Hij: Michiel woonde toen met Bruce Elliott.
Ik: Welke Michiel.
Hij: Michiel Hendryckx.
Op tafel hebben ze Luc Tuymans met een beeld uit z'n Jezuiëtenexpo op de voorflap.
Ik: Elliott... Is hij een Brit, Australisch, Amerikaan?
Hij: Een Oostendenaar. Z'n vader was een Engelse toerist. Oostendse moeder.
Op tafel komt een schotel met gebakken schelpjes. Naast de Jezuiëtenkop. Pots drentelt door de kamer. In de kamer is een vette braadlucht.
Over de zelfdoding is weinig duidelijkheid. Het is eind jaren zeventig gebeurd. Het was iemand die ze goed kenden, hij studeerde schilderkunst aan Sint-Lucas. Over z'n naam zijn ze het eens: Jan.
Hij noemt de persoon groot en adonisch. Zij heeft het over klein en blond.
Over de plek waar de zelfdoding plaatsvond, raken ze het niet eens.
Het was een trotse kerel, zegt hij, minstens even lang als ik. Groter, bedoelt hij. En een Adonis, hij had een schoon gezicht, blonde haren en een ranke neus en droeg een hoed. Echt een knappe gast.
't Was een soort James Dean, zegt ze.
Hij (vult aan): Een heel erg depressieve vent eigenlijk.
Hij leek op James Dean, begrijp ik, omdat hij qua lengte niet boven het gemiddelde uitstak. Volgens de een was hij dus veeleer kort van stuk, volgens de ander stak hij boven alles uit.
Ik heb al gegeten, een kipfilet.
De gebakken schelpjes belanden in het Jezuiëtenkamp.
vrijdag 4 februari 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten