vrijdag 31 mei 2013
banaliet
De buurman zegt dat hij z'n huis verkoopt en in een nieuwbouw op een appartement gaat wonen. Dan is hij verlost van de paardenbloemen in de tuin en van de honden van de dame die elke maand twee keer bij hem langskomt om wat ze op haar schedel heeft staan op orde te brengen. Op niet vooraf bepaalde tijdstippen schuift een aak door het landschap, een merel inspecteert het grind en boven het dak van het bedrijf aan de overzijde van de straat, waar ze eergisteren onder de bomen naast de parking het gras weggehaald hebben, schuiven de gordijnen open van een storing die sinds begin vorige week boven het landschap hing. 'Dag Laura,' zeiden ze in de boekenwinkel. Ik had er The Robber besteld, het laatste boek van Robert Walser, in de bejubelde vertaling van Susan Bernofsky, a quirky masterpiece of high modernism, ik citeer Bernofsky, a love story that unravels as it goes along, een boek waarvan de eerste zin duidelijk maakt, ook dat laat Bernofsky niet onvermeld, dat de lezer een labyrint wacht, een lectuur waarin het spoor ontbreekt van de betekenis die het hebben kon, of, om het op een andere manier te zeggen: Walser laat zoveel sporen dat het spoor van de lezer deel gaat uitmaken van het geharrewar. 53 jours, het laatste boek van Georges Perec, biedt een vergelijkbaar scenario: de plot van het boek is de persoon die het boek leest. Zodra de lezer zich voorbij de eerste zin waagt, gaat hij deel uitmaken van het boek. In de Veldstraat, waar ik op huisnummer 82 een dossier afleverde, zei een joch 'wacht even', tegen z'n vriendje, en toen nam hij een foto, met z'n gsm, van de tram die er niet was.
dinsdag 28 mei 2013
drek (3)
Uiteindelijk wou ik ook alleen maar weten of Smulz op het tafelblad had
gekakt of niet. Wat de anderen er van dachten, interesseerde me niet zo. Had
Smulz op het tafelblad gekakt of had iemand die niet wist dat ik maar wat graag
van die drek had willen eten Smulz op andere ideeën gebracht. Het was een
prachtige avond. We keken uit op het meer, waar bootjes dreven. In een van de
bijkeukens zat Smulz op een meisje. Dat werd ons pas later meegedeeld. We
smulden. Ik zat naast een dame die zei dat ze in Bratislava een concert van
Smetana had bijgewoond. Dat is prachtig, zei ik. Van Bratislava wist ik niet
meer dan dat het aan de Donau lag en van de dame dat ze naast me ze zat.
Niet in de platgekauwde cigarillo, waarvan hij van tijd tot tijd het mondstuk uitspoog, iets waar ook Smulz een patent op had, alsof hij het van Isaak Comento afgekeken had. Alleen maar om ze om te hakken en er sigarenkistjes en andere prullen van te maken had Comento op het sacre bordel, zoals hij de kasteeltuin noemde, twintigduizend populieren aangeplant. 's Ochtends kegelde ik de inhoud van de asbakken die her en der in het rooksalon op en naast het meubilair stonden in een kartonnen doos. De peuken van senhor Comento kon ik er zo tussenuit halen, ze hadden de eigenaardige eigenschap dat ze kleverig waren. Smulz lag op een dekentje voor het haardvuur, strikt genomen volmaakt onschuldig, gesmolten in de prachtige eenvoud van een zonsondergang die we geen van allen meegemaakt hadden. Wat ik zeggen wou, Isaak Comento, die twee dochters heeft en een secretaris die de pillerij voorschrijft die hij nemen moet, had een manier bedacht om niet helemaal toe te geven aan wat de Markiezin met hem van plan was: onder het gladgestreken snorretje kauwde hij op de sigaretten en cigarillos die hem toegestopt werden. Weerzinwekkend. Smulz deed het ook. Ze hadden een ritme. Als Smulz het deed, zat Isaak Comento voor zich uit te staren. Ze hadden een verdrag getekend, spuwden van tijd tot tijd het plat gekauwde mondstuk in het haardvuur, hadden het over Heidegger of andere dingen waar alleen met een brede, dartele grijns iets over te zeggen was dat bij grove benadering zinnig leek. Of als een van de meisjes opeens de kamer binnenkwam, op hooggeplaatste tenen.
De beat van Comento zat in het snorretje, vlak, zorgvuldig bijgeknipt. Op een keer, dat heb ik persoonlijk meegemaakt, stond de Gravin kotsend van tafel op. Geen stoppel durfde zich toen op haar schedel te plaatsen, zo hevig had de Gravin zich afgekeerd van wat ze het niet-verteerde noemde. Halfverteerde verwensingen kotsend verliet ze het tafelblad. Later die avond vertrouwde Isaak Comento me toe dat hij aan het tweede deel van Faust begonnen was. Ik lepelde de drek op een vorkje, stelde me voor dat ik in Parijs op een terrasje zat.
Niet in de platgekauwde cigarillo, waarvan hij van tijd tot tijd het mondstuk uitspoog, iets waar ook Smulz een patent op had, alsof hij het van Isaak Comento afgekeken had. Alleen maar om ze om te hakken en er sigarenkistjes en andere prullen van te maken had Comento op het sacre bordel, zoals hij de kasteeltuin noemde, twintigduizend populieren aangeplant. 's Ochtends kegelde ik de inhoud van de asbakken die her en der in het rooksalon op en naast het meubilair stonden in een kartonnen doos. De peuken van senhor Comento kon ik er zo tussenuit halen, ze hadden de eigenaardige eigenschap dat ze kleverig waren. Smulz lag op een dekentje voor het haardvuur, strikt genomen volmaakt onschuldig, gesmolten in de prachtige eenvoud van een zonsondergang die we geen van allen meegemaakt hadden. Wat ik zeggen wou, Isaak Comento, die twee dochters heeft en een secretaris die de pillerij voorschrijft die hij nemen moet, had een manier bedacht om niet helemaal toe te geven aan wat de Markiezin met hem van plan was: onder het gladgestreken snorretje kauwde hij op de sigaretten en cigarillos die hem toegestopt werden. Weerzinwekkend. Smulz deed het ook. Ze hadden een ritme. Als Smulz het deed, zat Isaak Comento voor zich uit te staren. Ze hadden een verdrag getekend, spuwden van tijd tot tijd het plat gekauwde mondstuk in het haardvuur, hadden het over Heidegger of andere dingen waar alleen met een brede, dartele grijns iets over te zeggen was dat bij grove benadering zinnig leek. Of als een van de meisjes opeens de kamer binnenkwam, op hooggeplaatste tenen.
De beat van Comento zat in het snorretje, vlak, zorgvuldig bijgeknipt. Op een keer, dat heb ik persoonlijk meegemaakt, stond de Gravin kotsend van tafel op. Geen stoppel durfde zich toen op haar schedel te plaatsen, zo hevig had de Gravin zich afgekeerd van wat ze het niet-verteerde noemde. Halfverteerde verwensingen kotsend verliet ze het tafelblad. Later die avond vertrouwde Isaak Comento me toe dat hij aan het tweede deel van Faust begonnen was. Ik lepelde de drek op een vorkje, stelde me voor dat ik in Parijs op een terrasje zat.
'Menier, zul
ik oe,' zei, godverdomme, hoe 't ie heet, daar schrijf ik een boek over, een of
andere commentilsappelloupopoulos, een Bulgaar, een Zotomaan of een Griek of hoe
u het geval ook identificeren wil, iemand uit een geslacht van schapenneukers
met een dikke snor onder z'n bargoense lul, want zo zag het ding er uit, iemand
had z'n lul er afgeschroefd en met een mot gel op het klerelijersbakkes
gepleisterd, zo weerzinwekkend zag het ding er uit. En terwijl ik dus twee keer
nadacht over het spijtige voorval weerklonk een lachsalvo helemaal aan het
andere eind van de tafel, waar de Markies vijftien dames te woord stond. De
Markies, wie anders, of zal ik je wat vertellen, had er niet beter op
gevonden dan de drek, een vijfentwintig centimeter lange drol, aan z'n vork te
spietsen, en daar deden ze dus vrolijk over.
Later zei de dame dat niet Smulz, die zich weliswaar net zo goed van wat ballast ontdaan had, maar een zekere. Ze kon niet op z'n bonus komen. Welnu, zei ze, die persoon dus. Bonus zei ik, wat aardig zei ik. Dat zei ik alleen maar zei ze omdat ik opeens vergat wat ik had willen zeggen. Ach ach zei ik. Ach ach zei ze. Dus Smulz niet, zei ik, bijna alsof ik van plan was om de niet als zodanig bedoelde mededeling in het rapport op te nemen. Nee, zei de dame. Onder tafel botste ik tegen een obstakel aan. Veerde ik overeind, dan ontplofte een zachte zittoon. Excuseert u me, zei ik. Van wie tegenover ons aan tafel zat, kende ik alleen, hoe heet ie weer. Sprotokov. Maar die Sprotokov, realiseerde ik me, was hangend aan z'n eind gekomen en of het Smulz geweest was, deed er niet toe.
Later zei de dame dat niet Smulz, die zich weliswaar net zo goed van wat ballast ontdaan had, maar een zekere. Ze kon niet op z'n bonus komen. Welnu, zei ze, die persoon dus. Bonus zei ik, wat aardig zei ik. Dat zei ik alleen maar zei ze omdat ik opeens vergat wat ik had willen zeggen. Ach ach zei ik. Ach ach zei ze. Dus Smulz niet, zei ik, bijna alsof ik van plan was om de niet als zodanig bedoelde mededeling in het rapport op te nemen. Nee, zei de dame. Onder tafel botste ik tegen een obstakel aan. Veerde ik overeind, dan ontplofte een zachte zittoon. Excuseert u me, zei ik. Van wie tegenover ons aan tafel zat, kende ik alleen, hoe heet ie weer. Sprotokov. Maar die Sprotokov, realiseerde ik me, was hangend aan z'n eind gekomen en of het Smulz geweest was, deed er niet toe.
vrijdag 24 mei 2013
een bekend gezicht
Het leven is een leerschool, reden op overschot om er niet aan te beginnen. In scholen leer je alleen maar wat je niet leren moet. Wat ze je ook vertellen, ze maaien het gras onder de voeten vandaan. In Islamscholen: dat je in de drek van een demente godgeleerdheid geloven moet. Ze pompen het er in, meer weten ze toch niet. Of wat het kunstinstituut biedt, dat je in die drek geloven moet.
Om zelfde reden heb ik elke vorm van nomenclatuur als een signaal gezien om van op ruime afstand te onderzoeken wat het was en er, indien mogelijk, ver uit de buurt te blijven.
Met je neus op de feiten kom je niet aan onderzoeken toe. Het onderzoek begint met wat je niet weet, wat ze ook vertellen. Alleen met wat je niet weet, kom je tot kennis. Met wat je weet, rij je naar het containerpark.
Om zelfde reden heb ik elke vorm van nomenclatuur als een signaal gezien om van op ruime afstand te onderzoeken wat het was en er, indien mogelijk, ver uit de buurt te blijven.
Met je neus op de feiten kom je niet aan onderzoeken toe. Het onderzoek begint met wat je niet weet, wat ze ook vertellen. Alleen met wat je niet weet, kom je tot kennis. Met wat je weet, rij je naar het containerpark.
Tony
Tony (betreedt een werkplaats waar iemand over een schroefbank gebogen staat): Maar, ik heb een probleempje...
De over schroefbank gebogen staande: Tony, nu niet.
Tony: Maar ik heb een steentje gevonden. (toont het steentje)
De heel even naar het steentje omkijkende: Ja, Tony, fantastisch. Het is mooi.
Tony: Maar dat is een probleem.
De over schroefbank gebogen staande: Tony... er is een probleem.
We hadden. Wat we hadden... euh... En, euh. Wat we niet hadden. We hadden geen. Geen 3D-printer. Iemand merkt op dat ze dat een monsterlijke uitvinding vindt. Zou het mogelijk zijn, vroeg een van de mee aanzittenden zich af, om met zo'n printer een dubbelganger te printen van, van Kamagurka bijvoorbeeld, van Birgitte Bardot, of van Marcel Duchamp, of. Van, euh, merkte iemand op, je bedoelt van Bardot uit... Ja natuurlijk, antwoordde ik, van wat anders. Misschien levert die 3D-printer er Jack Pallance bij, gratis. Maar we hebben geen 3D-printer, zei iemand. Wat die Liberator betreft, merkte de voorzitter op, dat pistool waar iedereen nu zo druk over doet, daar heb je niet eens een 3D-printer nodig voor. Hoezo, zeiden we in koor, geen 3D-printer voor nodig, verklaar. Hebben we toch niet, zei iemand. Ja, hoor eens, alsof we dat niet weten, zei ik. Het begon me danig op te winden. Nu we hier toch zitten, merkte Nancy opeens op, wie drinkt nog iets. Voorzitter, zeiden we, we bogen over het tafelblad, vertel op, voorzitter. Monsterlijk eenvoudig, zei hij, een buis met een binnendiameter van 9mm, een spijker, een kogel, een hamer of een elastiek, meer heb je niet nodig als je een pistool zou willen maken, daarvoor heb je echt geen 3D-printer van doen. Oef. We lachten. Maar stel nu, zei ik, ik wil een dodo, hoe doe je dat. Om wat met die dodo te doen, vroegen ze. Euh, zei ik, hoor eens, wat nu, opeten, wat anders kan je met zo'n dodo doen. Potverdraaid, zeiden ze.
'Tony...' We draaiden ons met z'n allen naar Tony om. Hij zat er niet. He, waar is Tony, zei iemand.
De over schroefbank gebogen staande: Tony, nu niet.
Tony: Maar ik heb een steentje gevonden. (toont het steentje)
De heel even naar het steentje omkijkende: Ja, Tony, fantastisch. Het is mooi.
Tony: Maar dat is een probleem.
De over schroefbank gebogen staande: Tony... er is een probleem.
We hadden. Wat we hadden... euh... En, euh. Wat we niet hadden. We hadden geen. Geen 3D-printer. Iemand merkt op dat ze dat een monsterlijke uitvinding vindt. Zou het mogelijk zijn, vroeg een van de mee aanzittenden zich af, om met zo'n printer een dubbelganger te printen van, van Kamagurka bijvoorbeeld, van Birgitte Bardot, of van Marcel Duchamp, of. Van, euh, merkte iemand op, je bedoelt van Bardot uit... Ja natuurlijk, antwoordde ik, van wat anders. Misschien levert die 3D-printer er Jack Pallance bij, gratis. Maar we hebben geen 3D-printer, zei iemand. Wat die Liberator betreft, merkte de voorzitter op, dat pistool waar iedereen nu zo druk over doet, daar heb je niet eens een 3D-printer nodig voor. Hoezo, zeiden we in koor, geen 3D-printer voor nodig, verklaar. Hebben we toch niet, zei iemand. Ja, hoor eens, alsof we dat niet weten, zei ik. Het begon me danig op te winden. Nu we hier toch zitten, merkte Nancy opeens op, wie drinkt nog iets. Voorzitter, zeiden we, we bogen over het tafelblad, vertel op, voorzitter. Monsterlijk eenvoudig, zei hij, een buis met een binnendiameter van 9mm, een spijker, een kogel, een hamer of een elastiek, meer heb je niet nodig als je een pistool zou willen maken, daarvoor heb je echt geen 3D-printer van doen. Oef. We lachten. Maar stel nu, zei ik, ik wil een dodo, hoe doe je dat. Om wat met die dodo te doen, vroegen ze. Euh, zei ik, hoor eens, wat nu, opeten, wat anders kan je met zo'n dodo doen. Potverdraaid, zeiden ze.
'Tony...' We draaiden ons met z'n allen naar Tony om. Hij zat er niet. He, waar is Tony, zei iemand.
donderdag 23 mei 2013
avondjournaal
Wat het dagbladverschijnsel vandaag biedt: op Mars zijn sporen van aardappelteelt aangetroffen. In Bratislava, dat prachtige dorp aan het sap van de prachtige Donau, werd Karl Kralank, een hoogbegaafde jongen, in het concertgebouw tijdens de uitvoering van de derde étude van Frederic Chopin, waarvan, zoals we weten, zoveel geregistreerde uitvoeringen bestaan dat je er zonder tussenstop naar Vladivostok mee rijden kan, aan het klavier vastgenageld. Op de affiche hadden ze ook iets van Smetana en Mozart. De zaal zat afgeladen vol. Toen Kralank aan de derde étude van Chopin begon, betrad naar verluidt een van de klusjesmannen het podium, met een viseuse. Het optreden van de klusjesman werd op applaus onthaald. Zoiets hadden ze in Bratislava, in dat prachtige dorp aan het sap van de Donau, nooit eerder meegemaakt.
premisse
Ik ga braaf op toilet zitten en schijt. Als ik wat anders te doen heb, breng ik je op de hoogte. Mijn gsm-nummer is
woensdag 22 mei 2013
maandag 20 mei 2013
keuken
Ze reinigt het aanrecht. Een camera heb ik niet. Ik kijk, ik bekijk haar. Ze is de actrice in een film die ik niet hoef te produceren, er is geen script, niemand buigt zich over het project of merkt op dat er geen geld voor is. Ik film, kijk, bekijk haar en ze is alleen bekoorlijk, om dat woord te gebruiken, omdat alles wat ze doet, samenvalt met wat ik zie.
Nadat ze gedurende enige tijd met een vod over een plat vlak heeft staan wrijven, ze draagt een witte vest die strak om de halswervel sluit, verdwijnt ze uit beeld. (verdwijnt) Als ze een ogenblik toch weer in het beeldvlak opduikt
Ze plaatst een houten plankje op een toren van dingen. De toren is zonder identiteit. Potten, pannen, of andere dingen. (verdwijnt) Als ze een ogenblik later toch weer opduikt binnen het beeldvlak
Van twee dingen, die ik niet zou weten te benoemen, maakt ze één ding. Zonder regie-aanwijzing. Ze maakt er één ding van. Wat eerst twee aparte objecten was, is samengevoegd tot één ding. Ik film het profiel. Ze duikt weg onder het aanrecht, plaatst twee dingen die er als hoeden uitzien op het aanrecht. Wat heb ik me daarbij voor te stellen. Wat ze op het aanrecht plaatst, is een vorm die ik niet benoemen kan. Ze jaagt een vod over het aanrecht. (verdwijnt) Als ze een ogenblik later
Ze is met iets bezig. Uit wat ze doet, ze staat met haar witte rug naar me toe, is weinig af te leiden. Ik film. Ze neemt de zoutkoker, strooit het zout op iets wat zich buiten het beeldvlak bevindt, opent een oven, stelt de temperatuur bij, opeens is alles wat ze doet zoveel duidelijker, ze draait aan een knop en ze weet wat ze doet, niemand hoort haar uit te leggen wat ze te doen heeft, ze weet exact hoe heet het worden mag, stelt de knop bij, evalueert wat ze op de display ziet, geeft het dat tikje meer of minder, en als ze daarmee klaar is, grijpt ze naar een colaflesje. Ze plaatst het colaflesje aan de lippen, drinkt. Een ogenblik later kronkelen spaghettislierten boven het aanrecht. Ze stapt heen en weer tussen wat ze te doen heeft. (verdwijnt) Als ze
Ze tilt het ding hoog boven de keukenvloer. Later staat ze half uitgevlakt aan het aanrecht. Haar hand tast naar het zoutvat. Ik duik weg.
Nadat ze gedurende enige tijd met een vod over een plat vlak heeft staan wrijven, ze draagt een witte vest die strak om de halswervel sluit, verdwijnt ze uit beeld. (verdwijnt) Als ze een ogenblik toch weer in het beeldvlak opduikt
Ze plaatst een houten plankje op een toren van dingen. De toren is zonder identiteit. Potten, pannen, of andere dingen. (verdwijnt) Als ze een ogenblik later toch weer opduikt binnen het beeldvlak
Van twee dingen, die ik niet zou weten te benoemen, maakt ze één ding. Zonder regie-aanwijzing. Ze maakt er één ding van. Wat eerst twee aparte objecten was, is samengevoegd tot één ding. Ik film het profiel. Ze duikt weg onder het aanrecht, plaatst twee dingen die er als hoeden uitzien op het aanrecht. Wat heb ik me daarbij voor te stellen. Wat ze op het aanrecht plaatst, is een vorm die ik niet benoemen kan. Ze jaagt een vod over het aanrecht. (verdwijnt) Als ze een ogenblik later
Ze is met iets bezig. Uit wat ze doet, ze staat met haar witte rug naar me toe, is weinig af te leiden. Ik film. Ze neemt de zoutkoker, strooit het zout op iets wat zich buiten het beeldvlak bevindt, opent een oven, stelt de temperatuur bij, opeens is alles wat ze doet zoveel duidelijker, ze draait aan een knop en ze weet wat ze doet, niemand hoort haar uit te leggen wat ze te doen heeft, ze weet exact hoe heet het worden mag, stelt de knop bij, evalueert wat ze op de display ziet, geeft het dat tikje meer of minder, en als ze daarmee klaar is, grijpt ze naar een colaflesje. Ze plaatst het colaflesje aan de lippen, drinkt. Een ogenblik later kronkelen spaghettislierten boven het aanrecht. Ze stapt heen en weer tussen wat ze te doen heeft. (verdwijnt) Als ze
Ze tilt het ding hoog boven de keukenvloer. Later staat ze half uitgevlakt aan het aanrecht. Haar hand tast naar het zoutvat. Ik duik weg.
taak
Taak voor deze week: een opstel over het executieprotocol. Evolutionair: van de vastgoedzwendel elk dood exemplaar opgraven, de staat van ontbinding maakt niet uit, ze op karren naar Oostende rijden, voor zover ze niet in Oostende of aan de kust begraven liggen, in dat Syrië aan de Belgische kust, laat ze nog een laatste keer op een van de vele terrasjes aan de promenade plaatsnemen in het gezelschap van de ooit oogverblindend fraaie dochters, de zonen die het spoor van afbraak en ontbinding volgden, serveer de cocktail van het huis, kakkerlakken in het sap van darmstroom en wormen. Til Storck uit het lichtdrukmaal van wat Oostende ooit was, ga zoeken waar de man begraven ligt, graaf hem op, plaats een sokkel op de dijk, vlakbij die bocht van de Kursaal, plaats een ligzetel op de sokkel, voeg het geraamte toe, de schedel met holle blik afgewend van de elitetroepen op het strand.
the day Talibam! came to town
Matthew starts telling on a New York burger where they have burgers with real meat and doubts if one can taste the taste of a tortured animal.
Beyt al Tapes, wat zoveel betekent als het huis van de tapes, dineerde in Zanzibar in Beyt al Chai, Het Huis van de Thee, en zegt dat hij nooit beter getafeld heeft.
Van Matthew of Kevin bleef een leeg pakje menthol Davidoff sigaretten op de plank die als tafelblad dienst doet. Van iemand vernemen we dat ze dat vieze troep vindt. Iemand anders zegt dat hij eigenlijk best graag menthol Davidoff rookt. Ja, waarom niet, zegt de dame die eerst had gezegd dat ze 't vieze troep vindt.
'I am confused,' stamelt Kevin, nadat hij enige tijd heeft staan nadenken over wat ze morgen gaan doen. Dat herhaalt hij: I am confused. Hij weet wat ze morgen gaan doen. De verwarring heeft een andere oorzaak.
Piet vertelt dat hij in Istanbul was, hij had een bus gekomen, de bus reed door die wijk aan de Bosporus waar ze de beroemde moskee hebben. Een van kop tot teen in het groen uitgedoste moslim en een van kop tot teen in het zwart geklede dame betraden de bus. De bus zat tjokvol. Piet, die voorin de bus zat, stond van z'n plaats op en maakte duidelijk dat de van kop tot teen in het zwart geklede dame z'n zitplaats hebben kon. De in het groen uitgedoste moslim ontstak in blinde woede. Het werd zo erg dat de bus stoppen moest.
We tafelen in De Komkommertijd. 'Kevin disappeared,' merk ik op. Levi en Matthew zijn in gesprek. Waarover ze het hebben, herinner ik me niet. Kevin had de schotel met groentenbeignets, bulgur, fresh salad - waar je een lekker pikant sausje aan toevoegen kon - en tal van andere lekkernijen, in een mum van tijd naar binnen gewerkt.
'He went to the bathroom,' verduidelijkt Matthew. Het duurt nog eens vijf minuten voor Kevin weer aan tafel komt zitten en zich dit keer over een kom prei-andijvisesoep ontfermt.
Matthew zegt dat hij eerst in London was, net geen twee weken geleden, dan in Amsterdam en gisteren deed hij een gig in Berlijn. O ja, herinnert hij zich opeens, in Den Haag was hij ook. There's a squat in Den Haag, in the former ambassy of Congo. Nice. Daar deden ze het. In Den Haag heeft hij een maat die sonologie studeert. Kevin was in Parijs. Hij en Matthew hadden elkaar in London gezien en hadden er ook een concert gehad, maar daarna had hij in Frankrijk getoerd, hij was in Perpignan geweest en ook op een plek in Italië, 18 plekken in totaal, een trio met een bassist en een trompettist.
In croxhapox, zegt hij, doen hij en Matt dingen die ze helemaal nergens zouden kunnen doen. De vrijheid die ze in croxhapox hebben, is uitzonderlijk.
Ze wagen zich aan het Theatre Piece van John Cage en voeren een compositie van Tonio uit. That's my favourite, zegt Kevin. Ze doen een versie met twee cell phones. In principe heb je 't met een snaarinstrument uit te voeren, geeft Kevin toe. Toen Tonio het schreef, in 1963, had hij natuurlijk niet geweten kunnen hebben dat het net zo goed met cell phone kan.
I eat a banana, naturally, zegt Matthew. If you eat a banana you don't get a hangover.
So you eat a banana, zegt de ander.
Yeah, I eat a banana, zegt Matthew.
Beyt al Tapes, wat zoveel betekent als het huis van de tapes, dineerde in Zanzibar in Beyt al Chai, Het Huis van de Thee, en zegt dat hij nooit beter getafeld heeft.
Van Matthew of Kevin bleef een leeg pakje menthol Davidoff sigaretten op de plank die als tafelblad dienst doet. Van iemand vernemen we dat ze dat vieze troep vindt. Iemand anders zegt dat hij eigenlijk best graag menthol Davidoff rookt. Ja, waarom niet, zegt de dame die eerst had gezegd dat ze 't vieze troep vindt.
'I am confused,' stamelt Kevin, nadat hij enige tijd heeft staan nadenken over wat ze morgen gaan doen. Dat herhaalt hij: I am confused. Hij weet wat ze morgen gaan doen. De verwarring heeft een andere oorzaak.
Piet vertelt dat hij in Istanbul was, hij had een bus gekomen, de bus reed door die wijk aan de Bosporus waar ze de beroemde moskee hebben. Een van kop tot teen in het groen uitgedoste moslim en een van kop tot teen in het zwart geklede dame betraden de bus. De bus zat tjokvol. Piet, die voorin de bus zat, stond van z'n plaats op en maakte duidelijk dat de van kop tot teen in het zwart geklede dame z'n zitplaats hebben kon. De in het groen uitgedoste moslim ontstak in blinde woede. Het werd zo erg dat de bus stoppen moest.
We tafelen in De Komkommertijd. 'Kevin disappeared,' merk ik op. Levi en Matthew zijn in gesprek. Waarover ze het hebben, herinner ik me niet. Kevin had de schotel met groentenbeignets, bulgur, fresh salad - waar je een lekker pikant sausje aan toevoegen kon - en tal van andere lekkernijen, in een mum van tijd naar binnen gewerkt.
'He went to the bathroom,' verduidelijkt Matthew. Het duurt nog eens vijf minuten voor Kevin weer aan tafel komt zitten en zich dit keer over een kom prei-andijvisesoep ontfermt.
Matthew zegt dat hij eerst in London was, net geen twee weken geleden, dan in Amsterdam en gisteren deed hij een gig in Berlijn. O ja, herinnert hij zich opeens, in Den Haag was hij ook. There's a squat in Den Haag, in the former ambassy of Congo. Nice. Daar deden ze het. In Den Haag heeft hij een maat die sonologie studeert. Kevin was in Parijs. Hij en Matthew hadden elkaar in London gezien en hadden er ook een concert gehad, maar daarna had hij in Frankrijk getoerd, hij was in Perpignan geweest en ook op een plek in Italië, 18 plekken in totaal, een trio met een bassist en een trompettist.
In croxhapox, zegt hij, doen hij en Matt dingen die ze helemaal nergens zouden kunnen doen. De vrijheid die ze in croxhapox hebben, is uitzonderlijk.
Ze wagen zich aan het Theatre Piece van John Cage en voeren een compositie van Tonio uit. That's my favourite, zegt Kevin. Ze doen een versie met twee cell phones. In principe heb je 't met een snaarinstrument uit te voeren, geeft Kevin toe. Toen Tonio het schreef, in 1963, had hij natuurlijk niet geweten kunnen hebben dat het net zo goed met cell phone kan.
I eat a banana, naturally, zegt Matthew. If you eat a banana you don't get a hangover.
So you eat a banana, zegt de ander.
Yeah, I eat a banana, zegt Matthew.
zondag 19 mei 2013
beton
Op de ring rond Antwerpen, 's nachts, een perforatie die we dit keer vanaf de E313 oprijden, een baan die begin jaren tachtig helemaal tot Zwolle liep, daar stapte ik steevast uit de auto nadat het beton, dat soms asfalt werd en ter hoogte van Zwolle in straatkeien veranderd was, een onverharde zandweg geworden was, wat ik later de weg van of naar Brouwers noemde, Guido had me verteld dat je om bij Brouwers te komen over net zo'n wegje rijden moest tussen bomen, soms een weide, prikkeldraad, en als het lente was stond er fluitekruid, en op de verzorgde landerijen zag je een koe soms, soms een paard, en vandaag denk ik aan wat onder dat beton gebeurd is, onder dit machtige, gladde slagveld, dat er toen een koe stond, de tentenkampen van een Frans legioen, dat een van de leden van de staff achter een struik hurkte en z'n gevoeg deed, dat een van de plekken waar we nu rustig overheen suizen een weide met paardenbloemen was, dat een jongen met blote, onvoltooide verzen in de vingers er door een verdwaald loodje neergemaaid werd, dat er een greppel was waar op een dag een meisje door een koetsman genomen werd, dat er koeien graasden, dat ik tegen een van die koeien aanrij, dwars door de darmen en ingewanden van het koebeest.
Andere tijd: Rousseau die zich in een koets over een hobbelige weg uit de voeten maakt.
Andere tijd: Rousseau die zich in een koets over een hobbelige weg uit de voeten maakt.
zaterdag 18 mei 2013
et moi, et moi
poème tout petit
YF
Et moi, je ne sais rien que niks, c'est la faute à Gombrowicz,
YF
Et moi, je ne sais rien que niks, c'est la faute à Gombrowicz,
Et moi, moi, j'ai, j'ai raté mon train, et c'est la faute à Toussaint,
Et moi! et moi! je suis tombé d'assez haut, sans doute à cause de Roubaud,
dans un trou de caca, et toute cette merde, personne s'en doute, c'est la faute à Duras.
Et moi! moi! et moi! je dansais toute nue le cancan avec une gourmette,
qui s'appellait Suzette Sazut, la sale crevette,
mais c'est pas sa faute, ça c'est la faute à Beckett.
vrijdag 17 mei 2013
drek (2)
Neem me niet kwalijk, zei ik. We tutoyeerden elkaar. Een papegaai waagde zich tussen de glaasjes met goudkleurige drek en in de tuin, waar sparren stonden, zat een van de honden achter het spookbeeld van een haas. We hadden het over Spinoza. De gastheer glimlachte minzaam. Het idee om het over Spinoza te hebben, het hier met een erudiet over hebben, of, en wat le Vicomte zei, dat ook Spinoza het alleen maar over stront had gehad, de stront van wat ons bezighield. Ik wist niet wat ik daar van denken moest. Het irriteerde me. Het wijf dat uit de keuken opdook, had als circusattractie kunnen werken, zo dik was ze. Had ik te applaudiseren, soms, omdat de gastheer me een half idee over de betekenis van het werk van Spinoza had voorgelegd, uit de doeken deed wat hij met dat halve idee van plan was en er een taak voor deze en alle volgende eeuwen van maakte, dat uit de stront geen knoop opgevist zou worden, geen vis, niets niemendal. Neem me niet kwalijk, zei ik. Probeer je voor te stellen, zei hij, neem me niet kwalijk, dat je uit die drek ook nog iets als Aristoteles op te vissen hebt.
woensdag 15 mei 2013
als jij me vertelt wat ik vandaag deed, vertel ik je wat jij deed
Je forme une entreprise qui n'eut jamais d'exemple, et dont l'exécution n'aura point d'imitateur. Die zin las ik voor het eerst in een boek van W. G. Sebald, waarvan de oorspronkelijke editie in 1991 door Residenz Verlag GmBH Salzburg und Wien uitgegeven werd. Het is de eerste zin van Confessions van Jean-Jacques Rousseau. Ik ging in De Blinde Reiziger langs, nadat ik een rapport had afgewerkt, iets wat niet wachten kon. Aan Sint-Jacobs kwam ik tot de vaststelling dat ze midden het rondpunt een berk hebben of in elk geval een boom met een stam die op die van een berkachtige lijkt. Van de platanen op het plein ken ik elke nerf, de verbuiging van het weefsel van de bultige takken, het licht dat in de bladeren speelt. De berk midden het rondpunt verbaasde me. En wat me net zo goed verbaasde, dat ik aan het stuur van een auto zat, dat ik gereduceerd was tot wat ik midden jaren tachtig vanop die uitkijkpost aan het plein zo potsierlijk vond, dat de machine waarin ik zat toen het delict van een oeverloos duidelijke twijfel had. Elke auto was er een teveel. Het plein en de bomen stonden boven die twijfel. Ik neem het rondpunt. In De Blinde Reiziger komt het gesprek op Marcel Duchamp en Johan Daisne.
Heb je Rousseau, vroeg ik. Dat wist Patrick zich niet te herinneren, of hij Rousseau had.
Van Confessions hebben ze een privé-domein, zei ik. Heb ik niet, zei hij. We deden lyrisch over la tombe de Duchamp. Twee dagen eerder hadden we aan de toog in croxhapox zitten pintelieren en toen had ik het om een of andere reden over het grafschrift van Marcel Duchamp gehad: D'ailleurs, c'est toujours les autres qui meurent. We hadden Van Swaef, die mee aanzat, tegen te houden, hij had 6 orvals op en leek van plan om nog diezelfde nacht naar Rouen te rijden, waar Duchamp begraven ligt.
Op het houten altaar, waarachter de boekhandelaar zit, stonden drie door Manteau uitgegeven volumes van Johan Daisne en hiermee kwam het gesprek op het huis aan de Leie, vlak bij de Watersportbaan, waar Daisne gewoond had. Patrick situeerde het in de villawijk tussen Europalaan en Leie, wist ook nog dat de tuinen van Johan Daisne en Achiel Mussche op elkaar aansloten, ze waren buren geweest. Van Daisne heb ik best wat gelezen, zei ik. M'n moeder had twee boeken die ze koesterde, tenzij dat een overdrijving zou zijn, de schade is niet langer op te meten, twee boeken waarvan ze niettemin meende dat ik er als knaap wat aan hebben kon, De Verwondering van Hugo Claus en Baratzeartea van Johan Daisne. In Baratzeartea pikt de auteur, die het plan heeft opgevat om naar het zuiden te rijden, het verhaal situeert zich begin jaren zestig als ik het goed heb, aan een kruispunt in Lille een lifter op. Samen ondernemen ze de tocht door Frankrijk. Ik heb Johan De Wilde best vaker anekdotes horen opdissen, over een plekje in Picardië bijvoorbeeld, die me voor de eerste lectuur van het reisverslag van Daisne plaatsten, alsof ik opnieuw in het boek las of er een fragment ontdekte van die eerste keer dat ik het gelezen had. De jongeman, die Daisne in z'n auto toelaat, ze rijden samen naar het zuiden, er wordt best vaak getafeld, ze bezoeken Baratzeartea, is een meisje, een jonge godin die zich als man vermomde.
Dus van Rousseau heb je niets, zei ik. Ik stond voor het rek met Franse literatuur. Hij kon zich niet herinneren of hij wat van Rousseau had. Ik haalde de leesbril uit het tasje. Twee grijswitte volumes hadden m'n aandacht getrokken.
Jean-Jacques
ROUSSEAU
Dat is er wat er stond: Confessions de Jean-Jacques ROUSSEAU, volume I, volume II, Classiques PLON.
He, zei ik. Patrick keek verbaasd naar me om. De confessions van Rousseau, twee delen, zei ik. Het bleek om een 3-delige editie te gaan, in 1930 uitgegeven door het Parijse PLON. Het eerste deel is opengesneden tot en met bladzijde 129. Het laatste woord onderaan bladzijde 129: Elle
Heb je Rousseau, vroeg ik. Dat wist Patrick zich niet te herinneren, of hij Rousseau had.
Van Confessions hebben ze een privé-domein, zei ik. Heb ik niet, zei hij. We deden lyrisch over la tombe de Duchamp. Twee dagen eerder hadden we aan de toog in croxhapox zitten pintelieren en toen had ik het om een of andere reden over het grafschrift van Marcel Duchamp gehad: D'ailleurs, c'est toujours les autres qui meurent. We hadden Van Swaef, die mee aanzat, tegen te houden, hij had 6 orvals op en leek van plan om nog diezelfde nacht naar Rouen te rijden, waar Duchamp begraven ligt.
Op het houten altaar, waarachter de boekhandelaar zit, stonden drie door Manteau uitgegeven volumes van Johan Daisne en hiermee kwam het gesprek op het huis aan de Leie, vlak bij de Watersportbaan, waar Daisne gewoond had. Patrick situeerde het in de villawijk tussen Europalaan en Leie, wist ook nog dat de tuinen van Johan Daisne en Achiel Mussche op elkaar aansloten, ze waren buren geweest. Van Daisne heb ik best wat gelezen, zei ik. M'n moeder had twee boeken die ze koesterde, tenzij dat een overdrijving zou zijn, de schade is niet langer op te meten, twee boeken waarvan ze niettemin meende dat ik er als knaap wat aan hebben kon, De Verwondering van Hugo Claus en Baratzeartea van Johan Daisne. In Baratzeartea pikt de auteur, die het plan heeft opgevat om naar het zuiden te rijden, het verhaal situeert zich begin jaren zestig als ik het goed heb, aan een kruispunt in Lille een lifter op. Samen ondernemen ze de tocht door Frankrijk. Ik heb Johan De Wilde best vaker anekdotes horen opdissen, over een plekje in Picardië bijvoorbeeld, die me voor de eerste lectuur van het reisverslag van Daisne plaatsten, alsof ik opnieuw in het boek las of er een fragment ontdekte van die eerste keer dat ik het gelezen had. De jongeman, die Daisne in z'n auto toelaat, ze rijden samen naar het zuiden, er wordt best vaak getafeld, ze bezoeken Baratzeartea, is een meisje, een jonge godin die zich als man vermomde.
Dus van Rousseau heb je niets, zei ik. Ik stond voor het rek met Franse literatuur. Hij kon zich niet herinneren of hij wat van Rousseau had. Ik haalde de leesbril uit het tasje. Twee grijswitte volumes hadden m'n aandacht getrokken.
Jean-Jacques
ROUSSEAU
Dat is er wat er stond: Confessions de Jean-Jacques ROUSSEAU, volume I, volume II, Classiques PLON.
He, zei ik. Patrick keek verbaasd naar me om. De confessions van Rousseau, twee delen, zei ik. Het bleek om een 3-delige editie te gaan, in 1930 uitgegeven door het Parijse PLON. Het eerste deel is opengesneden tot en met bladzijde 129. Het laatste woord onderaan bladzijde 129: Elle
zondag 12 mei 2013
drek (preambulo)
We aten van het ribstuk. Nazarena liep de tuin in. Het was een prachtige avond. Het vet droop van de vingers van m'n linkerhand. Rameau zit mee aan, naakt, kwijlend, of, beter nog, z'n pik prominent uitgestald in de gulp van een bargoense broek. Messire, zeg ik, in Parijs hebben ze. In Parijs heb ze niemendal, zegt ie. Nog een stukje, zeg ik. In Parijs..., kakelt ie. Ik bekijk het stukje, onnadenkend, kinderachtig, naïef. Vet druipt van de vingerstoppels. Wat een prachtige avond. Maar je weet toch, zeg ik. Rameau tatert. Neusgaten, mondhoeken, openingen. Hij stoot me aan. Neem nog een stukje, zegt ie. In de keuken zit een meisje boven een bak met aardappelen.
drek (fase 1)
Het zou een misplaatste stijlfiguur zijn, al moet ik toegeven dat ik niet zou weten welke, als ik om het voorval te ridiculiseren, of om het belangwekkender te maken dan wat het is, nu opeens zou beweren dat we teveel gedronken hadden, ik niet in elk geval, althans niet meer dan gebruikelijk, ik word nu eenmaal gauw droefgeestig en onhandelbaar als ik teveel gedronken heb, of dan ga ik spoken zien en dan zit ik te grienen want met die griezels heb ik geen affaire, Alfonso, of Fonsi zoals hij genoemd werd, die uiteenknalde nadat hij op een ochtend zestig eieren opgevreten had, zestig, we hadden ze geen van allen geteld, de eieren, daar was trouwens geen tijd voor, wisten we veel wat Alfonso in z'n hoofd haalde, of wattie deed als hij en zo nog wat van de jongens het met Nila en Jaquinta deden, en of Nazarena gedronken had, Nazarena die, dat is bekend, vaak al na het tweede glaasje onpasselijk wordt, een bleke huidskleur krijgt, gelig en glazig wordt, paars of groen uitslaat en over de grond gaat kruipen, of ze nu moquito drinkt of zich aan een glas lichte Italiaanse wijn waagt, er dan nog eentje drinkt en nog eentje, omdat we, nu we het hier over hebben, in allerbeste stemming naar de fijnbesnaarde theorieën van de heer des huizes luisterden, een strontdeskundige, z'n naam ontsnapt me, man van adel, had met wat hij over stront wist een doctoraat gehaald, en dan nog eentje, grapt Nazarena, met wattie niet over stront wist, en die mijnheer dus had een strontmachine gefabrikeerd, een machine die aan een stuk door stront en de dukaten die het opbracht produceerde, vaak genoeg zat ik over een schriftje gebogen zonder dat ik ook maar één woord over Alfonso had kunnen schrijven, of over Jaquinta en wat met haar gebeurd is, en Nila, toen Alfonso het broekje dat ze had aangehad als een dweil boven het doopvont hield, het is zo'n avond dat je weet dat ooit iemand over net zo'n avond een boek schrijven zal, dat je in dat boek zal zitten lezen in een walm van rozengeur, en dus nog eentje, dus, want, ach, werkelijk, dat helemaal nooit iemand op het idee gekomen is om over die verrukkelijke episode een boek te schrijven, nee dus, niemand, zegt de gastheer hoffelijk, zo'n boek is bij mijn weten niet geschreven zegt hij, wat hij ongewild benadrukt door van tafel op te staan en lyrisch over het kweken van radijs, kervel en knoflook te beginnen, wat, staat u me toe, wat, ik herinner me nu niet meteen in welke volgorde hij die en tal van andere gewassen presenteerde, een hoogst onfatsoenlijke vertoning wordt, beseffen we, en de gastheer glimlachte raadselachtig, ik merkte dat Nazarena naar de intussen lege fles grappa greep, de dochters van le Vicomte zaten mee aan, eentje zat in het tweede deel van Confessions te lezen, neem me niet kwalijk, het hierover hebben, dat weet ik, het hierover hebben is misplaatst, ik maak ook alleen melding van het feit omdat in het huishouden van le Victomte kennelijk elke vorm van hiërarchie ontbrak, 'hadden jullie graag nog iets gedronken?' vroeg een van de dochters, het luchthartige toontje stootte me tegen de borst, en wat een tieten had ze, 'rustig, rustig,' dacht ik nog, met een dromerige blik keek het andere juffie uit het boek op, in haar blik zag ik de damp van de woorden waarop ze een ogenblik eerder had zitten kauwen, rustig maar, in die andere kamer, daar, bovenkamer, binnenkamer, in dat malle auditorium waar een naargeestig lakse schaduw over de drek van Descartes en Rabelais streek, daar, in die zaal waar naast het gelouterde naakt ook nog een houwdegen hing, zag ik wat gebeuren zou, hoe ongepast was het om over radijs en kervel te zeiken, maar dat leek niet tot de gastheer door te dringen, U moet weten dat ik van plan geweest was om bij Maria langs te gaan maar ik sprak het woord koeienmaag uit en van dat woord werd Nazarena van het een op het andere moment zo onpasselijk dat ze onder tafel kroop, Nazarena zei ik, Nazarena, m'n kleine lieve kameleon, een koeienmaag is een koeienmaag en je moet nu toch niet gaan kotsen omdat ik, maar alleen door het horen van dat ene woord was ze uitzinnig geworden, het in onschuld uitgesproken woord, en ik heb het amper uitgesproken of op handen en knieën kruipt ze onder het tafelblad door zonder dat ik of wie ook haar ooit had kunnen troosten.
donderdag 9 mei 2013
donderdag 9 mei
Prachtig. We betreden de zaal en het is natuurlijk meteen prachtig. Lezaire heeft voor een heel erg speelse accrochage gezorgd, luchtig bijna. Fiona en Wobbe zijn in de zaal achterin bezig. Van Alda is er een absoluut verrukkelijke foto. Ik bekijk de foto en opeens begrijp ik wat ze bedoelt. Later houden ze zich met het werk van Ivan bezig. De tekeningen komen in een strakke lijn. En hoe het werk van Wouter in de zaal terechtkwam.
donderdag 9 mei
Ho, nee maar, waar zijn ze, de altijd blije, waar zijn de altijd blije berkjes gebleven. Kan iemand me vertellen. Een duif klapwiekt schuin over de wegberm. Het gebeurt ter linkerzijde. De duif maakt een naargeestige duikvlucht, explodeert, spat uiteen. Zwijnerij. De duif spat uiteen als een drol die hard tegen een flitspaal knalt. Wat verderop plooit een verkeersbord dubbel van het lachen. Dan, één blaadje, het ontsteekt in woede, waait op hoog boven het asfalt, explodeert. Vijf ton pluimvee spat uit een truck met Hollandse nummerplaat. Het gebeurt zo opeens, er is geen tijd om over het voorval na te denken, BOEM, de truck die heen en weer slingerend voor me uit reed spat open, knalt uiteen in twee gelijke helften, godverdomme zeg, wat een volstrekt zinloos orgie, in een wolk van veren, kippenstront en dampende ingewanden raas ik dwars door het midden van de truck, ach, oef, wat een rotzooi, wat een ellende, o jee, vijfhonderd kippen, uiteenspattend metaal, orgie, vijftien personenauto's belanden in de wegberm wat voor een ongewild fellatio van darminhoud en hersenhelften zorgt, een truck zakt weg in het asfalt, in een wolk van veren en darmen, en dat alles omdat één blaadje zich bedacht, één blaadje. Met puilende blik staar ik naar de kilometerteller. O jee, besef ik, 't gaat van kwaad naar erger. Vijf trucks stranden boven op elkaar, personenauto's jakkeren tegen de klerezooi aan. Een makelaar uit Madrid biedt me een sigaretje aan. Hij was op weg naar Groningen, bekent hij. We bekijken de rotzooi. Je moet toch echt wel kijken waar je loopt, tegenwoordig, zeg ik. Je bewust zijn van het potentieel dat rechts biedt, argumenteert de makelaar. Dat potentieel drupt van de Bisschoppenhoflaan. De Confortalaan is rechtsop. Alles is rechtsop, tegenwoordig. Meer hadden de moffen niet te doen ten slotte, op een dag kwam het allemaal wel weer goed.
zondag 5 mei 2013
doos
We stappen tussen de auto’s door. Stoffige auto’s. Witheet
zonlicht kleeft aan het asfalt. Ik had zin in een sherry, m'n lul deed geprikkeld, Billie verveelde me. Ze is blootsvoets, zo loopt ze de hele tijd, blootsvoets. Ze had een sleutel bij van het huis waar
Maria woont. Geen idee wie haar die sleutel gaf. En een Moleskine schriftje. Honderdzestig kilo weegt ze. Ze roept, blaast, hijgt, gilt, mekkert
als een geit, spreken moet haar nog aangeleerd worden. Toch heeft ze
gestudeerd. Tandheelkunde. Let op, Alvaro Nas heeft ze niet aan de universiteit
leren kennen. Over die snuiter zal ik het zo meteen hebben als u me toestaat,
neem me niet kwalijk, om eerst rechtsomkeert te maken en even niet aan dit gore
klerelijersgat te denken. Witte nummerplaten. Dat heeft Billie vast in het
schriftje genoteerd, daarnet, toen we in de schaduw van de kathedraal op een
muurtje plaatsnamen: witte nummerplaten. Midden het betegelde pad, dat met een
scherpe bocht achter de kathedraal doorloopt, lag een zwarte hond. Dat was ook
de reden waarom ik Billie probeerde duidelijk te maken dat het geen zin had om
in die knotsgekke hitte naar het huis van Maria te stappen. Niets is
onmogelijk, dat had ik me ooit voorgehouden. Helemaal tot aan de rio seco
stappen dwars door een wijk met messentrekkers, prostituées en gauwdieven, was
het daar het geschikte moment voor, begon ik uit te leggen. Wat studeerde ik
ook weer. Iemand op een zwarte Suzuki scheurde langszij. ’t Had Nas kunnen zijn
en als hij het was, had hij ons niet eens opgemerkt. Tof. Billie wist
ongetwijfeld of Nas een zwarte Suzuki had.
Eerst één vliegje, dan nog een vliegje en dan, opeens, honderd. In een van de huizen vlakbij viel een klap. We hoorden een geluid van scherven. Billie keek niet op van het schriftje, streek met een pen door het vette, pikzwarte haar. In het huis waar zich het incident had voorgedaan was na de harde klap geen geluid meer.
‘Heeft u toevallig een stylo die ik even zou kunnen lenen,’ had ik willen vragen. Ik zweeg, staarde naar de zon die als een zweepslag over het asfalt lag.
Tussen twee auto’s, wat later, midden het terrein, stond ik voor een drol van onmetelijke omvang. Ik ben geneigd om me niet over dit soort kwestie uit te spreken, er is voor, er is tegen. Alleen van religie weet je dat het geen recht op vrije meningsuiting biedt. Vliegen joelden om de drol heen. In één van de auto’s zat een naakte man.
Alvaro Nas, iemand die schildert in de stijl van de Transavantguardia, wat in dat dorre gebied ten zuiden van de Sierra verre van ongebruikelijk is, had me aan Billie voorgesteld. Ik keek niet op naar Nas, maar ’t was wel iemand waar ik om een andere reden rekening mee hield. Vroeger had het me niet eens verbaasd dat er lui waren die zich godbetert met verf bezig hielden. Verf. Een meissie had me gevraagd. Wacht even. ’t Is de jus van het vertellen waard. Dus neem me niet kwalijk. ’t Is godverdomme zo stikheet. Dus neem me niet kwalijk, niet zeuren, we maken de zaak niet problematischer dan wat het om een of andere reden toch niet is. Met Billie heb je op te letten. Dus hou je kop. Ok? Hoe ik het in m’n hoofd gehaald heb om in dit klerelijersgat. Goeie vraag. Terwijl ik laten we zeggen half jaar geleden niet eens wist. Gaaf. Nee, jongen, wist ik niet. Zo is het toch. Dus die kwestie. Of ben jij. Ah. Op een dag, waarvan jij niet eens het begin had weten te bedenken, dus op een dag kwam iemand tot de conclusie, wat je vlijtig opschreef, nadat de vlijtig geplaatste stapjes je nu eenmaal tot ver voorbij die conclusie hadden kunnen brengen, dat we net zo goed tien duim diep hadden kunnen blijven zitten. Als ik hiermee bezig blijf, komt een of andere malloot ongetwijfeld ooit op het idee dat die in reuzel gebakken rotsmoel van me aan een vleeshaak thuishoort. Zo gaat het nu eenmaal. Daar heb ik geen probleem mee. Je leert me nog wel kennen. Zizek heb ik niet gelezen maar ik ken lui die het wel deden en ik zweer je, daar is geen probleem mee. Nas was een lieve, intelligente jongen, had met Billie tandheelkunde gestudeerd, begon zich na een verblijf in Milaan, midden jaren tachtig, op Cucchi en andere componenten van het toen modieuze, Italiaanse modernisme toe te leggen, wist ik veel, interesseerde me geen zak, maar z’n vraatzuchtige doeken interesseerden me eigenlijk wel. Billie had hij dus aan de universiteit leren kennen. Transavantguardia, hoe spel je dat, je moet toch niet gaan twijfelen aan het feit dat ik daar minstens tot gisteren een probleem mee had. Maar ik wou je over dat meissie vertellen. Ze was zo dom, vond ik, dat ze daar zelfs in de Larousse geen woord voor hadden. Of bedoel ik dat ze zo lelijk was dat m’n pik niet wist wattie te doen had. Of heeft een pik verstand van zaken. Moet een wijf uitgelegd worden of ze een pik heeft of niet. En als ze een gigantische pik heeft, wat ze dan met dat nulbeginsel beginnen moet. Je weet toch dat ze zelfs vijftig hoog over een buizenstel beschikken dat er geheid voor zorgt dat elke drol veilig wegkomt. Of propageert Zizek soms dat je poep vijftig hoog op te stapelen hebt tot het bollenkraam uiteenspat? Ze hadden vijftig personen op Zizek geplaatst, in elke taal die je maar bedenken kon, en nog begreep geen luis waarover hij het had. Goed, nu ik het hierover heb, die Nas, waarover we het hadden, da’s geen hobbyïst. Ongeletterd ben ik evenmin. Hadden ze bedacht dat ik architect worden moest of kok, of niet soms, ja, bedenk het maar, wat daar allemaal zit. Is ’t soms niet hondshoffelijk klassiek om zo’n kreukvrij parcours te bedenken, dat het ongetemd klerejoch een appeltaart leert bakken. Neem me niet kwalijk. Wat zei ik ook weer. Neem me niet kwalijk. Omdat het woord orgasme zomaar, neem me niet kwalijk, opeens, neem me niet kwalijk, zomaar opeens in me opkwam. Dat ik Nas toch maar lekker. Van nul beginnen, Nas: broek afsteken, hurken, bruikleen, drukken. We speelden pool in een keet waar tien jaar later het dorre verstand van een in beton gespecialiseerde preut gehuisvest was. In Pedregalejo is een keet, zei Nas. Die transavantguardia, waar hij mee bezig gebleven was, interesseerde me geen moer, wat ik niet zei, ’t had een dag te blijven waar ook ik iets aan hebben kon. Billie woog 160 kilo, had tieten als winkelmandjes volgepropt met reuzel, een rantsoen waar het garnizoen van Albufara vijf weken zoet mee bleef. Ze vertelde hoe je een wijnfles openen kan door van een schoen gebruik te maken. Ik begreep er geen bal van. Omdat we geen kurkentrekker hadden. Eerst een pen kopen had ze gezegd. Wat hebben we aan een pen, stamelde ik. Je kan het met een sabel doen, zei ze. Met een sabel. Ik stond versteld. Ik hoorde het Nas zeggen, die zich ongetwijfeld nog steeds met Transavantguardia bezighield. Met een sabel. De jongedame van de papierzaak waar ze die pen wilde kopen, had me op een keer aangekeken alsof ze er om een of andere gekke reden van uitging dat ik het gekke plan had om het met een Donald Duck bekladde potlood in haar oogbol te spietsen. Billie zei dat ik stonk. Maar dus eerst die pen, zei ze. Ze zit te schrijven in een beduimeld schriftje. Wat schrijf je, vraag ik. Wat vroeg ik ook weer.
Ook in de trein zat ze te schrijven, het hele eind tot Zaragoza. In Zaragoza kochten we een auto, een oude Peugeot 404. Met die auto reden we over Salamanca naar Casares. Billie zat in een schriftje te kriebelen. Ze was in Amsterdam geboren. Van Brouwers had ze een vertaling van Walser gelezen. In pikzwarte, ijzingwekkende duisternis scheerden we over de Taag.
Hier, tussen de auto’s, in het stof, is anderhalve meter. Geen spoor van Billie die met haar gewicht wellicht andere ideeën op het spoor gekomen is. Met een sabel dus, bedacht ik. Uitkijken waar ik loop. Midden het bultige terrein, tussen twee auto’s, had iemand een gigantische drol gebouwd. Rare vliegjes, loeiharde zon, steenbrokken, geen werkgelegenheid zo op het eerste zicht, zand. Aan het strand had ik Nas afgedroogd met een poeier van 0-8. Je moet niet meer willen dan wat toch niet kan. In het winkeltje troffen we een volume aan met verzen van Maria. Buiten stond de brutale averij van de sierra om het stadje.
Dat ze over een hond schreef, zei Billie. Omdat ik haar vroeg waar ze mee bezig was, toen we in het parkje aan de kathedraal op het muurtje zaten. Schreef ze over een hond? Dat hinderde niet. Suf staar ik naar de enorme drol. In een van de auto’s zit een naakte man, het op z’n neusbeen na behaarde gezicht tegen het stuurwiel aangeplakt. Ik formuleer niet het idee dat ik wat anders had willen zien, maak rechtsomkeert, stap tussen de auto’s door. Billie staat me lachend op te wachten. In Calle Carreterria had ik inderdaad een meisje gezien dat op Maria leek. Het was een prachtige avond. Ik had het meisje willen vragen of ze Maria was of alleen maar op Maria leek. Toen het meisje opeens naar Billie omkeek, deed ik alsof ik naar het kladwerk staarde naast een met snelbouwstenen dichtgemaakte deur. Later zat Billie in Lichtzinnige herinneringen van Paul Léautaud te lezen, een editie van privé-domein. Uit een van de bomen op het plein warrelde een blaadje. Heb je een pen, vroeg ik. Ze zegt dat ik haar met rust laten moet. Wat schrijf je, vraag ik. Het plein verveelde me. Duiven strijken neer tussen de troep die op het plein ligt. Het stadje verveelt me.
De duiven, het withete zonlicht, de bomen die een vermoeide indruk maken, het verveelde me.
Afbraakpogingen. Een ochtend als het begin van een dag die verdwenen is. Hij kerft een o in het donkere koetswerk van een auto met Franse nummerplaat. Het dikke wijf schrijft over de honden op het strand van El Palo. Paolo staart naar de keien tussen het strand en de zee. Ze liggen op het strand. Kakkerlakken duiken tussen de keien. Ik weet ook nooit wanneer die tweede fles begint, bekent hij. Zo’n ochtend als het eind van de vorige dag in een nevel van koppijn verdwenen is. Het puin van de bouwsels die ze opgetrokken hadden. Dat heeft met m’n darmen te maken, zei ze. Hij jubelt, kermt, kronkelt. Wat daar allemaal zit, in die darmen. De wegen van die vuige troep zijn echt ondoorgrondelijk. Theoretisch heeft hij van nul te beginnen. De rioleringen die zich onder het strand bevinden. Een roodbruine kakkerlak rept zich over het bultige zand. Zo’n kakkerlak is eigenlijk best wel gigantisch.
En wat zou ze gezegd hebben, het meisje. Of had wat ik gezegd had kunnen hebben. Dat ze leek op iemand die ik een eeuwigheid eerder ontmoet had, dat ze opeens alleen hierdoor belangrijk werd, dat ze op Maria leek, op wie, zou ze gezegd hebben, misschien, dat ik niet wist of het dat was wat ik bedoelde, of, misschien, dat Billie en ik op sexueel vlak toch niets met elkaar te maken hadden, het was best onnozel om ook nog eens dat uit te leggen, en waarom ze op Maria leek: dat ik Maria op de trein naar Toledo ontmoet had, haar vader werkte op een consulaat in Caïro had ze gezegd, jezusmariajozef, in Caïro, een consulaat, en dat haar naakte benen dus meer toonden dan wat ik van haar wist, dat ik trouwens toch niet wist waarover ze het had, ze had net zo goed aan een baviaan kunnen vragen hoe hij het zag, of, later, in Lichtzinnige herinneringen ben ik op bladzijde 73 gestrand, dat Billie evenmin wist of ik me bij Maria wat voor te stellen had, want wat was het ten slotte. Hadden we in de kathedraal van Toledo naar hetzelfde rood gekeken, of niet soms, dat van die Christus van El Greco, of niet soms, maar los daarvan. Wat was er gebeurd. Wat er gebeurd was. Godverdomme, wat was er gebeurd. Ik sliep op een kamertje. Plannen had ik niet. Ik sliep op een kamertje. Madrid, zei ik, het Prado. Was Perec echt van plan geweest om het Prado te doen? Daar was het toen te laat voor. Velasquez, Murillo, El Greco, Goya. Schilderkunst? Maria lachte. Literatuur? Nee hoor. Wat er ook van was, zij had wat anders te doen. In Toledo, waar Maria een eind buiten de stad een camping vond, zouden we flink tegen haar zin bij El Greco langsgaan. Ik stond niet alleen versteld van Greco. Met Maria wilde ik naar de plek rijden waar Buñuel Toledo gefilmd had, op een heuvel, vlak bij de camping. Op de camping zat een Hollands stel naar een soap te kijken.
Ik tast in die ene binnenzak van het jasje dat ik aan heb, we staan voor het huis in Calle Sardo, huisnummer 12, het is een prachtige avond, in de trein was ze met een kruiswoordraadsel bezig geweest, buiten was niet meer te zien dan het landschap dat er toch niet was, ik stak de deur open, het was prachig, wat een ellende, Maria was uitgeput. Eén klik, een handomdraai en we schrijden door de gang naar het jasje dat aan een roeste spijker hangt. Dus het jasje hangt er nog. Het zou me niet eens verbaasd hebben, denk ik nu, als het verdwenen was. De deurklink smelt in m’n handpalm. Ik open de deur, steek de sleutel in de binnenzak van het jasje. Op de keukentafel staat een doos. He, wat doe je, gilt Billie. Maak je niet druk, zeg ik. Billie blijft in de deuropening staan. Ze heeft een afspraak, zegt ze. Daar staat ze. Ze heeft een afspraak. In de kajuit van een schip dat onder Ottomaanse vlag vaart zal ze met de kapitein van het schip een zaakje doen.
De kapitein is een landgenoot. Ik sla het boek open waarin Maria gelezen had. In het huis van Maria ben ik bevrijd van de angst dat ik wat anders te doen heb.
Eerst één vliegje, dan nog een vliegje en dan, opeens, honderd. In een van de huizen vlakbij viel een klap. We hoorden een geluid van scherven. Billie keek niet op van het schriftje, streek met een pen door het vette, pikzwarte haar. In het huis waar zich het incident had voorgedaan was na de harde klap geen geluid meer.
‘Heeft u toevallig een stylo die ik even zou kunnen lenen,’ had ik willen vragen. Ik zweeg, staarde naar de zon die als een zweepslag over het asfalt lag.
Tussen twee auto’s, wat later, midden het terrein, stond ik voor een drol van onmetelijke omvang. Ik ben geneigd om me niet over dit soort kwestie uit te spreken, er is voor, er is tegen. Alleen van religie weet je dat het geen recht op vrije meningsuiting biedt. Vliegen joelden om de drol heen. In één van de auto’s zat een naakte man.
Alvaro Nas, iemand die schildert in de stijl van de Transavantguardia, wat in dat dorre gebied ten zuiden van de Sierra verre van ongebruikelijk is, had me aan Billie voorgesteld. Ik keek niet op naar Nas, maar ’t was wel iemand waar ik om een andere reden rekening mee hield. Vroeger had het me niet eens verbaasd dat er lui waren die zich godbetert met verf bezig hielden. Verf. Een meissie had me gevraagd. Wacht even. ’t Is de jus van het vertellen waard. Dus neem me niet kwalijk. ’t Is godverdomme zo stikheet. Dus neem me niet kwalijk, niet zeuren, we maken de zaak niet problematischer dan wat het om een of andere reden toch niet is. Met Billie heb je op te letten. Dus hou je kop. Ok? Hoe ik het in m’n hoofd gehaald heb om in dit klerelijersgat. Goeie vraag. Terwijl ik laten we zeggen half jaar geleden niet eens wist. Gaaf. Nee, jongen, wist ik niet. Zo is het toch. Dus die kwestie. Of ben jij. Ah. Op een dag, waarvan jij niet eens het begin had weten te bedenken, dus op een dag kwam iemand tot de conclusie, wat je vlijtig opschreef, nadat de vlijtig geplaatste stapjes je nu eenmaal tot ver voorbij die conclusie hadden kunnen brengen, dat we net zo goed tien duim diep hadden kunnen blijven zitten. Als ik hiermee bezig blijf, komt een of andere malloot ongetwijfeld ooit op het idee dat die in reuzel gebakken rotsmoel van me aan een vleeshaak thuishoort. Zo gaat het nu eenmaal. Daar heb ik geen probleem mee. Je leert me nog wel kennen. Zizek heb ik niet gelezen maar ik ken lui die het wel deden en ik zweer je, daar is geen probleem mee. Nas was een lieve, intelligente jongen, had met Billie tandheelkunde gestudeerd, begon zich na een verblijf in Milaan, midden jaren tachtig, op Cucchi en andere componenten van het toen modieuze, Italiaanse modernisme toe te leggen, wist ik veel, interesseerde me geen zak, maar z’n vraatzuchtige doeken interesseerden me eigenlijk wel. Billie had hij dus aan de universiteit leren kennen. Transavantguardia, hoe spel je dat, je moet toch niet gaan twijfelen aan het feit dat ik daar minstens tot gisteren een probleem mee had. Maar ik wou je over dat meissie vertellen. Ze was zo dom, vond ik, dat ze daar zelfs in de Larousse geen woord voor hadden. Of bedoel ik dat ze zo lelijk was dat m’n pik niet wist wattie te doen had. Of heeft een pik verstand van zaken. Moet een wijf uitgelegd worden of ze een pik heeft of niet. En als ze een gigantische pik heeft, wat ze dan met dat nulbeginsel beginnen moet. Je weet toch dat ze zelfs vijftig hoog over een buizenstel beschikken dat er geheid voor zorgt dat elke drol veilig wegkomt. Of propageert Zizek soms dat je poep vijftig hoog op te stapelen hebt tot het bollenkraam uiteenspat? Ze hadden vijftig personen op Zizek geplaatst, in elke taal die je maar bedenken kon, en nog begreep geen luis waarover hij het had. Goed, nu ik het hierover heb, die Nas, waarover we het hadden, da’s geen hobbyïst. Ongeletterd ben ik evenmin. Hadden ze bedacht dat ik architect worden moest of kok, of niet soms, ja, bedenk het maar, wat daar allemaal zit. Is ’t soms niet hondshoffelijk klassiek om zo’n kreukvrij parcours te bedenken, dat het ongetemd klerejoch een appeltaart leert bakken. Neem me niet kwalijk. Wat zei ik ook weer. Neem me niet kwalijk. Omdat het woord orgasme zomaar, neem me niet kwalijk, opeens, neem me niet kwalijk, zomaar opeens in me opkwam. Dat ik Nas toch maar lekker. Van nul beginnen, Nas: broek afsteken, hurken, bruikleen, drukken. We speelden pool in een keet waar tien jaar later het dorre verstand van een in beton gespecialiseerde preut gehuisvest was. In Pedregalejo is een keet, zei Nas. Die transavantguardia, waar hij mee bezig gebleven was, interesseerde me geen moer, wat ik niet zei, ’t had een dag te blijven waar ook ik iets aan hebben kon. Billie woog 160 kilo, had tieten als winkelmandjes volgepropt met reuzel, een rantsoen waar het garnizoen van Albufara vijf weken zoet mee bleef. Ze vertelde hoe je een wijnfles openen kan door van een schoen gebruik te maken. Ik begreep er geen bal van. Omdat we geen kurkentrekker hadden. Eerst een pen kopen had ze gezegd. Wat hebben we aan een pen, stamelde ik. Je kan het met een sabel doen, zei ze. Met een sabel. Ik stond versteld. Ik hoorde het Nas zeggen, die zich ongetwijfeld nog steeds met Transavantguardia bezighield. Met een sabel. De jongedame van de papierzaak waar ze die pen wilde kopen, had me op een keer aangekeken alsof ze er om een of andere gekke reden van uitging dat ik het gekke plan had om het met een Donald Duck bekladde potlood in haar oogbol te spietsen. Billie zei dat ik stonk. Maar dus eerst die pen, zei ze. Ze zit te schrijven in een beduimeld schriftje. Wat schrijf je, vraag ik. Wat vroeg ik ook weer.
Ook in de trein zat ze te schrijven, het hele eind tot Zaragoza. In Zaragoza kochten we een auto, een oude Peugeot 404. Met die auto reden we over Salamanca naar Casares. Billie zat in een schriftje te kriebelen. Ze was in Amsterdam geboren. Van Brouwers had ze een vertaling van Walser gelezen. In pikzwarte, ijzingwekkende duisternis scheerden we over de Taag.
Hier, tussen de auto’s, in het stof, is anderhalve meter. Geen spoor van Billie die met haar gewicht wellicht andere ideeën op het spoor gekomen is. Met een sabel dus, bedacht ik. Uitkijken waar ik loop. Midden het bultige terrein, tussen twee auto’s, had iemand een gigantische drol gebouwd. Rare vliegjes, loeiharde zon, steenbrokken, geen werkgelegenheid zo op het eerste zicht, zand. Aan het strand had ik Nas afgedroogd met een poeier van 0-8. Je moet niet meer willen dan wat toch niet kan. In het winkeltje troffen we een volume aan met verzen van Maria. Buiten stond de brutale averij van de sierra om het stadje.
Dat ze over een hond schreef, zei Billie. Omdat ik haar vroeg waar ze mee bezig was, toen we in het parkje aan de kathedraal op het muurtje zaten. Schreef ze over een hond? Dat hinderde niet. Suf staar ik naar de enorme drol. In een van de auto’s zit een naakte man, het op z’n neusbeen na behaarde gezicht tegen het stuurwiel aangeplakt. Ik formuleer niet het idee dat ik wat anders had willen zien, maak rechtsomkeert, stap tussen de auto’s door. Billie staat me lachend op te wachten. In Calle Carreterria had ik inderdaad een meisje gezien dat op Maria leek. Het was een prachtige avond. Ik had het meisje willen vragen of ze Maria was of alleen maar op Maria leek. Toen het meisje opeens naar Billie omkeek, deed ik alsof ik naar het kladwerk staarde naast een met snelbouwstenen dichtgemaakte deur. Later zat Billie in Lichtzinnige herinneringen van Paul Léautaud te lezen, een editie van privé-domein. Uit een van de bomen op het plein warrelde een blaadje. Heb je een pen, vroeg ik. Ze zegt dat ik haar met rust laten moet. Wat schrijf je, vraag ik. Het plein verveelde me. Duiven strijken neer tussen de troep die op het plein ligt. Het stadje verveelt me.
De duiven, het withete zonlicht, de bomen die een vermoeide indruk maken, het verveelde me.
Afbraakpogingen. Een ochtend als het begin van een dag die verdwenen is. Hij kerft een o in het donkere koetswerk van een auto met Franse nummerplaat. Het dikke wijf schrijft over de honden op het strand van El Palo. Paolo staart naar de keien tussen het strand en de zee. Ze liggen op het strand. Kakkerlakken duiken tussen de keien. Ik weet ook nooit wanneer die tweede fles begint, bekent hij. Zo’n ochtend als het eind van de vorige dag in een nevel van koppijn verdwenen is. Het puin van de bouwsels die ze opgetrokken hadden. Dat heeft met m’n darmen te maken, zei ze. Hij jubelt, kermt, kronkelt. Wat daar allemaal zit, in die darmen. De wegen van die vuige troep zijn echt ondoorgrondelijk. Theoretisch heeft hij van nul te beginnen. De rioleringen die zich onder het strand bevinden. Een roodbruine kakkerlak rept zich over het bultige zand. Zo’n kakkerlak is eigenlijk best wel gigantisch.
En wat zou ze gezegd hebben, het meisje. Of had wat ik gezegd had kunnen hebben. Dat ze leek op iemand die ik een eeuwigheid eerder ontmoet had, dat ze opeens alleen hierdoor belangrijk werd, dat ze op Maria leek, op wie, zou ze gezegd hebben, misschien, dat ik niet wist of het dat was wat ik bedoelde, of, misschien, dat Billie en ik op sexueel vlak toch niets met elkaar te maken hadden, het was best onnozel om ook nog eens dat uit te leggen, en waarom ze op Maria leek: dat ik Maria op de trein naar Toledo ontmoet had, haar vader werkte op een consulaat in Caïro had ze gezegd, jezusmariajozef, in Caïro, een consulaat, en dat haar naakte benen dus meer toonden dan wat ik van haar wist, dat ik trouwens toch niet wist waarover ze het had, ze had net zo goed aan een baviaan kunnen vragen hoe hij het zag, of, later, in Lichtzinnige herinneringen ben ik op bladzijde 73 gestrand, dat Billie evenmin wist of ik me bij Maria wat voor te stellen had, want wat was het ten slotte. Hadden we in de kathedraal van Toledo naar hetzelfde rood gekeken, of niet soms, dat van die Christus van El Greco, of niet soms, maar los daarvan. Wat was er gebeurd. Wat er gebeurd was. Godverdomme, wat was er gebeurd. Ik sliep op een kamertje. Plannen had ik niet. Ik sliep op een kamertje. Madrid, zei ik, het Prado. Was Perec echt van plan geweest om het Prado te doen? Daar was het toen te laat voor. Velasquez, Murillo, El Greco, Goya. Schilderkunst? Maria lachte. Literatuur? Nee hoor. Wat er ook van was, zij had wat anders te doen. In Toledo, waar Maria een eind buiten de stad een camping vond, zouden we flink tegen haar zin bij El Greco langsgaan. Ik stond niet alleen versteld van Greco. Met Maria wilde ik naar de plek rijden waar Buñuel Toledo gefilmd had, op een heuvel, vlak bij de camping. Op de camping zat een Hollands stel naar een soap te kijken.
Ik tast in die ene binnenzak van het jasje dat ik aan heb, we staan voor het huis in Calle Sardo, huisnummer 12, het is een prachtige avond, in de trein was ze met een kruiswoordraadsel bezig geweest, buiten was niet meer te zien dan het landschap dat er toch niet was, ik stak de deur open, het was prachig, wat een ellende, Maria was uitgeput. Eén klik, een handomdraai en we schrijden door de gang naar het jasje dat aan een roeste spijker hangt. Dus het jasje hangt er nog. Het zou me niet eens verbaasd hebben, denk ik nu, als het verdwenen was. De deurklink smelt in m’n handpalm. Ik open de deur, steek de sleutel in de binnenzak van het jasje. Op de keukentafel staat een doos. He, wat doe je, gilt Billie. Maak je niet druk, zeg ik. Billie blijft in de deuropening staan. Ze heeft een afspraak, zegt ze. Daar staat ze. Ze heeft een afspraak. In de kajuit van een schip dat onder Ottomaanse vlag vaart zal ze met de kapitein van het schip een zaakje doen.
De kapitein is een landgenoot. Ik sla het boek open waarin Maria gelezen had. In het huis van Maria ben ik bevrijd van de angst dat ik wat anders te doen heb.
Abonneren op:
Posts (Atom)