Het getij van de Wye is naar verluidt zo hevig dat het landschap tot halverwege de bron geen oever heeft. Het autootje puzzelt de weg naar Leicesterhire zonder hinder aan de openbare weg. De bomen staan in het gemak van een vergeten hinderlaag. In de kasteeltuin evenwel is wat zich niet voor had kunnen doen beredeneerd. In een vloed van foute stappen lalt de oude zeurkous om het eb van het eendenkroos. Onder de ceder, ouder dan het landschap wat geen nazaat weet, bleef zij zitten, jong en onhebbelijk maar ook net zo duidelijk als het getij. Van het landschap bleef wat van het landschap bleef. Mos en haring kleeft aan wat de rotte beitel deed, aan wat de rotte beitel deed. De berg is naar verluidt te hoog voor wat het landschap kan. Breed en gulzig stroomt het tij van vloed naar bron.
Halverwege het pad, op laten we zeggen een werst van het denkbeeldige ijkpunt, stonden zij die zich voorgenomen hadden om de zwerftocht met een kwinkslag af te ronden, voor het euvel om tot de laatste nekwervel in het zilte nat te zakken. Ledematen en halswervels hadden ze om een andere reden in veiligheid te brengen. Het getij naar verluidt stond zo hevig dat het tot de bron geen oever had.
donderdag 19 februari 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten