zaterdag 27 januari 2018

70 BLZ. [9]

Naam. [geen antwoord] Uw naam, mijnheer. ]Daar hebben we iemand, zei ze. Misschien is hij het. Verdegem. Is Verdegem een vriend van je, had ze gevraagd. Ik heb geen vrienden, zei ik. 's Ochtends komt hij soms in het koffiehuis. Ken jij Verdegem, vroeg ik. Dat benieuwde me, of zij Verdegem kende. Nee, zei ze. Ik heb Meredith Monk ontmoet, zei ze. Ze had het boek open op een foto met kamerplanten. Meredith Monk, zei ik, heb je, heb je Meredith Monk ontmoet. In Frankrijk, zei ze.

Uw naam, mijnheer. [ik schrok wakker] Verdegem. Mijn naam is Verdegem, zei ik. Beroepsactiviteit? De functionaris zat op een nogal onbeduidende manier naar het attest te kijken dat hij voor zich had, een lompe man met een nogal domme kop die wellicht ooit zo hard opgeblazen was dat bolster en hersenmassa ontploft waren, vreselijke toestand, waarbij de cellen er op een of andere manier in geslaagd waren om toch weer tot een nieuwe structuur te komen, en die nieuwe structuur zat met een schaapachtige grijns naar het papier te kijken, of deed alsof het daarmee bezig was. De weke grijns gaf de indruk dat hij dringend moest of in z'n broek gekakt had.
Verdegem, zei ik, mijn naam is Verdegem. Uw beroepsactiviteit, mijnheer, zei de ambtenaar, ogenschijnlijk zonder zich op te winden over mijn belachelijke antwoorden. Ik ben toezichthouder, mijnheer, zei ik.
Toezichthouder, zei hij. Hij schoof het papier zo dat hij het met één oogopslag in z'n geheel bekijken kon, en noteerde: toezichthouder, een nogal lang woord voor zijn doen, merkte ik, waar hij enige tijd mee bezig bleef. Toezicht waarop, vroeg hij ten slotte. Behangpapier, zei ik. ]Een farm. Exact zoals ik me voorgesteld had. Alles wat ik wist, had ik aan Hollywood te danken. Hoe heet die vriend van je. Misschien bevonden we ons in een hotelkamertje. Ik had me uitgekleed, zij zat op de rand van een bed, een reusachtig bed, ongelooflijk, grotesk, in Amerika overdrijven ze ook altijd. Ik heb geen vrienden, zei ik. Die man over wie je het had, zei ze. O, Verdegem bedoel je, zei ik. Nooit van gehoord, zei ik verstrooid, alsof zij het was die het zei. Ze glimlachte. We begrepen elkaar. De man die ze aanwees, zuinig, met een korte hoofdbeweging, die man dus, was vijf minuten eerder aan de straathoek opgedoken, stond er intussen al een hele tijd, wat vijf minuten leek had ook een kwartier kunnen zijn, stond met een hologige, verwarde blik naar het zebrapad te kijken. Omdat hij niet meteen blijk gaf van een intentie in wat voor richting ook, kon de noodtoestand waarin hij zich leek te bevinden dramatisch of op z'n minst ernstig genoemd worden. Maar ik kende de man. Ik had hem wel vaker in de buurt van het koffiehuis gezien en hij had me ook één keer aangeklampt en van die gelegenheid gebruik gemaakt om me te vertellen dat hij postbode geweest was. Elke ochtend had hij van Tristan da Cunha naar Inaccessible te fietsen met brieven en pakjes, steeds dezelfde pakjes en ook altijd dezelfde brieven waarop geen adres vermeld stond maar wel een geadresseerde, die, zoals de naam van de plek ook wel aangaf, onbereikbaar was.

Behangpapier. Hij noteerde het. Een hofdrama. Beroepsactiviteit van mijnheer: houdt toezicht op behangpapier. Op zelfstandige basis, vroeg hij. Nee, zei ik; en ik zuchtte, zelfstandig, nee. Hond. Ik ben een hond. Wat bedoelt mijnheer, had hij gevraagd kunnen hebben, waarop ik op vertrouwelijke toon, luchtig, ja bijna zonder interesse, ik ben een hopeloos geval geantwoord had kunnen hebben, maar de na ongetwijfeld ernstige feiten tot wedersamenstelling gekomene schatte het nuchter in, schoof het attest vijf centimeter van zich af. Is a alleen maar daarom in o veranderd. Drama aan het hof van wie. O... hij, hij weer. Verdegem. Hoeveel hond is hand, hoeveel hand hond. Dus u bent toezichthouder, zei hij, na het domme grapje verwerkt te hebben. Op behangpapier, voegde hij toe. Op parallel universum, verbeterde ik. Poten? Vier. Andere quota. 70 bladzijden. Het bestaansminimum. ]Nooit op de hoogte gebracht van wat hij niet was. Pajunas, strak rokje, 269 toetseenheden. Is hij het, vroeg ze. Wie bedoelde ze. Verdegem. Is Verdegem niet. Wie is Verdegem. Hij zou het kunnen zijn, bedacht ik.

Geen opmerkingen: