Twee dagen ziekenboeg.
Maandagochtend: ik lig in brokstukken op de plankenvloer in de slaapkamer. Onder het bamboegordijn is een streep grijs en romig ochtendlicht. Het bladerdak van een treurberk.
Op het doosje staat een bloem met neerhangende, roze bloemblaadjes, de zonnehoed, en in gele letters ECHINACEA FORTE. Het verhoogt de weerstand. Ik zet een kop Ayurvedische specerijenthee, drink een slok water en kruip in bed.
In het schemerduister onder de oogleden blader ik door een dik boekwerk, of meerdere boekwerken, dat is onduidelijk, van schilderijen waarvan ik later besef dat alleen ik ze gemaakt had kunnen hebben en dat ik ze nog maken moet. Het zangerige geruis van de treurberk gaat gebukt onder het roterende en reutelende geluid van een machine.
De takken van de druivelaar hangen tot halverwege de treurberk. Overal hangen druiventrossen. Aan één zijde van het belendende tuintje gaapt een gat in de wildgroei van de druivelaar. Er is gesnoeid. Ik lees in een boek en trek uiteindelijk toch maar het donsdeken over me heen. Bergbeekjes meanderen over de schedel.
Halfzes. Dat is het tijdstip waarop ik beslis om toch gauw nog maar wat boodschappen te doen. Dat gaat moeizaam.
Dinsdag ben ik de hele dag bedlegerig. Ik zweet als een rund. Op allerlei onvermoede plekken doet zich spierpijn voor. Allopatisch medicijn is uit den boze, daar word je na verloop van tijd alleen nog zieker van. Thee, hete soep, een boterham met geitenkaas, echinacea, zweten, de koorts optimaal houden.
Onder de oogleden blader ik in het boek met meesterwerken.
Dinsdag. Rond de middag ga ik toch heel even naar het woonerf. Geen idee waarom eigenlijk. Het gaat moeizaam. In Het Gouden Hoofd bestel ik een kom soep. Het spijsverteringsstelsel weigert mee te werken. Wilders, lees ik in De Morgen, wordt beschuldigd van Islamofobie en komt voor de rechtbank. Als het dat en alleen dat is waar ze Wilders van beschuldigen, dan sta ik naast Wilders in de beklaagdenbank. Gelovig ben ik niet, vrijzinnig evenmin. Niet elke westerling is christen, dat is het mooie van de 20ste eeuw, dat dat opeens zo onomstootbaar duidelijk werd, en van minstens een half dozijn Arabieren, lui die ik persoonlijk ken, weet ik dat ze de afgodendienst, meer is het niet dat misbaksel dat ze religie noemen, niet genegen zijn, integendeel. Als ook anderen dat onderscheid zouden weten te maken, stonden we een stap verder.
Dat is, bedenk ik, terwijl ik weer onder het donsdeken kruip, wat ze met het woord afgod bedoelen: we moeten van die god af. Sport is met andere dieren, waar je bovendien ook nog wat aan hebt.
dinsdag 5 oktober 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten