(27) een merkwaardige gebeurtenis
Op zaterdag 15 november 2014 omstreeks halfzes des avonds zit schrijfster dezes aan een tafel in het Nog Te Bedenken Museum waar zij die avond niet verwacht werd,
aan de rode tafel. De dactylo maakt haar attent op een weliswaar korte maar bijzonder interessante bijdrage meent ze in een recent nummer van Staalkaart,
een magazine dat zich profileert, stelt schrijfster dezes vast nadat zij het product aanvankelijk ongeïnteresseerd van zich af geschoven had,
nee hoor geantwoord hebbend op de beleefde vraag of alles goed gaat, als Hét magazine voor de culturele omnivoor. Een van de suppoosten, de
wat hulpeloze Albert Feyn die elf jaar eerder in dienst genomen werd en ten prooi aan een bizarre darmstoornis het grootste deel van de dag op toilet doorbrengt
waar hij zich op grondige wijze in de dagbladverschijnselen verdiept, komt met de mededeling dat hij op donderdag meer dan zeventig bezoekers geteld heeft.
Fijn Albert, zeg ik, waarna de misschien niet zo heel erg nobele overweging heeft Albert geteld of zou hij geteld hebben over de sporen dendert, want een stopplaats is er niet
nu ik onverwijld door het magazine voor de culturele omnivoor naar de nog te lezen recensie over het nog te bedenken project in het nog te bedenken museum blader.
Zeventig bezoekers, Albert, dat is best veel voor een donderdag.
Ja mevrouw, zegt Albert, zeventig bezoekers, dat is best veel. Goed zo, Albert, zeg ik. Op de bladzijde aanbeland waar ze het inderdaad voorlopig niet
over het nog op te richten museum hebben, lees ik een andere recensie, flutverdraaid een tekst die Mister Wolf geschreven had, alias Bonzai Bonanza zoals wij hem noemen,
Bonzai Bonanza, de klusjesman, die zich tussen schroeven en schraapsel door in de Franse literatuur bekwaamt en op een dag, niet eens zo heel erg lang geleden, met de mededeling kwam
dat hij van Roger Martin du Gard Luitenant-kolonel de Maumort gelezen had, een boek dat zo dik is dat ik het meteen bij de eerste aanblik onleesbaar vond. Steeds nog
aan de rode tafel zittend, terwijl de dactylo lacherig opmerkt dat over de nog te bedenken dingen zelden op een meer verhelderende geschreven werd
en ik lacherig toevoeg dat Wolf het tekstje schreef, Mister Wolf, zoals hij het graag heeft, of Bonzai Bonanza zoals wij hem noemen,
en dat schrijver dezes bovendien co-auteur is, want niet alleen de tweede, ook de derde paragraaf zijn van haar hand, valt opeens op dat de inhoudstafel
van de editie van Staalkaart die ze voor zich heeft op bladzijde 95 een verwijzing naar Perec heeft,
32 jaar na zijn vroegtijdige dood heeft Georges Perec een nieuw boek uit. Verbluft
leest ze de korte recensie. Perec, een nieuw boek godverdomme en ze heeft alles van Perec. Ze veert overeind,
schuift het magazine van zich af, het is kwart voor zes, buiten donkert het al maar aan het station is boekhandel Limerick ook op zaterdag tot halfzeven. Ik spring in de auto,
we rijden over het natte asfalt, Perec godverdomme zegt ze opgelucht, aan de straatkant vlak bij Limerick echter zit het dichtgemetst, ik vind een plek op het stationsplein, neem geen tijd voor het bonnetje, ze doen maar,
onzedig als het boetebedrijf nu eenmaal is beboeten ze alles wat ze maar beboeten kunnen terwijl net zo goed een boete kan voor de functionarissen die niet weten wie Perec is.
In de boekhandel treft ze geen Nederlandse vertaling van Le Condottière aan, de nieuwe publicatie van Perec, want die komt pas eind november uit,
wel Portrait of a Man, een Engelse door David Bellos verzorgde vertaling. 'Perec', lees ik, 'who had a poorly paid day job as librarian in a medical research laboratory, suddenly found himself a literary celebrity, and in a position to leave his thirty-five-metre perch in Rue de Quatrefages (reimagined and just slightly displaced in Things), for a larger home in Rue du Bac. Preparing for the move in spring 1966, he stuffed redundant paperwork into a cardboard suitcase intended for the dump, and put his literary papers in a different case of similar appearance. In the move, the wrong case got junked. All of Perec's manuscripts and typescripts prior to the writing of Things disappeared.'(1)
/a suivre/
(28) eind augustus
Het moet een dorp ergens in de buurt van Périgueux geweest zijn, een dorp aan de zuidwestelijke rand van het Centraal Massief en van het dorp tegelijk alleen de landerijen, geen dorpelingen, geen winkels, geen kerkje, geen huizen die samen een gehucht maken, alleen dat ene huis dat zich op korte afstand van het asfaltwegje aan de rand van een braakliggend terrein bevindt. Vlak bij het huis, aan de straatrand, waarvan weinig sporen bleven, is het terrein vlak en zanderig, een braakliggend veld met zandhopen, traktorsporen, een
roeste betonmolen en planten die het naar hun zin hebben op ruw terrein,(2) verderop, niet à droite de la main qui écrit ceci,(3) waar zich zevenendertig jaar na het aan flarden gerukte avonduur andere dingen bevinden,(4) maar in een wijde en aanvankelijk misschien niet eens ronde perimeter om de roeste betonmolen en het bakstenen huis drie landschappen, waarvan één een door populieren en bosjes ingesloten agrarisch panorama dat zich ter rechterzijde bevindt, wat met het zuiden samenvalt, linksop, twee, een min of meer identiek landschap dat verandert zodra ik over het erf naar het bakstenen huis stap: een uitgestrekte aardbeienplantage, het bakstenen huis ter rechterzijde en hier, aan de rand van de plantage bulkt geitenblad over wat bleef van het nog niet verbouwde deel van de kleine nederzetting, een aan de straatkant onzichtbaar terrein openbaart zich met hoge grassen en fruitbomen en een balk die tegen een van de bomen aanleunt; drie is wat zich westelijk en noordelijk voorbij de andere straatkant uitstrekt waar later beboste rotshoogtes gesignaleerd worden en wegjes die steil tussen heuveltoppen naar andere plekken meanderen.
Op de plek waar ik die avond beland, eind augustus of begin september 1977, na het hondse karwei van een route over Bergerac, van Bergerac richting Périgueux, voorbij Périgueux in noordoostelijke richting, Sorges? Thiviers? of misschien het westelijk van Périgueux gelegen St. Astier in wat als le Périgord blanc bekend staat, daar, op die niet meer te traceren plek in le Périgord, stap ik uit de auto van iemand die me naar de nederzetting van een landgenoot bracht die daar op die plek een bioboerderij begonnen is.(5)
De hoeve staat dertig meter van de wegrand verwijderd en tref ik aan op het moment van een belangrijke verbouwing die sinds maanden aansleept. Het terrein is een bouwwerf.(6) In de keuken schuif ik mee aan, er wordt vegetarische spaghetti geserveerd. Ze hebben het druk. Kinderen en katten jakkeren over het terrein en de financiële situatie is ronduit dramatisch, wat met de natte zomer te maken zou hebben.
Het belangrijkste product van de boerderij is biologische aardbeiconfituur. Na de avondmaaltijd verken ik het terrein. Door een tuinlandbouwzone met in strakke rijen aangeplante en met netten afgeschermde aardbeiplanten, stap ik voorbij een houten bouwsel waar zich tuingereedschap bevindt naar een minder gecultiveerd areaal. In het hoge gras is een smalle doorgang en overal het geluid van krekels of cicaden. Struikjes versperren de doorgang. De gastvrouw had aangegeven dat zich daar, een eind voorbij het struikgewas, een stroompje bevindt waar ze af en toe zwemmen, een stroompje dat zich, ontdek ik, vlak bij de rand van het terrein bevindt en loom glijdt tussen dicht struikgewas en oevers met hoge grassen.(7) Het is een betoverende plek. 's Ochtends verneem ik dat ik de logeerkamer te ontruimen heb.(8) Ik sla de tent op naast een met plukken onkruid begroeide zandhoop en heb de tent al overeind als opeens twee meisjes uit Nederland over het braakliggende terrein naar de drukke infobalie stappen.
hooiland
We hooien. De boer staat in ontbloot bovenlijf bovenop de hooiwagen. Het is een bloedhete dag.(9) Kraakhelder zomerblauw. De zeisen jagen laag over de bodem van het hooiland, een karweitje dat uitgevoerd wordt door lui die weten hoe het moet, iemand van een nabijgelegen mas en nog iemand. Wij, de niet-geschoolde handlangers, verzamelen het gemaaide gras, zonder over wat anders na te denken stappen we elk met een riek over het hooiland, we drijven het maaigras samen en steken het de hoogte in, hoog boven de laadbak van de hooiwagen, zweten. De zon staat hoog in het zwerk, het hooien neemt de hele dag. Met z'n drieën zijn we met een riek in de weer, Martine en het andere meisje, ik. Hels ritme. Tempo. Tijd om even uit te blazen is er niet. 's Avonds, na een schotel met rijst, groenten en bonen, stappen we naar de rivier en nemen een duik in het trage water.
les filles
In het noorden Brive-La-Gaillarde, in het zuiden Cahors, in het oosten, vlakbij, de eerste glooiingen van het Centraal Massief, Argentat, aan de rand van het met prikkeldraad afgesloten territorium auto's en lui die over het gras naar een midden het weiland opgetrokken tent stappen. Op de bucolische festivalweide, aan elke horizont hetzelfde landschap, staan kraampjes waar je wattige, roze suikerspin kopen kan en met vijf ballen naar een toren van blik gooit en nog meer curiosa die de kermis volledig maken. Om een of andere reden stapt iedereen naar de circustent waar een enorme massa bijeen staat. We dringen in de tent door maar worden gauw tot staan gebracht door mensen die zich om ons heen bevinden, een meute die zo dicht opeen staat dat we niet eens tien meter ver in de massa weten door te dringen en in het overtollige totaal tot stilstand komen zonder wat anders te doen te hebben. Aan zo dicht opeengepakt staan dat je opeens geen kant op kan, heb ik altijd om een of andere reden een bloedhekel gehad. Het maakt me nerveus. Ik kan niet tussen de ruggen doorstappen en terug kan evenmin, opeens zit ik midden de verpletterende aanwezigheid van lui waar ik helemaal niets mee te maken heb. M'n werkgever, een landgenoot ten slotte, dringt voor me uit tussen de ruggen door, Martine wenkt me, hierheen lijkt ze te willen zeggen maar ik ben al verpletterd, kan geen kant op. Helemaal achterin de tent is een podium. Tussen de plek waar ik me bevind, ingeblikt tussen de ruggen en buiken van twee dozijn mannen, en het podium waarover iemand traag heen en weer stapt terwijl een dummy van Claude François door de speakers schettert, staan nog eens duizend mannen, zoveel dat ik er niet aan denken moet om me achter de werkgever aan, die zich vlot tussen de lichamen wrikt, naar een plek te wringen die net zo van betekenis verstoken is als de plek waar ik dicht tussen twaalf lichamen naar het podium staar. In Salo met meer betekenis geregisseerd komt een vadsige dame naar de microfoon, ze introduceert twee dozijn meisjes die in een lange rij over het podium stappen en vervolgens een voor een uit de kleren gaan. Het spektakel is verbluffend, meelijwekkend, de dikke dame introduceert ze een voor een, de meisjes bakken er niets van, zijn al vertrappeld voor ze er aan beginnen, zodat ik instinctief een kwartslag maak en hierdoor opeens oog in oog kom te staan met drie vier mannen die geil en ongedwongen naar de striptease staan te kijken.
(1) Georges Perec, Portrait of a Man; Maclehose Press 2014.
(2) De explosie van de berg Krakatau was een voor die tijd ongehoorde explosie. Van het vulkanische eiland Krakatau bleef Rakata, een van de eerste plekken waar biologen onderzoek deden naar hoe een gebied zich na een enorme catastrofe langzaam herstellen zou. De explosie van de berg Krakatau, eind negentiende eeuw, was zo totaal dat van het aan de zuidwestelijke rand van het Indonesische archipel gelegen eilandje geen morzel bleef. Door de uitbarsting werd het hele gebied weggeblazen. Niet eens een jaar na de feiten werd vastgesteld dat spinnen en zeevogels het intussen als Rakata bekend staande gebied gekoloniseerd hadden. Nog eens drie jaar later had het biotoop zich hersteld, grassen en varens veroverden het door de uitbarsting tot een klomp gereduceerde eiland. Op zo'n eiland was ik terechtgekomen, aan de zuidwestelijke rand van het Centraal Massief, een plek die zo onder de voet gelopen was door verbouwingen en tal van ingrepen dat op het woonerf alleen die kruiden voet aan de grond kregen die zich in de meest barre omstandigheden toch wisten te handhaven. De overvloed aan klein hoefblad, aan takachtige kruiden met gele bloemhoofdjes, koolzaad misschien, brandnetel en weegbree, paardenbloemen, het herderstasje, een singulier plantje dat zich zelden in grote, dicht opeenstaande groepen verzamelt, en de buitenissige hoeveelheden rolklaver en kleefkruid, accentueerden het desolate karakter van de plek die door een eruptie van de als noodzakelijk aangevoelde en door tal van moeilijkheden uitgestelde of achterstand oplopende planning jarenlang dat bouwwerf zou blijven, met een ligzetel waarop de vrouw des huizes, als ze daar tijd voor had tenminste, tussen mortel en roeste betonstaven te zonnen had.
(3) Jean Echenoz, Caprice de la reine, p.19: A droite de le main qui écrit ceci s'étend d'abord une terrasse en carreaux de pierre synthétique grenue; Les éditions de minuit, 2014.
(4) Een boekenstapel met, te beginnen onderaan, Selected Poems of Malcolm Lowry, De Autonauten van de kosmossnelweg van Juloi Cortazar en Carol Dunlop, een zwart Moleskine schriftje waarin ik op maandag 12 augustus 2013 als eerste zin Ze draagt een late sixties truitje /boodschappentasmotief/ /schubben/ noteerde, De vlinder van Dinard van Eugenio Montale, Nude As A Newt van Phil Vallack en Nue van Jean-Philippe Toussaint, gepubliceerd in 2013.
(5) Souillac. Zo staat het in een oude notitie: ergens in de omgeving van Souillac. Niet in le Périgord noir (obscuur, bosrijk, eik, kastanje) maar oostelijk hiervan in het departement Lot. De Soulac à Souillac quoi. Het kan nog preciezer: ergens in de omgeving van Souillac op het terrein van een coöperatieve. Er wordt graan verbouwd (dat ze pas eind augustus maaien suggereert dat het om rogge gaat wat regulier halfweg augustus geoogst wordt), er is een aardbeienplantage en groenten, meer in het bijzonder prei, doen ze ook. Waarom Souillac? Het à suivre biedt een verbluffend precies antwoord: na het korte verblijf op de coöperatieve, de boer is een hardwerkende zeurkous, de boerin een vriendelijke uit huisvlijt opgetrokken coöperante, er is een nichtje, ik herinner mij een blauwe jurk met polkadotmotief, beland ik op een meer zuidelijk gelegen hoeve (wijngaarden, wulps landschap, koeien, door meidoornhagen ingesloten grasland) en als ik hier na nog geen week opnieuw de benen neem in de vallei van de Aveyron. Om een bijzonder specifieke reden, waar ik straks dieper op inga, staat het woord AVEYRON in graniet gebeiteld en net dit kleine memento, op een hondsdolle manier nadrukkelijker en preciezer dan veel van de andere herinneringen, geeft aan dat de hoeve waar ik die avond beland zich niet in het noordelijk van Bergerac gelegen le Périgord blanc bevond maar in een meer zuidelijke en oostelijke regio, waar nog bijkomt dat het woord LOT diep in de obscure krochten van het vodje van wat ik mij wel of niet herinner nog net hoorbaar een zacht, vriendelijk geluid maakt, ping, het geluid van de geheime lade waar een groen en kruidig landschap opduikt, terwijl het meer muzikale Périgord, een dactyle of dactylus, me compleet onverschillig laat. Vanuit de logeerkamer, lees ik, een kamer met vers gekalkte muren, heb ik uitzicht op het erf dat een desolate aanblik biedt, er staat een auto en kennelijk herinner ik mij op het moment van die eerste notitie ook nog de kippen die her en der op het terrein druk zigzaggend heen en weer stappen. Souillac dus. Met het hondse weer dat ze die zomer hadden, dreigt de wijnoogst op een complete mislukking uit te lopen. Boer Zeurpiet heeft geen wijngaard. Hij is bevriend met een ouwe wijnboer die toen reeds, eind jaren zeventig, vin d'agriculture biologique produceerde en met de handen in het haar zat. En dan staat er ook nog het volgende, toen ik nog over voldoende gegevens beschikte om me dat te herinneren: Het is eind augustus en het is brandend heet. De vrouw des huizes plukt aardbeien. 's Avonds komt er veggie spaghetti op tafel. Op maandag prei wieden met een schoffel. Desolate plek. Boer Zeurkous en auteur dezes kunnen het niet met elkaar vinden. Hij een humeurige en norse workaholic, altijd op pad, bezig met zaakjes, geen spat geestelijke diepgang, wat me toen heel erg bezighield, zen nul komma nul, heeft het handeltje waar hij zich vijf jaar eerder aan waagde drijvend te houden en ergert zich mateloos aan het feit dat ik weinig zin heb om de hele tijd door z'n dictaten op te volgen, waarbij ik op gegeven ogenblik ongetwijfeld zo immuun werd voor wat hij me te vertellen had dat het gezeik uit z'n reet spatte. In deze versie zijn de Hollandse meisjes er pas aan het eind van het net zo goed fragmentaire relaas. Van een van hen noteer ik het adres in het reisboek. Het zwempartijtje in het lome stroompje bijgevolg is zonder de Hollandse meisjes. Het polshorloge gaat stuk, wat ik vaststel zonder het er met iemand over te hebben. In deze versie van de feiten, die meer plausibel lijkt dan de andere maar dat niet is, vervoeg ik de boerin, die tussen het harde labeur door toch even van een meer relaxed moment genieten wil, en haar zus, of een nicht, de dame die er al meteen op dag twee ongewild voor zorgde dat ik in een tent aan de rand van het braakliggende terrein te kamperen had. De Hollandse meisjes zouden bovendien niet van plan zijn om lang op de coöperatieve rond te hangen, net als ik hebben ze een zuidelijker doel.
(6) Steengruis. Graspollen. Cementbrokken, kiezelstenen en baksteenbrokjes. Een vod. In tegenstelling tot de andere dingen is de vod om een onverklaarbare, niet uit de vluchtig over het terrein dwalende blik af te leiden reden onderaan een van de zandhopen beland en onder het wiel van een traktor, zonder het spoor dat op een andere betekenis had kunnen wijzen. Minder vluchtig onderzoek had ongetwijfeld aangetoond kunnen hebben dat de bleke, verrafelde vod een aan benzine verwant aroma biedt. Op twee drie plekken, niet overal, is de oprijlaan aangedikt met dakpanresten, kiezel en aanverwante materie. Een roeste tegel rust tegen de zandophoping. Het terrein is gedurende langere tijd op geen enkel moment met de zorg bejegend die er een vrolijke tuin van had kunnen maken. Alles is ondergeschikt aan het zware labeur, aan de woede dat het niet opbrengt.
(7) Hoe ik het polshorloge stukmaak: ik kleed me uit, stap in het stroompje, zak met een zachte plons in de rivier, volg het voorbeeld van de gastvrouw die zich intussen midden het stroompje bevindt, de aardbeienboer had zonder van z'n bord op te kijken gezegd dat hij wat anders te doen had, het is vroege namiddag, ook Martine en het andere meisje - die net als ik op het braakliggende terrein kamperen - hebben zich in het water gegooid. We zwemmen. Het polshorloge was een cadeau geweest. Mijnheert, een van de minnaars van bobonne, had het me gegeven. Hij had me verzekerd dat het waterdicht was. Het polshorloge had een roestbruine polsriem. Na de zwempartij stel ik vast dat het polshorloge het niet langer doet. Martine bekijkt het heel even en stelt vast wat ik een ogenblik eerder heb vastgesteld, het ding is stuk. De tijd was tot stilstand gekomen. Na het zwemmen en spartelen in het lome riviertje aan de rand van de aardbeienplantage was het fabricaat tijd van het een op het andere moment kapot. Om een of andere reden besloot ik om me onder geen beding een nieuw polshorloge aan te schaffen. Dat we naakt waren, ik had niet eens een zwembroek, wel een polshorloge, was betrekkelijk nieuw. Aan de Hollandse meisjes heb ik trots verklaard dat het polshorloge absoluut waterdicht is. Boven het lome wateroppervlak circuleren blauwe libellen, diep in het water strijkt een karper over het kuitbeen, insecten tuimelen over het water. Weer aan de oever, op een lage plek tussen de hoge grassen, probeer ik het polshorloge aan de praat te krijgen. Het ding is stuk. Maar het was toch waterdicht of niet. Nee, het is stuk. Martine kruipt uit het lome water, komt heel even naast me zitten, inspecteert het polshorloge. 's Avonds zitten we boven een vlugge schotel. Een dag later is er het hooiland. De boer en nog iemand staan bovenop de hooiwagen. Na het hooien rijden we naar een kermis in een dorp voorbij de heuvel. We zitten achterin de laadruimte. Op het rooiland van de kermis tref ik de gebruikelijke vermakelijkheden, waarvan ik me intussen alleen de ezel herinner die brede zakken lavendel torste, het vermakelijke areaal aan de rand van een met prikkeldraad afgespannen weiland en de tent, een gigantisch ding waarin vijfhonderd mannen stonden die naar een striptease keken. Eenmaal in de tent, waar een uit Fellini gedropte dame de révérences verzorgde, keek ik achterom naar de mannen die achter me stonden, wat hen niet beviel. Halsoverkop verlieten we de plek.
(8) De slaapplek. Een gracht. Ik heb inderdaad een aantal keer in een gracht geslapen, de eerste keer in Aix-en-Provence, vlak bij de poort van een plek waar ik uitgenodigd was, een andere keer omdat de gracht, waarin geen water stond, me knusser en veiliger voorkwam dan het struikgewas. In Portugal sliep ik op een vuilnisbelt onder een verrukkelijke sterrenhemel. In het enorme woud ten zuiden van Seatlle in een hut met knaagdieren, enkele dagen later in een met stro volgepakte schuur en weer wat later aan de oever van een trage rivier. In Aix-en-Provence sliep ik op het rondpunt, midden de nacht gierden twee auto's over het wegdek. Vlak bij de plek waar ik lag, werden dingen uitgewisseld. Iemand vertelde me dat hij op een ochtend, toen hij zich 's avonds ergens in Frankrijk op een plek te slapen had gelegd, opeens wakker schrok en merkte dat hij een everzwijn naast zich had.
De slaapplek varieert. In le Périgord is het een tent op een braakliggende zone vlak voor het eigenlijke huis.
(9) Info Climat toont aan dat augustus 1977 in le Périgord, regio Périgueux-Bassillac, op geen moment meer dan 30° Celsius gaf. 31 augustus bijvoorbeeld zou 27° Celsius gehad hebben en geen neerslag. Drie weken later, op 19 september 1977, wordt in Albi het maximum 1° Celsius genoteerd.
vrijdag 14 november 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten