vrijdag 5 september 2014

een reconstructie (vervolg)

(5) twee objecten

Als twee gescheiden objecten naar elkaar kijken, begin je naar de ruimte tussen beide objecten te kijken en je concentreert je aandacht op die ruimte en dan zie je in die leegte tussen beide objecten op een gegeven moment de werkelijkheid.
Julio Cortazar & Carol Dunlop
[1]

1982. Julio Cortazar en Carol Dunlop rijden van Parijs naar Marseille. Tijdens die rit, wat vijfendertig dagen neemt, leven ze op de parkings aan de rand van de autosnelweg, waarvan ze er elke dag twee doen.
Het citaat is uit een fragment dat Carol schreef. Ze citeert Julio en stelt zich voor dat het met Parijs en Marseille om twee van dergelijke objecten gaat, dat het traject ertussen de leegte is die ze scheidt. Julio Cortazar en Carol Dunlop zijn al weer in Parijs als ik begin juli 1982 voor de derde keer met een auto, dit keer een Toyota 2000, bouwjaar onbekend, naar het zuiden van Frankrijk rij. Later volgen nog meer tochtjes zuidwaarts, in 1986 in een zwembadblauwe 2cv (de rit eindigt in Coimbra), in 1987 in een volkswagenbusje (de rit eindigt in Màlaga), in 1999 twee keer, eerst eind juli (de rit gaat over Biarritz, Pamplona en Aranjuez, eindigt in Màlaga), midden oktober opnieuw (over Biarritz, dit keer Burgos, Salamanca en Casares, eindstop opnieuw Màlaga), later routes die vaak Amélie-les-Bains als tussenstop hebben, waar Siel woont, syllabische routes waarbij ik van syllabe naar syllabe over het Franse grondgebied rij, een wijdlopig project dat zich tot het dwaze, eigenzinnige avontuur van Julio en Carol verhoudt als dat andere object, er verwant aan lijkt (de route is een voorwendsel, het gaat om de plekken) en er op meerdere punten van afwijkt: Julio en Carol rijden traag van parking naar parking, het traject van Parijs naar Marseille bood in 1982 zeventig plekken, ik als een gek van syllabe naar syllabe, Eu, Berck, Brest, Dax, Pau, Ur, zij met Parijs Marseille 800 kilometer, ik tijdens het eerste syllabische traject in 2012, waarbij ik me tot de westelijke, de centrale en de zuidelijke regios beperkte, 6000 kilometer. Zij hebben vijf weken, ik omgekeerd evenredig drie. Om uiteenlopende redenen voeren zij het project pas vier jaar nadat ze het bedachten uit. Niet eens een halve maand nadat ik op het idee kwam om syllabisch door Frankrijk te rijden richt ik op een ochtend begin oktober 2012 voor dag en dauw de steven naar het zuiden en sta die ochtend om kwart voor acht voor het naambord van Berck, terwijl ik daarna om uiteenlopende redenen treuzel om aan het boekproject te beginnen, hoewel hier als verzachtende omstandigheid aan toegevoegd kan worden dat het in 2012 uitgevoerd syllabische project zich razendsnel vertakt in bijkomende routes. Zij verwijlen in het Parkinglandia van de autosnelweg, ik raas als een gek over provinciale wegen van syllabe naar syllabe, doe elke dag minstens tien tot vijftien syllabes en beperk elke tussenstop tot een kort moment, soms een half uur, soms tien minuten, waarbij ik overigens niet de stadjes bezoek maar mij tot de plaatsnaamborden beperk. Tussen die objecten is de sensatie van een grillige afstand.

In 1977 evenwel heb ik geen project, hoogstens twee plekken die met een kruisje aangeduid zouden kunnen worden. Ik geef mij over aan het grillige verloop van een tocht zonder vooraf bepaald parcours, een tocht die aanvankelijk tot drie componenten beperkt blijft: ik stap, doe aan duimtoerisme, ik teken, ik schrijf. Waar ik terechtkom laat ik aan het toeval over. Ik heb een tent bij, wat mogelijkheden biedt. Later, in 1986, reis ik zonder tent en met niet meer centen dan het enkeltje Parijs Brussel van Barcelona naar Parijs.
In 1977 heb ik minder zorgen. Het blikveld is onbegrensd. Ik neem een oostelijke route, over Dinant, wat aansluit op een terrein dat ik eerder verkend had.
Met de schielijke verdwijning van de notities die ik bijhield in een schriftje, heb ik opnieuw dezelfde vrijheid. De verdwijning van het schriftje is onherroepelijk, maar er zijn tekeningen en de tekeningen tonen het traject, een zigzag van het meest oostelijke gebied (Vogezen) naar het meest westelijke (Bretagne) en dan zuidwaarts. Dit traject kan makkelijk opgedeeld worden in (a) Ardennen, Vogezen, (b) Bretagne, (c) Soulac-sur-Mer, (d) een plek ten noorden van de Aveyron, (e) Aix-en-Provence, met tal van tussenstops die het met andere plekken bevoorraden.

Herinneringen zijn onbetrouwbaar. De dame die het zegt werkt voor een theatergezelschap. We zitten op het terras van Minor Swing, zij drinkt wodka met sinaasappelsap, ik rode wijn. Het is een zwoele avond, er hangt een rare damp boven het stadje. Stel je voor, opeens staat Declan Grant op het terras. Onthutst kijk ik hem aan. Grant negeert me. Logisch, hij is het niet, alleen iemand die op hem lijkt, dezelfde kop en ook houding, kleding en galanterie heeft hij gemeen met het exemplaar dat ik in Màlaga tegen het lijf liep.
Herinneringen, zegt de dame - later herinner ik me de titel van het boek van Georges Perec: Je me souviens - zijn geen realistische weergave van de gebeurde feiten.
Wat herinner ik me van de in 1977 ondernomen reis? Of liever, wat herinner ik me niet. Twee objecten, wat ik me wel, wat ik me niet herinner, en als ik me concentreer op de ruimte tussen die objecten het meest elementaire verloop van een traject zonder andere knooppunten dan de tekeningen die ik maakte (twintig tekeningen, meer niet), wat los staat van wat ik me herinnerd had kunnen hebben omdat ik alle tekeningen ter plekke maakte, in Rocroi, Fougères, Dinan, Saintes, Soulac, en geen inkt verspilde aan wat anders dan het in dampen opgeloste scheepsjournaal.

Ik herinner mij niet wie ik ontmoette in een blokhut vlak bij le Balon d'Alsace, wel dat het regende en dat ik onder de luifel van een regenjekker over het bochtige asfalt liep.
Ik herinner mij niet hoe het meisje heet, weet evenmin wat met haar gebeurd is, wel dat we op het strand van Soulac een zandkasteel bouwden, wolken stonden boven de oceaan en op het strand waren alleen wandelaars die zich aan de vloedlijn hielden.
De naam van de metgezel uit Graz herinner ik me evenmin. Het koppel in de aftandse auto is zonder betekenis.
Ik herinner mij het dennenwoud als een donkere, caleidoscopische cluster, globaal genomen wat iedereen die al of niet vaak in een dennenwoud was zich van een dennenwoud zou kunnen herinneren. In dit dennenwoud, op een helling die niet uitzonderlijk steil is (een geur van hars, rotsblokken) heb ik een panoramisch uitzicht op le Balson d'Alsace. Ik haal een tekenbloc uit de schoudertas, een potje Oostindische inkt en een pen (heb altijd meerdere pennen bij omdat ze makkelijk stuk gaan), en maak een tekening van de met dennen begroeide rotsbult. Zitplaats: een rotsblok.
Ik herinner mij de plek van de eerste tekening, een asfaltweg net ten zuiden van de dorpskom van Rocroi. Laten we aannemen dat ik ergens ten zuiden van Givet door een autobestuurder opgepikt word, iemand die naar Rocroi moet. Eerder die dag, de eerste dag, vond ik iemand die me - nadat ik in Dinant aan wal was gestapt - die me naar Givet brengt. Het is vroege namiddag. Ik heb alle tijd. De weersomstandigheden zijn gunstig. Ik heb muësli en rijstkoeken bij, hurk aan de wegrand (er zijn geen auto's), haal het tekenbloc uit de schoudertas, het pennetje, een potje inkt, en maak - misschien om de tijd te verdrijven nu er geen auto's langskomen - een tekening van de wegrand. Vijfendertig jaar later sta ik 's ochtends vroeg ergens in het Centraal-Massief op een min of meer identieke plek en maak een foto van het naambord. Cieux. Het is nog net te vroeg voor daglicht. In het felle licht van de koplampen is een warreling van insekten.
Ik herinner mij niet wie de reisgezel is die me in Troyes oppikt, tijdstip en weersomstandigheden herinner ik me evenmin, ik herinner me overigens evenmin of de persoon me in Troyes oppikt (ik word het vaakst opgepikt, herinner ik me, in de periferie van stadjes en steden), wel dat hij Gaullist is, tot de maatpakpinguïnsoort behoort en van Troyes naar Alençon rijdt, ik heb het toen ongetwijfeld nagerekend, in vogelvlucht een afstand van 382 kilometer, en dat we halverwege dit traject naar een monument klimmen dat zich links van het wegdek bevindt, een site ter ere van Charles de Gaulle. Hij is Gaullist in hart en nieren en wil me de gedenkplaats maar wat graag tonen. Het is een gore, onverstandige plek, met dezelfde kenmerken als andere plekken waar ook ter wereld waar zich dit soort monumenten bevinden. Als het traject in een parallelle werkelijkheid een film van Louis Malle geweest was, een niet zo bekende film van Louis Malle, een of andere documentaire die nooit in première ging omdat Malle de voorkeur gaf aan andere projecten, dan zat ik naast Philippe Noiret.
Ik herinner me de handelsreiziger in een Peugeot 406. We bevinden ons ter hoogte van Poitiers. Het landschap is bedroevend desolaat. Opeens, omdat ik de signalen die hij me op me afvuurde niet merkte of negeerde, drukt hij z'n rechterhandpalm tegen het kruis van m'n broek. Mais non, zeg ik. Hij trekt z'n hand meteen terug, de auto zwenkt naar de wegrand, eruit zegt hij. Ik stap uit, til de rugzak uit de auto, sta aan de wegrand.
Ik herinner mij de haven van Marseille. Solange, ik logeer bij Solange in een riante villa in Aix-en-Provence, heeft een kort maar noodzakelijk onderhoud met de kapitein van een schip dat zo meteen naar Casablanca vaart. Ik zie de flank van het schip en meer bijzonderheden dan het asfalt en het alomtegenwoordige elektrische licht herinner ik me niet.
Ik herinner me het Palais du Papes, witheet zonlicht, waar later wat Daniël Robberechts over Avignon schreef aan toegevoegd wordt. Het tweede syllabische project brengt me naar de bron van de Loire, vlak bij Sainte-Eulalie. 's Avonds ben ik in Avignon en onderzoek het traject dat Robberechts afgelegd moet hebben toen hij dertig jaar eerder van het station naar de binnenstad liep. In 1977 volg ik Solange naar een biowinkel vlak bij het Palais du Papes.
Ik herinner mij Les roches roses wat niet aangeduid staat in de Michelin die ik dertig jaar later ter beschikking heb.



[1]  Julio Cortazar & Carol Dunlop, De Autonauten van de kosmossnelweg, Meulenhoff 2014, blz. 174.

Geen opmerkingen: