woensdag 15 mei 2013

als jij me vertelt wat ik vandaag deed, vertel ik je wat jij deed

Je forme une entreprise qui n'eut jamais d'exemple, et dont l'exécution n'aura point d'imitateur. Die zin las ik voor het eerst in een boek van W. G. Sebald, waarvan de oorspronkelijke editie in 1991 door Residenz Verlag GmBH Salzburg und Wien uitgegeven werd. Het is de eerste zin van Confessions van Jean-Jacques Rousseau. Ik ging in De Blinde Reiziger langs, nadat ik een rapport had afgewerkt, iets wat niet wachten kon. Aan Sint-Jacobs kwam ik tot de vaststelling dat ze midden het rondpunt een berk hebben of in elk geval een boom met een stam die op die van een berkachtige lijkt. Van de platanen op het plein ken ik elke nerf, de verbuiging van het weefsel van de bultige takken, het licht dat in de bladeren speelt. De berk midden het rondpunt verbaasde me. En wat me net zo goed verbaasde, dat ik aan het stuur van een auto zat, dat ik gereduceerd was tot wat ik midden jaren tachtig vanop die uitkijkpost aan het plein zo potsierlijk vond, dat de machine waarin ik zat toen het delict van een oeverloos duidelijke twijfel had. Elke auto was er een teveel. Het plein en de bomen stonden boven die twijfel. Ik neem het rondpunt. In De Blinde Reiziger komt het gesprek op Marcel Duchamp en Johan Daisne.
Heb je Rousseau, vroeg ik. Dat wist Patrick zich niet te herinneren, of hij Rousseau had.
Van Confessions hebben ze een privé-domein, zei ik. Heb ik niet, zei hij. We deden lyrisch over la tombe de Duchamp. Twee dagen eerder hadden we aan de toog in croxhapox zitten pintelieren en toen had ik het om een of andere reden over het grafschrift van Marcel Duchamp gehad: D'ailleurs, c'est toujours les autres qui meurent. We hadden Van Swaef, die mee aanzat, tegen te houden, hij had 6 orvals op en leek van plan om nog diezelfde nacht naar Rouen te rijden, waar Duchamp begraven ligt.
Op het houten altaar, waarachter de boekhandelaar zit, stonden drie door Manteau uitgegeven volumes van Johan Daisne en hiermee kwam het gesprek op het huis aan de Leie, vlak bij de Watersportbaan, waar Daisne gewoond had. Patrick situeerde het in de villawijk tussen Europalaan en Leie, wist ook nog dat de tuinen van Johan Daisne en Achiel Mussche op elkaar aansloten, ze waren buren geweest. Van Daisne heb ik best wat gelezen, zei ik. M'n moeder had twee boeken die ze koesterde, tenzij dat een overdrijving zou zijn, de schade is niet langer op te meten, twee boeken waarvan ze niettemin meende dat ik er als knaap wat aan hebben kon, De Verwondering van Hugo Claus en Baratzeartea van Johan Daisne. In Baratzeartea pikt de auteur, die het plan heeft opgevat om naar het zuiden te rijden, het verhaal situeert zich begin jaren zestig als ik het goed heb, aan een kruispunt in Lille een lifter op. Samen ondernemen ze de tocht door Frankrijk. Ik heb Johan De Wilde best vaker anekdotes horen opdissen, over een plekje in Picardië bijvoorbeeld, die me voor de eerste lectuur van het reisverslag van Daisne plaatsten, alsof ik opnieuw in het boek las of er een fragment ontdekte van die eerste keer dat ik het gelezen had. De jongeman, die Daisne in z'n auto toelaat, ze rijden samen naar het zuiden, er wordt best vaak getafeld, ze bezoeken Baratzeartea, is een meisje, een jonge godin die zich als man vermomde.
Dus van Rousseau heb je niets, zei ik. Ik stond voor het rek met Franse literatuur. Hij kon zich niet herinneren of hij wat van Rousseau had. Ik haalde de leesbril uit het tasje. Twee grijswitte volumes hadden m'n aandacht getrokken.
Jean-Jacques
ROUSSEAU
Dat is er wat er stond: Confessions de Jean-Jacques ROUSSEAU, volume I, volume II, Classiques PLON.
He, zei ik. Patrick keek verbaasd naar me om. De confessions van Rousseau, twee delen, zei ik. Het bleek om een 3-delige editie te gaan, in 1930 uitgegeven door het Parijse PLON. Het eerste deel is opengesneden tot en met bladzijde 129. Het laatste woord onderaan bladzijde 129: Elle

Geen opmerkingen: