zaterdag 13 januari 2018

En

En. Maar. Wat. Of. Hoe. Ooit. Vuur. Land. Zee. Nummertje. Glas. Daar. Ooit. Tafel. Zand. Muur. Breekt. Alsof ik ooit, dat zweer ik, vertrouwen had in niet breken van. Parafrastus heeft gesproken en in een dubbele kring liggen vijftien koeien dubbel van het lachen. Zeilschip. Himalaya-ei. En, herinnert gij u de toverspreuk, mijnheer. Elastisch uitgerokken druppel. Vreugdedans van zitvlees. Ai. Wat doen we. De storing was voorspeld. Storingen van een half uurtje doen zich vaker voor. Troubadour met zak en as. Buiging voor het potentieel. Wind sijpelt. Het publiek veert overeind, de dichter buigt. Waar is het begin. Waar. Het eten. Waar is het eten. Aan tafel, jongens. Tafel, tafel, tafel. Glas breekt. Of. Maar. Ooit. En. Moeizaam richt hij zich op in de duisternis van het geschreven woord. Witte strepen, zwarte strepen. Het witte woord, het zwarte woord, vijftien dooie koeien en een functionaris met gladgeschoren ballen. Kijk, begrijpt u, eerst horen de koeien geteld te worden, begrijpt u. Goed, ok, ik begrijp wat u bedoelt. Waar is de pen. Dank u wel. Wat vriendelijk van u, mevrouw. Alsof hij ooit, dat zweer ik, vertrouwen had in. Waar is de bril. O... Dank u wel. Wat vriendelijk van u, mevrouw. Dit mededogen siert u. Draag het om de hals, een snoer van varkenspoten.

Geen opmerkingen: