Transcriptie van [Wednesday 24 February], The Diary of Virginia Woolf, Volume 5, p. 61-62; FEBRUARY 1937
Absoluut, absoluut. Gaaf, uitzinnig. Maar. Helemaal nergens voor nodig. Het kaartje was onder tafel beland. Verfspatten, opgekruld aan de hoeken, alsof er gaten in zitten. Bewolkte hemel. Houtworm. Ondanks het laaghangende wolkendek is het hele bergmassief helder uitgelicht. Puntgaaf. Je zou denken, een studio-opname met kabelbaan en een werk van Thierry de Cordier op de achtergrond. Het kabelliftje heeft nummer 8. In het kabelliftje een man, stijgend of dalend. Man met hoed. Eindredactie Zonnestraal. We mosselden en hij vertelde dat hij vanop het terras naar dat kabelliftje had zitten kijken. Téléférique Crans Bella-Lui, geen data. Hij had zitten kijken naar het kabelliftje en besefte dat hij een uurtje later ongeveer zelf boven het ravijn zou hangen. Drie kilometer loodrechte wand, nergens het behangpapier waar hij naar uitgekeken had. ravijn (het; -en) 1 diepe, steile insnijding in een terrein, syn. bergkloof, afgrond Aquarel van heirnu- tot namaals & holle maag, Hitchcock for dinner. En het was ook logisch natuurlijk dat er alleen dat ene zinnetje stond. Stevig aandrukken en met de duim een kwartslag. De prop door het luchtruim keilen en vlug met dezelfde hand weer opvangen. Maar, geen meesterlijke zet. Uitgeteld. In de diepte, die hem vanaf de eerste aanblik totaal in beslag nam, geen spoor van kleine mensjes. Alles verpletterd door peilloze leegte. Geen moment om aan de mémoires te beginnen waarin op de leugen van het ik na alles bijkomstig is. Het dieplood waarmee iemand nog een laatste zin noteerde. Ruwe materie.
zaterdag 24 februari 2018
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten