zondag 12 mei 2013

drek (fase 1)

Het zou een misplaatste stijlfiguur zijn, al moet ik toegeven dat ik niet zou weten welke, als ik om het voorval te ridiculiseren, of om het belangwekkender te maken dan wat het is, nu opeens zou beweren dat we teveel gedronken hadden, ik niet in elk geval, althans niet meer dan gebruikelijk, ik word nu eenmaal gauw droefgeestig en onhandelbaar als ik teveel gedronken heb, of dan ga ik spoken zien en dan zit ik te grienen want met die griezels heb ik geen affaire, Alfonso, of Fonsi zoals hij genoemd werd, die uiteenknalde nadat hij op een ochtend zestig eieren opgevreten had, zestig, we hadden ze geen van allen geteld, de eieren, daar was trouwens geen tijd voor, wisten we veel wat Alfonso in z'n hoofd haalde, of wattie deed als hij en zo nog wat van de jongens het met Nila en Jaquinta deden, en of Nazarena gedronken had, Nazarena die, dat is bekend, vaak al na het tweede glaasje onpasselijk wordt, een bleke huidskleur krijgt, gelig en glazig wordt, paars of groen uitslaat en over de grond gaat kruipen, of ze nu moquito drinkt of zich aan een glas lichte Italiaanse wijn waagt, er dan nog eentje drinkt en nog eentje, omdat we, nu we het hier over hebben, in allerbeste stemming naar de fijnbesnaarde theorieën van de heer des huizes luisterden, een strontdeskundige, z'n naam ontsnapt me, man van adel, had met wat hij over stront wist een doctoraat gehaald, en dan nog eentje, grapt Nazarena, met wattie niet over stront wist, en die mijnheer dus had een strontmachine gefabrikeerd, een machine die aan een stuk door stront en de dukaten die het opbracht produceerde, vaak genoeg zat ik over een schriftje gebogen zonder dat ik ook maar één woord over Alfonso had kunnen schrijven, of over Jaquinta en wat met haar gebeurd is, en Nila, toen Alfonso het broekje dat ze had aangehad als een dweil boven het doopvont hield, het is zo'n avond dat je weet dat ooit iemand over net zo'n avond een boek schrijven zal, dat je in dat boek zal zitten lezen in een walm van rozengeur, en dus nog eentje, dus, want, ach, werkelijk, dat helemaal nooit iemand op het idee gekomen is om over die verrukkelijke episode een boek te schrijven, nee dus, niemand, zegt de gastheer hoffelijk, zo'n boek is bij mijn weten niet geschreven zegt hij, wat hij ongewild benadrukt door van tafel op te staan en lyrisch over het kweken van radijs, kervel en knoflook te beginnen, wat, staat u me toe, wat, ik herinner me nu niet meteen in welke volgorde hij die en tal van andere gewassen presenteerde, een hoogst onfatsoenlijke vertoning wordt, beseffen we, en de gastheer glimlachte raadselachtig, ik merkte dat Nazarena naar de intussen lege fles grappa greep, de dochters van le Vicomte zaten mee aan, eentje zat in het tweede deel van Confessions te lezen, neem me niet kwalijk, het hierover hebben, dat weet ik, het hierover hebben is misplaatst, ik maak ook alleen melding van het feit omdat in het huishouden van le Victomte kennelijk elke vorm van hiërarchie ontbrak, 'hadden jullie graag nog iets gedronken?' vroeg een van de dochters, het luchthartige toontje stootte me tegen de borst, en wat een tieten had ze, 'rustig, rustig,' dacht ik nog, met een dromerige blik keek het andere juffie uit het boek op, in haar blik zag ik de damp van de woorden waarop ze een ogenblik eerder had zitten kauwen, rustig maar, in die andere kamer, daar, bovenkamer, binnenkamer, in dat malle auditorium waar een naargeestig lakse schaduw over de drek van Descartes en Rabelais streek, daar, in die zaal waar naast het gelouterde naakt ook nog een houwdegen hing, zag ik wat gebeuren zou, hoe ongepast was het om over radijs en kervel te zeiken, maar dat leek niet tot de gastheer door te dringen, U moet weten dat ik van plan geweest was om bij Maria langs te gaan maar ik sprak het woord koeienmaag uit en van dat woord werd Nazarena van het een op het andere moment zo onpasselijk dat ze onder tafel kroop, Nazarena zei ik, Nazarena, m'n kleine lieve kameleon, een koeienmaag is een koeienmaag en je moet nu toch niet gaan kotsen omdat ik, maar alleen door het horen van dat ene woord was ze uitzinnig geworden, het in onschuld uitgesproken woord, en ik heb het amper uitgesproken of op handen en knieën kruipt ze onder het tafelblad door zonder dat ik of wie ook haar ooit had kunnen troosten.

Geen opmerkingen: