muntjes aantrof. Een akelige plek om zonder lectuur te vallen, zo'n eerste bladzijde. Ongetwijfeld bestudeerde ik onder- en bovenkant van het boek.
Met een bol glas, waarin zich een geut cognac zou bevinden, waggelde iemand naar het terras. De gitaar en de accordeon deden een deuntje, een van de soms vrolijke, soms melancholieke deuntjes die ze op het repertoire hebben, wat ze zo vaak gespeeld hadden dat het op automatische piloot kon, de gitaar had het gebruikelijke virtuoso en de accordeon zat lui en cool om zich heen te kijken, terwijl ik door Chandler vingerde en op een van de bladzijden opeens de zin 'hold the gun a minute' voor me had, gedurende enige tijd op die zin zat te kauwen, applaus walmde boven de tafels waar intussen zoveel mensen zaten dat er niet eentje bij kon. Met grote moeite herinnerde ik me nog een gebeurtenis. Eerst de oude dame die zo oud was dat ze op krukken liep, dan het kleinkind van de dochter die ze gebaard had, een joch met blonde krullen dat tussen de voedselresten op de home page van een speeltje verveeld naar het tafelblad zat te kijken. In de mezannine was het gekwetter van gekooide vinken. Cindy deed heel erg beleefd. Het nog en nog en nog is niet vol te houden, zou je denken, objectief gesproken heb je er bovendien geen zak aan, toch is er alleen het nog en nog, het vriendelijk gespook van de dingen. Het geroep, het gekeel, het bederf, het kotsen, het schijten op, het getimmer, het geneuk, en soms, zonder de verwachting dat het wat anders brengt, de luidkeelse opluchting van een perfecte stilte. Gekerf valt over het gebeente en heel even het idee dat helemaal niemand brakend boven de wc-pot hangt. In nog meer duistere gebieden is een ostinaat, bijna onhoorbaar geluid, dat van een dame, van het gewaggel, dat van de verboden stemverbuiging, mama, kijk, de accordeon weent, dat van de muze die zich opeens bedenkt, het andante van een deuntje, de correcties en het onvermijdelijke misschien. Excuseer.
zaterdag 13 juni 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten