Het moet rond een uur of zes geweest zijn. Vroeg op de avond. Koud. Ik kon m'n sjaal niet vinden. Kwijt. Neeh. Niet kwijt. Op niet een van de plekken waar ik geweest was, had ik de sjaal om of bij gehad. Laten we het er op houden dat ik verstrooid was. Ik had het al toen ik in die hoerenkeet stond en dacht, he, waar is m'n sjaal. Bordeel. Ja, precies, bordeel, mega-bordeel. Blote wijven, zwembad met krokodillen, lui die normaal gesproken een stropdas hebben. Dus in dat klotebordeel had ik 'm niet laten liggen want ik dacht nog, waar is m'n sjaal dacht ik. Waar ben ik het ding dit keer kwijt geraakt, dacht ik. Neeh. Niet kwijt. Ik had 'm (a) in de auto of (b), twee opties, geen derde optie, ik had 'm ofwel thuis laten liggen, (b), of (a), ik had 'm in de auto laten liggen. Dus. Neeh. Niet kwijt. Maar het was wel verdomd koud en ik had geen sjaal bij. Dat was zo een beetje het probleem. Ik stelde me voor dat ik eigenlijk alleen om die reden aangekeken werd. Eerst heffen ze de kin, dan geven ze het hoofd in één keer een kwartslag, en ze hebben het gezien voor ik het zelf in de smiezen had. Nu hoefde ik het niet in de smiezen te hebben omdat ik natuurlijk eerder al op de hoogte gesteld was van het feit dat ik geen sjaal bij had. Het is optie (b), besefte ik. Op de piano godverdomme. In het bordeel hebben ze geen piano, daar spelen om het zo maar eens te zeggen andere akkoordjes.
Het plein gaf een helse drukte. Ik zat op een fiets, baande me een weg tussen de kooplustigen. Jochies die opeens voor m'n neus opdoken en zonder om te kijken wegschieten naar een vitrine waar ze games hebben en dameslingerie. Dames die met z'n tweeën de hele straatengte vulden, niet omdat ze onbegaanbaar corpulent zijn maar aan een slentergangetje met koopwaar bak- en stuurboord van de ene naar de andere hoerenkeet zeulen, door en door verzadigd van de spullen die ze zich wisten aan te schaffen, doodgemoedereerd, werkelijk alsof alleen zij recht hebben op de plek waar ze hun zolen plaatsen. De consumptiemaatschappij heeft het nooit breder gehad. Op het plein was een tram tussen de kooplustigen tot stilstand gekomen. Ik slalomde tussen de primarktassen door, liet m'n fiets op een misschien niet bijzonder veilige plek maar wel met een knoert van een slot tussen de naven, en reserveerde een plekje in het restaurant waar ze ooit een hondsverrukkelijke Blackwell hadden. Ik keek niet naar het plein, hoogstens probeerde ik op tijd in te schatten waar het wegdek een reet breed vrije doorgang bood. Dan een sjaal. Ik vond er één voor 7 euro.
In het restaurant hadden ze steak, côte à l'os, kipfilet en fishsticks die uiteenvielen zodra ik er met een vork in prikte. De friet bleek niet te vreten en het personeel was ook niet meteen wat het ooit geweest was. Verbazingwekkend. Ik rekende af en maakte me uit de voeten. Lekker strak en warm, die oude, met wol gevoerde bottines. Heerlijk, zo'n sjaal. Zigzaggen tussen de tramsporen en die gekke menigte. Wennen aan het idee van cancan dansende moslima's.
Ik weet wel dat ze bestaan, maar ik had er nooit eentje in het echt gezien. In de kroeg zaten er twee. Zelf zat ik met m'n rug naast de gaskachel. Ik had net een muntthee besteld. Het valt niet uit te sluiten dat ik Fanny Ardant niet herkend zou hebben, dat ik dromerig de hele tijd niet al te expliciet naar de foto boven haar enorme kapsel zou zitten kijken, misschien niet eens op het idee zou komen dat het een lookalike is. Het meisje dat onder de foto plaatsnam leek niet op Fanny Ardant, en dat is onvermijdelijk Vivement dimanche. Ze leek er niet op, zoals Ardant naast de set wellicht ook nooit honderd procent de vrouw was die ze in die film is, maar ze had, bedacht ik, een spookverschijning uit de seventies kunnen zijn, en zo ingeschat leek ze wel op de actrice. Het is niet een twee drie uit te leggen. Wel viel ze meteen op, tenzij ik de enige was die aandacht aan haar schonk, zodra ze tussen de gordijnen gleed, bijna alsof ze vooral niet herkend wilde worden, omdat in de keet toch wat oude knarren op een hoopje zaten, maar zij hadden alleen aandacht voor de pint die ze voor zich hadden. Er was er een, geloof ik, die gulzig over een krant gebogen zat en nog een die aan de jongen die de bar deed stond uit te leggen waarom hij niet in jaartallen rekent, wat ik meteen logisch vond toen ik het hem hoorde zeggen, we don't believe in new years. Hij hanteerde de meervoudsvorm om een reden die na verloop van enige tijd net zo makkelijk tot de ouderdomsverschijnselen gerekend kan worden. Vlak voor de kachel, en hierdoor zo goed als vlak naast me, hadden een moeder en haar dochter, of omgekeerd, het over zaken die te ingewikkeld leken om te doen alsof ik niet kon horen waarover ze het hadden. Wat er nu zo precies bijzonder was aan de jongedame die onder de foto plaatsnam, en hierna slechts af en toe en telkens met enige zuinigheid om zich heen keek, weet ik niet. Wel had alleen zij daar zo kunnen zitten, opvallend zonder op te vallen. Ze verbrak de bekoring, diepte een iPhone uit haar handtas of uit een van de zakken van haar donkere mantel, boog zich over het beeldscherm, verplaatste zich, herhaalde het ritueel met de iPhone waar ze gauw op uitgekeken was en bleek een ogenblik later geen iPhone maar een smal schriftje voor zich te hebben. Ze besloot te wachten, bladerde in het adressenboekje.
De jongen op wie ze had zitten wachten droeg een sweater met een bleekblauwe kraag die vlak bij het strottenhoofd twee knoopjes had. Nog iemand viel me op. Ze zat tussen twee mannen in, onder een foto maar een andere foto, en ze was die andere foto. Grote ogen, de dressuur van een lichtekooi, alle kenmerken van een bijna geleerde lichtzinnigheid, het pikzwarte kapsel in een brede sikkel om het voorhoofd, de weinig bescheiden huidplooi, een vlezige, niet al te grote mond, zo hevig gemaquilleerd dat zelfs iemand die buiten aan de overkant over straat liep het had kunnen zien. Ambities had ik niet, wat niet eens met de mannen te maken had, die wel heel erg duidelijk in een driehoek, met zij aan het hoofd, mee aan tafel zaten. Het kwam me absoluut correct voor dat ik om geen andere, nog te bedenken reden met haar te maken had, een te geavanceerd model, te modern, te expliciet demi-mondain, waarbij ik, begreep ik, niet al te nadrukkelijk haar kant uitkijken moest. Een stroom heeft twee oevers en wat als de vracht 20 kilo vrouwenknoken is. Het was geloof ik gewoon heel erg moeilijk om niet naar haar te kijken.
maandag 2 januari 2017
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten