Niet in de platgekauwde cigarillo, waarvan hij van tijd tot tijd het mondstuk uitspoog, iets waar ook Smulz een patent op had, alsof hij het van Isaak Comento afgekeken had. Alleen maar om ze om te hakken en er sigarenkistjes en andere prullen van te maken had Comento op het sacre bordel, zoals hij de kasteeltuin noemde, twintigduizend populieren aangeplant. 's Ochtends kegelde ik de inhoud van de asbakken die her en der in het rooksalon op en naast het meubilair stonden in een kartonnen doos. De peuken van senhor Comento kon ik er zo tussenuit halen, ze hadden de eigenaardige eigenschap dat ze kleverig waren. Smulz lag op een dekentje voor het haardvuur, strikt genomen volmaakt onschuldig, gesmolten in de prachtige eenvoud van een zonsondergang die we geen van allen meegemaakt hadden. Wat ik zeggen wou, Isaak Comento, die twee dochters heeft en een secretaris die de pillerij voorschrijft die hij nemen moet, had een manier bedacht om niet helemaal toe te geven aan wat de Markiezin met hem van plan was: onder het gladgestreken snorretje kauwde hij op de sigaretten en cigarillos die hem toegestopt werden. Weerzinwekkend. Smulz deed het ook. Ze hadden een ritme. Als Smulz het deed, zat Isaak Comento voor zich uit te staren. Ze hadden een verdrag getekend, spuwden van tijd tot tijd het plat gekauwde mondstuk in het haardvuur, hadden het over Heidegger of andere dingen waar alleen met een brede, dartele grijns iets over te zeggen was dat bij grove benadering zinnig leek. Of als een van de meisjes opeens de kamer binnenkwam, op hooggeplaatste tenen.
De beat van Comento zat in het snorretje, vlak, zorgvuldig bijgeknipt. Op een keer, dat heb ik persoonlijk meegemaakt, stond de Gravin kotsend van tafel op. Geen stoppel durfde zich toen op haar schedel te plaatsen, zo hevig had de Gravin zich afgekeerd van wat ze het niet-verteerde noemde. Halfverteerde verwensingen kotsend verliet ze het tafelblad. Later die avond vertrouwde Isaak Comento me toe dat hij aan het tweede deel van Faust begonnen was. Ik lepelde de drek op een vorkje, stelde me voor dat ik in Parijs op een terrasje zat.
'Menier, zul
ik oe,' zei, godverdomme, hoe 't ie heet, daar schrijf ik een boek over, een of
andere commentilsappelloupopoulos, een Bulgaar, een Zotomaan of een Griek of hoe
u het geval ook identificeren wil, iemand uit een geslacht van schapenneukers
met een dikke snor onder z'n bargoense lul, want zo zag het ding er uit, iemand
had z'n lul er afgeschroefd en met een mot gel op het klerelijersbakkes
gepleisterd, zo weerzinwekkend zag het ding er uit. En terwijl ik dus twee keer
nadacht over het spijtige voorval weerklonk een lachsalvo helemaal aan het
andere eind van de tafel, waar de Markies vijftien dames te woord stond. De
Markies, wie anders, of zal ik je wat vertellen, had er niet beter op
gevonden dan de drek, een vijfentwintig centimeter lange drol, aan z'n vork te
spietsen, en daar deden ze dus vrolijk over.
Later zei de dame dat niet Smulz, die zich weliswaar net zo goed van wat ballast ontdaan had, maar een zekere. Ze kon niet op z'n bonus komen. Welnu, zei ze, die persoon dus. Bonus zei ik, wat aardig zei ik. Dat zei ik alleen maar zei ze omdat ik opeens vergat wat ik had willen zeggen. Ach ach zei ik. Ach ach zei ze. Dus Smulz niet, zei ik, bijna alsof ik van plan was om de niet als zodanig bedoelde mededeling in het rapport op te nemen. Nee, zei de dame. Onder tafel botste ik tegen een obstakel aan. Veerde ik overeind, dan ontplofte een zachte zittoon. Excuseert u me, zei ik. Van wie tegenover ons aan tafel zat, kende ik alleen, hoe heet ie weer. Sprotokov. Maar die Sprotokov, realiseerde ik me, was hangend aan z'n eind gekomen en of het Smulz geweest was, deed er niet toe.
Later zei de dame dat niet Smulz, die zich weliswaar net zo goed van wat ballast ontdaan had, maar een zekere. Ze kon niet op z'n bonus komen. Welnu, zei ze, die persoon dus. Bonus zei ik, wat aardig zei ik. Dat zei ik alleen maar zei ze omdat ik opeens vergat wat ik had willen zeggen. Ach ach zei ik. Ach ach zei ze. Dus Smulz niet, zei ik, bijna alsof ik van plan was om de niet als zodanig bedoelde mededeling in het rapport op te nemen. Nee, zei de dame. Onder tafel botste ik tegen een obstakel aan. Veerde ik overeind, dan ontplofte een zachte zittoon. Excuseert u me, zei ik. Van wie tegenover ons aan tafel zat, kende ik alleen, hoe heet ie weer. Sprotokov. Maar die Sprotokov, realiseerde ik me, was hangend aan z'n eind gekomen en of het Smulz geweest was, deed er niet toe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten