zaterdag 22 november 2014

een reconstructie (vervolg)

(29) paysage dans les environs de Rocamadour
een zedenschets

Ferme (dans les environs de Rocamadour). Inkt op papier, 1977.

Na verloop van wat hoogstens een week geweest kan zijn, begint het gesakker van boer Zeurkous me zo op de zenuwen te werken dat ik op een ochtend het besluit neem om op te stappen, wat ik tijdens de middagmaaltijd op tafel gooi. Ik heb er genoeg van. J'en ai marre.(1)
In een vergeelde editie van Rencontre citeert een van de verslaggevers Henri-Georges Clouzot, die op dat moment net La Vérité ingeblikt heeft, een film met Birgitte Bardot en Sami Frey(2), en geïnterviewd door Yvonne Baby(3) opmerkt dat een film alleen weet te overtuigen als de acteurs zich gedragen alsof ze niet acteren, als ze zichzelf zijn en wat ze in de film zijn samenvalt met wat ze dagdagelijks gedaan hadden kunnen hebben, dat hij om die reden voor elke rol de persoonlijkheid van de acteurs en actrices als uitgangspunt neemt en met die persoonlijkheid ook wat ze gedaan zouden hebben als ze zich niet op de set van een film bevonden. Als een van de acteurs zegt je n'y arrive pas is het net dat waar hij rekening mee houdt, dat hij er om wat voor reden ook niet in slaagt om uit te voeren wat de regie van hem verlangt. Il n'a pas forcément tort, mais il est nécessaire de chercher les motifs de ses difficultés et de son embarras. Les acteurs ne sont pas des robots.(4) Het begon al voor het begon, voor hij naar me toekwam op een moment bijvoorbeeld dat ik net met het reisboek bezig was en me op een plek aan de rand van het terrein teruggetrokken had. Hij leek een feilloos instinct te hebben als het hier op aankwam, stond niet toe dat ook maar iemand in de coöperatieve z'n tijd verdeed met dingen waar hij het nut niet van zag, terwijl hij ons net zo goed werkjes liet opknappen die volstrekt overbodig waren, alleen maar, vermoed ik, omdat hij zelf van 's ochtends vroeg tot 's avonds z'n kloten afdraaide en hierdoor een hekel had aan wat hem lichtzinnig en nutteloos voorkwam.(5) Dauwtrappen. Tekeningetjes maken. Een dagboek bijhouden. 's Avonds aan de oever van het stroompje naar de zonsondergang kijken. Schoon, zo'n zonsondergang, al is het hier in Souillac niet boven zee maar boven een in het westen boven het landschap uitstekende rotsglooiing. Een zalmroze deken van pluimplukken. Niets doen, dat wil zeggen zich onthouden van nutsgerichte activiteit, activiteit zonder marktwaarde. Een dunne tak ontschorsen. Heerlijk. Hiervoor gebruik ik het knipmes dat ik enkele uren eerder van de sympathieke eega van boer Zeurkous toegestopt kreeg. Ik zit onder het perzikboompje. Na tweeëneenhalve maand Frankrijk nog altijd de bleekscheet die ik was toen ik in Dinant uit de trein stapte. Bij de nutteloze activiteit met het knipmes /na het takje ontschorst te hebben begin ik het aanvankelijk doelloos met het mes te bewerken/ hoort een deuntje van Morricone maar dat hebben ze niet. Met Morricone begrijpt zelfs de meest onachtzame lezer wat ik bedoel: ik ben niet van plan om het plekje onder de perzikboom prijs te geven. Een ogenblik later evenwel ontdek ik dat ik vlak naast een mierennest zit. Op volstrekt doelloze wijze gefascineerd door het nijvere gewriemel van de mieren, waarvan enkele exemplaren zich reeds halverwege het kuitbeen bevinden, ontdek ik de ingang tot het mierennest. Boer Zeurpiet is in een van de stallen bezig. Ik noem het stal maar eigenlijk is het niet meer dan een met gebinte en dakpannen afgewerkte open ruimte met houten kistjes die voor het verpakken van de aardbeien bedoeld zijn. Ik heb in de smiezen dat hij me in de smiezen heeft en doe alsof ik het niet merk. Dat geeft me de tijd om nog een inkeping te maken, voorzichtig, de inkeping mag niet te diep omdat het takje niet breken mag. Het belang van deze ogenschijnlijk uit het niets opduikende overweging is niet te onderschatten, het takje immers is intussen zo waardevol geworden dat het belangrijker werd dan het reisboek. De toverstok waarmee ik boer Zeurpiet in een bromvlieg verander. De bromvlieg heeft mijn zinledige activiteit opgemerkt, komt met een schokkerige beweging naar me toe, is helaas opeens geen bromvlieg maar boer Zeurpiet die op het idee kwam dat ik me net zo goed nuttig maken kan. Ik heb zo het idee dat ik maar eens opstap, zeg ik. Dat zeg ik niet natuurlijk, ik kruip overeind, stap achter boer Zeurpiet aan over het erf, kom dan toch tot de ingeving dat ik iets te zeggen had en vraag, het is amper meer dan een terzijde, of hij ergens in de buurt een wijngaard weet. Hmm, tja, een wijngaard. Het valt tegen met de wijnoogst, zegt hij. Door het slechte weer is er voorlopig geen wijnboer die daar klaar mee is. Op alle plekken waar hij weet van heeft is het oogsten uitgesteld.

's Ochtends vroeg liep ik blootsvoets over het erf naar de aardbeienplantage - in de andere tent waar nog geen teken van leven te bespeuren was, sliepen de Hollandse meisjes van wie de sympathiekste of in elk geval zij die me het sympathiekst voorkwam, het blonde meisje, op gegeven ogenblik een cadmiumgele t-shirt aan had - niet voor dag en dauw maar toch net vroeg genoeg om helemaal niemand op het terrein te hebben, alleen een half dozijn bruine kippen en een Gallische haan. Blootsvoets liep ik over het vochtige gras. Van de aardbeienplantage ging niet de dreiging uit dat ik er wat nuttigs te doen had en boer Zeurkous sliep nog of had misschien net kennis gemaakt met het onfortuinlijke ochtendlicht en het begin van weer een dag die hij gebukt onder de vele tegenslagen die hij te verduren kreeg tot de bodem leeg te drinken had. De tegenslagen van boer Zeurkous interesseerden me niet. Het trof me als wel heel erg noodlottig dat iemand die in het zuiden was komen wonen geen tijd leek te hebben om van wat ook te genieten. Ik liep naar het riviertje, nam een duik. Libellen schoten heen en weer over het rustige water. Op de hoeve was het kost en inwoon, zonder bijkomende vergoeding. Met het hevige zonlicht werd ook boer Zeurkous heel erg actief en met de verstandhouding, wat hij wilde en wat ik aanvaardbaar vond, viel het tegen. De Hollandse meisjes zongen. Tijd om te tekenen was er natuurlijk helemaal niet.



's Avonds stap ik uit de auto van boer Zeurkous op een plek die zich bij benadering vijftig kilometer ten zuiden van Souillac bevindt. Boer Zeurkous is bevriend met het echtpaar, oude mensen die alleen die hoeve hebben en uitgestrekte landerijen, een wijngaard waar ze sinds enige tijd biologische teelt toepassen en een veestapel die zich op het terrein achter de hoeve bevindt. De oudjes hebben hun hele leven op het land doorgebracht. Op het erf stoeit een hond. Ik beland in de bestekamer onder het ossenoog. De wijnoogst laat op zich wachten, verneem ik, ze hebben geen zon gehad, een bacterie heeft de trossen aangetast. De ouwe neemt me mee naar de wijngaard, aan de andere zijde van het wegje, een keurige aanplant met schriele trossen die bovendien ook nog last hebben van een of andere bacterie. We stappen tussen de wijnranken, ik aanhoor het gemopper, sacre nom de pipe, het ziet er niet te best uit. 's Ochtends vroeg rijden we met de tractor naar een met hagen ingesloten grasland. Ik heb de hagen te snoeien. Nu de wijnoogst op zich laat wachten, is er geen ander werk. 's Avonds ren ik met een stok achter de koeien die zich aan een verre rand van het terrein bevinden. Als dat gebeurd is, beland ik onder het ossenoog. Op het erf scharrelen kippen. Ik buig me over de notitie, gaap, kijk naar het meubilair in het salon, naar het ossenoog, vul de route aan die ik tot dan gevolgd heb, morgen zondag gaan de oudjes naar het dorp en heb ik aan één moment genoeg om me uit de voeten te maken. Overdag zijn de oudjes zo druk bezig dat ik ze niet eens had kunnen zeggen dat ik andere plannen heb.

dieren

de mus De mus zag het stedelijke gebied waar ze aan gewend geraakt was zo buitenproportioneel in omvang toenemen, dat ze met de noorderzon verdween.
een hond
de kat Misschien aan het verdwijnen van de mus toe te schrijven.
kippen
het insect Mug, krekel, libelle, cicade, kever, tor, vlieg, talrijk. Dermaptera, thysanoptera, aphaniptera, diverse soorten coleoptera reeds actief voor het zonlicht de terzinen schrijft van wat over het terrein in duisternis tussen de halmen kruipt, geo- en hydrocorisae en ook de lepidoptera natuurlijk. Het koolwitje, de schoenlapper, een blauwe vlinder.
vogel Het pimpelmeesje. Dit guitige diertje hangt vaak aan de onderkant van de tak waar het op neerstreek.
vleermuis De vleermuis heeft het mysterie van de nacht. Een schicht in de oude duisternis.
de pimpelmees Het pimpelmeesje. Hangend kruipt het over een tak in de perzikboom. De perzik heeft meer takken dan de pimpelmees raadzaam vindt, een van de redenen waarom het zich tot de onderste tak beperkt.
de runderen
het paard

Hinkend stapt een van de honden naar het tafeltje. Het gesprek komt op de muizen, die hij om een of ander reden heel erg vervelend vindt.
Ze blaffen, zeg ik.
Nee, zegt de hond, ik tref ze in het struikgewas en op het wegdek aan. Het zijn echt sukkels hoor. Ze blaffen, blaffen en blijven blaffen tot ik er hoorndol van word.
ezel
Naast de tent staat een sympathieke kameel, die nonchalant, met politieke blik, naar het irritante vertoon staart.

het plan

Na drie dagen onder het ossenoog kom ik tot het ontwerp van een plan dat slechts met de allergrootste behoedzaamheid correct uitgevoerd zou kunnen worden. De toestand is hallucinant. De eerste dag ben ik de hele dag op een verlaten weide bezig met het snoeien van wat eigenlijk niet eens een haag genoemd zou kunnen worden, de landeigenaar heeft me er gedropt omdat hij niet weet wat hij met me aanmoet, 's avonds stap ik met een wichelroede achter dertig idiote koeien over een met koeienvlaai bezaaid terrein, het contact met de oudjes is terminaal, zij hebben geen tijd om zich met me bezig te houden, de maaltijd 's avonds gaat zonder gesprek, ik zit boven een schotel met pek, kijk met besluiteloze blik naar het meubilair en bedenk dat ik niet nog een dag op de hoeve doorbrengen wil. Kippen struikelen over het erf, de hond behandelt me alsof ik deel uitmaak van het meubilair en de oudjes doen niet eens alsof ze bedacht hadden kunnen hebben dat ik zin heb in het tijdverdrijf. De ouwe zei dat hij niet wist wat van de trossen te oogsten was. De oogst zou wellicht pas eind september kunnen. Hij zat met de handen in het haar, de situatie was op z'n minst vervelend te noemen.
Op zondag, de derde dag na het verblijf op de hoeve, de oudjes zitten op een houten bank in een nabijgelegen kerkje, gord ik de rugzak om. Ik probeer niet om me heen te kijken. In het salon, met het ossenoog boven de slaapplek, is sinds er op het eind van wereldoorlog twee gedronken werd ongetwijfeld zo goed als niets veranderd. Het meubilair staat dicht opeengepakt. Een zware, eikenhouten tafel, stoelen en kasten die zoveel plaats nemen dat het moeite kost om me in die kamer een geestigheid voor te stellen, een frivoliteit, een boek, de charlie hebdo.(6) Ik stap over het erf, kijk om naar de schuur, naar het weiland, naar de kippen op het erf, naar de hond die over het erf drentelt, naar de traktorsporen, naar het landschap achter de hoeve waar bruine koeien grazen. In het withete zonlicht stap ik over het erf, waar niets gebeurt, alleen ik die over het erf stap. Ik heb het ossenoog van me afgeschud. De oudjes zitten in een kerk naar het litanische gezeur van de plaatselijke hoeder van kudden te luisteren. Die litanie is altijd dezelfde. Ik stap over het erf, maak me uit de voeten. De weg naar het dorp is smal en bochtig. Iemand neemt me mee naar Rocamadour. Ik heb de hoeve en het ossenoog van me afgeschud. Later dacht ik af en toe aan de oudjes, vriendelijk als ze waren, en het moment waarop ze definitief tot het traag uit plotsheid opduikende besluit kwamen dat het hulpje met de middagzon verdwenen was. Ik herinner me de lange weg naar het dorp, de velden en de landerijen, het gras ter rechterzijde, de glooiingen, niet het dorp, niet de plek waar ik in een auto stapte die twintig meter voor me uit aan de wegrand tot stilstand kwam, het rennen naar de auto evenmin, wel dat ik een half uur later in Rocamadour aan een kruispunt stond en opnieuw een beslissing te nemen had.

(1) Ik pissed off. Dat is wat www.vertalen.nu (de vertaalsite voor gratis vertalen van) biedt als je j'en ai marre intikt. Teloorgang van het Onbeschoft Nederlands.
(2) Henri-Georges Clouzot, La vérité, 1960. Genomineerd voor een oscar in de categorie beste buitenlandse film.
(3) Yvonne Baby. Interview dans Le Monde, 3 novembre 1960.
(4) Rencontre, decembre 1960. Parait à Lausanne douze fois par an. Page 27.
(5) Wat nuttig is, deugt niet. Het onderscheid zit in wat nuttig is en wat zinvol. Een homeopathische tinctuur uit bijvoorbeeld zonnehoed wordt door de door marktmechanismen van de Orde der Geneesheren uitgevaardigd dictaten zinloos genoemd, omdat de tinctuur geen verifieerbare werking zou hebben, waarbij ze moedwillig over het hoofd zien dat het effect van die tinctuur met de eigengereide methodes die zij hanteren nu eenmaal niet vastgesteld kan worden. Homeopathie, acupunctuur, do-en, acupressuur en alles wat niet onder de ruime bevoegdheden van de Orde valt, zal de facto oncontroleerbaar blijven zolang de context van het controlemechanisme tot de marktmechanismen van apothekerij en dilettantische artsenij beperkt blijven. Wat nuttig is, is dat alleen binnen een welomschreven context. Ik heb zelden tot nooit antibiotica gebruikt, hoogstens als bestanddeel van de vleeswaren die ik genuttigd heb. Alleen in extreme gevallen is antibiotica nuttig, alleen dan is het zinvol om antibiotica te gebruiken. Het meest flagrante voorbeeld van een weinig deugdzaam nutseffect, los van de marktmechanismen zelf, is de asperine. Om de bevolking van welke staat ook tegen zichzelf te beschermen, hoort het wereldwijd en met onmiddellijke ingang uit de handel genomen te worden. Misschien is het gewoon beter om voortaan alleen dingen te verhandelen die geen duidelijk nut hebben.
(6) De eerste B.D. of Hebdo de la BD, met comics van Tardi, verschijnt op 10 oktober 1977.

1 opmerking:

Baudouin of Belgium zei

wow ! what a scum shot...