ik herinner mij, ik herinner mij niet
Het gat in een roeste auto. De auto herinner ik me niet. Naast me ligt een hond. De hond en ik liggen op een intussen niet langer in detail te beschrijven opeenstapeling van dingen en ik vergis me niet, vermoed ik, als dekens en vodden met hondenhaar daar deel van uitmaken. Voorin zitten een hippe jongen en zijn al net zo hippe vriendin, beiden hebben een weelderige haardos en zijn hevig gebronsd. Vanuit de ietwat onfortuinlijke positie waarin ik me bevind kan ik misschien alleen de weelderige haardos zien, de rommel in de laadruimte van de auto, een onwaarschijnlijke hoeveelheid rommel, en de hond die geen gekke dingen doet, wat de temperatuur overigens niet eens toelaat. De rugzak bevindt zich ergens in de laadruimte van het roeste karretje, de schoudertas met het notitieboekje, het schetsboek en het proviand heb ik vlak naast me. Op gegeven ogenblik staar ik naar de bodem van de laadruimte. M'n blik komt pal boven een gat met de omvang van een koeiendrol. Onder me zie ik de vlietende stroom van het asfalt. Het gat is enorm. Ik betast de schoudertas. Die is voorlopig niet van plan om gekke dingen te doen. Met het koppel komt het gesprek op de handelsreiziger in stofzuigers die half uur eerder een poging ondernomen had om uit te zoeken of ik voor zijn vogel te vinden was. We bevinden ons vlak bij Niort dat later, hoewel ik er passeer, geen stopplaats biedt. Het koppel rijdt niet op Angoulème, ze volgen een meer Atlantische, provinciale weg die min of meer de loop van de Charente volgt. Alleen het gat herinner ik mij zo exact dat ik weet dat het er is.
In Bretagne zitten vier personen in een 2cv, een Bretoense dame, eigenaar van de auto, een jongen uit Graz, een Canadees en een Belg. De jongen uit Graz ontmoet ik twee jaar later in Salzburg. We zitten op het festivalterrein van een heel erg lokale plechtigheid, drinken cider, op het podium caprioleert een bejaarde dame plaatselijke deuntjes, het zou me niet eens verbazen dat het regent, op het terrein is modder, de cider gaat in plastic bekers, het tafereel op het terrein is zo ontnuchterend dat ik het woord festivalweide schrap. Een dag later rijden we naar de Les roches roses en het Bretoense binnenland. Hoewel de dame die me op het terras van Minor Swing zegt dat herinneringen onbetrouwbaar zijn zonder enige twijfel gelijk heeft, weet ik dat je in stadjes vlakbij een kustlijn zo goed als altijd hetzelfde ziet. Aan de huizen is vaak minder aandacht besteed. Zelfs het asfalt lijkt opeens een andere functie te hebben. We stappen over een met vlokkig zeewier overwoekerd strand waarover de Bretoense gastvrouw zegt dat het een half uur neemt.
Op een weide in een dorpje in het Centraal Massief sta ik in een reusachtige tent in een massa die tot vlak tegen het podium geen beweging laat om wat anders te doen. Op het podium is een striptease show. Een ouderwetse dame, het doet aan The Killing of a Chinese Bookie en Cassavetes denken, instrueert meisjes - die er op of andere manier zonder ook maar één enkele uitzondering heel erg onschuldig uitzien - om uit de kleren te vlokken en zich op een hoogst oninteressante manier aan het zich in de tent verzamelde publiek te tonen, waar, herinner ik me, alleen mannen staan. De show stelt niets voor. Een rij meisjes gaat uit de kleren, de ouderwetse dame stelt ze een voor een voor, zonder in detail te treden, het spektakel is vooral vermakelijk omdat het zo amateuristisch is. Ik draai me om en kijk tegen een kudde mannen aan. Het spektakel is opeens omgekeerd. Ze snauwen, roepen me tot de orde, in de tent mag alleen naar het podium gekeken worden. Tussen hen door stap ik naar de uitgang, stap over het terrein waar misschien net door het spektakel in de tent net zo min wat te beleven is.
Ste-Marie-de-la-Plage - Paustovskij, die er eind jaren vijftig geweest moet zijn, vermeldt het in een van z'n kronieken - is een klein vissersdorp zonder hotels en restaurants. Er is geen spoor van toeristische activiteit. Vlak bij het grauwe kerkje, dat zoals ik het me herinner wat op een schuur lijkt, is een pier en een steil en smal keistrand, aan de vloedlijn dobberen houten sloepen, meeuwen cirkelen boven het zog van de kustlijn en op wat bewoners na is er helemaal niemand. Vijfendertig jaar later is de plek in een toeristisch resort veranderd. Aan beide zijden van de invalsweg staan hotels en restaurants, er is een massieve bedrijvigheid, auto's zoeken een plekje, de terrassen zitten vol. Van het Ste-Marie-de-la-Plage wat Paustovskij zich herinnerde als een mythische plek bleef geen halve centimeter. Eind jaren zeventig evenwel is het nog altijd dat onooglijk dorpje vlak bij de Middellandse Zee. Boven het kerkje is witheet zonlicht.
maandag 8 september 2014
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten