zondag 15 juli 2018
zondag
Een lege kamer. Bruikbare leegte. Aan het raam, waar de persoon die om een te verwaarlozen reden x genoemd wordt, geslacht en huidskleur onbekend, maar heel even blijft staan, voor de persoon die om een te verwaarlozen reden x genoemd werd de tot de plankenvloer hangende gordijnen bijeendrijft, is uitzicht op een waterloop en een geasfalteerde straat die de gestroomlijnde rand van het water volgt, er mee samenvalt zou je kunnen zeggen, en over het water – of van het water – komt de stem van iemand die zich in een van de bootjes bevindt, aan het stuur van de motorsloep, en uit een wit doosje spuit het gejengel van een groepje. Boven het tafereel, uit welke hoek je het ook bekijken zou, is het slaapkamerblauw van een dode dag. Uitputtingsverschijnselen. Een handtas bungelt. Wie zich aan het raam bevond, had inderdaad een waterloop kunnen zien en zou dat moment misschien zo weer vergeten zijn zonder dat ook maar iemand daar weet van had, de beweging die zich voordeed, door mond uitgesproken dampkring, het slaapkamerblauw dat er altijd was en dat we om die of om een andere reden misschien aanvaardbaar vonden. In het blauw is een meedogenloze hitte, iemand met een brede rok die tot de enkels reikt, een streepmotief, streepmotief zeg ik, en de dampkring van haar mond, zo noemen ze het inderdaad, ze wil het mega-graag doen zegt ze, iets mega-graag doen, en dat patroon herhaalt zich, in de lege kamer, in die bruikbare leegte van de lege kamer, een conifeer omhakken en opeten, iets doen met die bruikbare leegte en het benoemen, repetitio sine qua non: twee flesjes, een rammelende fiets, het lege blauw, de onder een mega-tattoo verborgen blote arm.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten