donderdag 14 januari 2010

woensdag 13 januari

1
Na z'n zelfmoordaanslag belandt Brahim au rue Paradis, een rosse buurt.
De meisjes weten niet hoe het moet. Ze joelen, gillen, kirren, gieren van het lachen.
Om de voorschriften naast zich neer te leggen is geen tijd meer.

2
16 januari, bladzijde 365. 'jaartallen' /A. L. Snijders, Vijf Bijlen/ Het is het tiende stukje van jaargang 2008.
In 1912 valt zijn moeder driehoog uit een raam. Het kind overleeft de valpartij. De auteur legt uit hoe dat komt. Een hor heeft de val van het meisje gebroken. 96 jaar later parkeert hij zijn auto vlakbij de plek waar het gebeurde. In het Vondelpark, vlakbij, heeft hij een afspraak met een fotograaf. Zoals het er tijdens fotosessies steevast aan toegaat: hij poseert. Snijders zie ik dat niet zo gauw doen. Hij doet het toch, op zijn manier, de wollen muts diep over het voorhoofd /korte zinnen, keurig afgeboord, geen exotische adjectieven/ en zegt tegen de fotograaf dat zijn moeder daar, in 1912, in de Van Eeghenstraat uit een raam gevallen is. Na de fotosessie fietst hij naar een koffiehuis, drinkt koffie. Nog wat later schrijft hij het stukje en dat eindigt met volgende zin: 'Ik denk aan mijn dode moeder, wat zou er van haar geworden zijn.'
Twee maanden later staan we - wij dat zijn mijn broer, mijn zus en ik - in een lokaal op het gelijkvloers van het Brugse UZ. We kijken naar het dode lichaam. Het ademt niet meer. Uit de machine die er op aangesloten werd, valt af te leiden dat er toch nog beweging in het dode lichaam is. Een verpleger legt uit hoe dat komt. Wat we op de schermpjes zien is een restvorm.
'Zie je wel,' denk ik (de bedenking is voor m'n dode moeder bedoeld), 'als je dat nu eens eerder geweten had.'

3
Au rue Paradis, het zwarte gat en de tragiek van het godsbesef: tot inzicht komen is er zelden bij.

Geen opmerkingen: