[1]
Op een dag hadden we het erover. Verkeerde ik in de waan dat er iets gebeurd
was? Nee. Ze zouden aanbellen en omdat ik me nog aan te kleden had, stonden ze op
de stoep te wachten tot ik opendeed. Normaal gesproken kwamen ze elke maand één
keer, soms twee keer, soms bleven ze weg. Ik had geen telefoon en brieven
schreven ze niet, alleen af en toe om de illusie gaaf te houden. Soms hadden ze
aardbeien bij en dan wandelden we over het marktplein waar ik op een dag een catalogus
met werk van Hill aantreffen zou, een andere keer een krat met daguerreotypes
die ik aan een verzamelaar cadeau gaf. Als het meezat ging de verwekkende macht na me een enveloppe toegestopt te hebben mee tafelen
in het macrobiotische restaurant, hoewel hij de voorkeur gaf aan de cafetaria
van het grootwarenhuis en biefstuk friet, en dan troffen we elkaar weer, we
hadden een aantal plekken waar ook zij steevast kwamen als ze het tochtje
maakten, een boekhandel, de Joodse bakkerij. En die dag hadden we het erover. Wat
is er met het manuscript gebeurd, vroeg ik. De vraag kwam op tafel. Ik vroeg
wat met het manuscript, wat met de notities gebeurd was. Waar zijn die
reisnotities, weet jij het, vroeg ik. Hij antwoordde niet meteen, zat als een
hond naar het tafelblad te kijken, en na nog een ogenblik zei hij wat hij dacht
te weten. Geen idee, weet ik niet, zei hij. Wat bedoel je, zei ik. Wist hij niet wat
er met de notities gebeurd was? Dat was inderdaad exact wat hij had willen
zeggen, hij wist het niet. Hij was de enige die het had kunnen weten en hij,
net hij wist niet wat er met de notities, wist niet wat er met het manuscript
gebeurd was. Het tafelblad stond blank, was opeens zonder tafelrand. Hadden we gedronken? Nee.
Het zat in de familie, er werd gedronken, er werd veel gedronken, maar we
hadden niet gedronken. Het was vroeg dag, we hadden niet gedronken. En,
trouwens, als hij dronk deed hij het stiekem, dat wil zeggen, bovenop de
hoeveelheid flesjes en geutjes die hij min of meer publiek nuttigde dronk hij
er nog eens zoveel stiekem en als hij dronken was, wat ik geloof ik maar één
keer meegemaakt heb, had opeens alles wat hij zei grote verbeeldingskracht,
maar niet zo dat hij zich had weten te herinneren wat er met het manuscript
gebeurd was. Het was een penibele kwestie, wat er met het manuscript gebeurd
was, een penibele kwestie was het. Hij ontweek de kwestie door er niets
definitiefs over te zeggen. Waar het manuscript zich bevond? Tja. Waar had het
zich kunnen bevinden. Alleen hij wist het, alleen hij wist wat zich in elke
lade van elke kast bevond, wat het ook was, je kon er gif opnemen, hij wist
waar het zat en alleen hij wist waar het zat. Dus vroeg ik, zeg, die
reisnotities, die Franse reisnotities, weet je in welke doos die zitten. Franse
reisnotities, zei hij verwonderd... alsof hij voor het eerst over Franse
reisnotities hoorde. Ja, de Franse reisnotities, zei ik, zomer 1977, die
reisnotities. Nee, zei hij. Hij mompelde iets. Misschien..., zei hij, maar toen
hij hierover begon na te denken, zweeg hij. Je weet toch, zomer 1977, die
Franse reisnotities, zei ik, die zomer was ik in Frankrijk en ik had een
schriftje bij, quarto als ik het goed heb, zei ik, een blauwe kaft, zei ik, een schriftje met tekeningen en notities, zei ik. Hij herinnerde zich niet dat
ik tijdens de zomer van 1977 in Frankrijk geweest was. Zijn verbaasde blik
vertelde me dat hij niet wist dat ik tijdens die zomer in Frankrijk geweest
was. Hij was glad vergeten dat ik tijdens die zomer in Frankrijk geweest was.
De hele zomer? De hele zomer. En wat had ik gedaan, tijdens die zomer in
Frankrijk. Wel, om te beginnen, zei ik, is er het schriftje. De notities. Dus
dat schriftje is wel net zo belangrijk als je te weten had willen komen wat ik
in Frankrijk deed, zei ik. En ik zag hem kijken. Opeens herinnerde hij het zich
weer, dat ik in Frankrijk geweest was. Welke zomer ook weer, leek hij te willen
vragen.
dinsdag 26 december 2017
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten