woensdag 27 mei 2009

woensdag 27 mei

De vergadering is al tien minuten bezig. 't Zal niemand verbazen dat ik weer eens een keer te laat ben, maar niet veel te laat, langer dan tien minuten zijn ze niet bezig als ik en nog iemand de vergaderzaal betreden en helemaal voorin - waar een raam open staat - aan de lange tafel plaatsnemen. Het is trouwens alleen hier, vlakbij het raam dat openstaat, dat er nog een half dozijn vrije zitplaatsen te vinden is. Ik beland naast iemand die ik van televisie ken, dat infantiel vrijetijdsbordeel: corruptio optimi pessima, en daar met urinezuur en al op uitgezeken; iemand die met zijn rug naar het raam dat openstaat zit en namens UGent aan de vergadering deelneemt. Van lang geleden, toen er nog televisie was. Naast een halve televisiebekendheid dus die voorovergebogen zit en tijdens heel de vergadering zijn mond niet open doet, niet met die praat, niet met een ander, de circusdirecteur niet tegenspreekt, leeuwentemmer evenmin, de acrobaat die straks het trapezenummer doet, een dubbele salto, Murder! van Hitchcock maar zonder het fatale inzicht dat doodsangst geen derden kent. Ook de kortgerokte marionetten van het inhoudelijk discours, alles kan aan zijn reet roesten. Krom over het tafelblad gebogen zit hij, ge zoudt peinzen iemand die er met tegenzin zit. Niet goed wakker, een vergadering door de neus geboord krijgen met veel vijven en zessen, een half uur luisteren naar wat in vijf minuten gezegd kan worden. Ge moet er tegen kunnen.
Ik neem z'n over het tafelblad gebogen houding over, staar naar het spekgladde tafelblad. Er is een papier waarop ik mijn naam aan te brengen heb, wat ik met tegenzin doe. Achterin de zaal is een boekenkast. Iemand is aan het woord, ik begrijp geen sikkepit van het hele discours. Iemand anders neemt het woord. Het duidelijkst is de acteur die naast me zit: hij zit z'n tijd te verbeuzelen, wacht op het fluitsignaal. Met de dag hecht ik minder waarde aan het verstand, schreef Proust. Hij legt uit waarom: Het is heel goed mogelijk dat we nooit stuiten op het voorwerp - of de gewaarwording - aangezien elk voorwerp zich tot ons verhoudt als een gewaarwording - waarin het verborgen zit. Met het bedoelt Proust natuurlijk het zich herinneren, het verleden, de dode tijd.
Om het ochtendhumeur aan te scherpen noteer ik de sleutelwoorden. Wat ik van vergaderen geleerd heb, is dat dat trouwens geen zak uitmaakt. Eigenlijk hoor je geen notities te maken: iemand is aangesteld om de vergadering te notuleren, dat volstaat. De acteur is expert, hij zit naast me, staart voor zich uit, naar het tafelblad waar geen verleden is. In een vergaderzaal is weinig verleden tijd en al helemaal niet als je er voor het eerst komt. Proust spreekt dit tegen: het volstaat om het voorwerp te vinden. 'het toeval wilde,' schrijft hij, 'dat ze daar een paar sneetjes geroosterd brood bij serveerde. Ik doopte de boterham in de thee, en op het moment dat ik hem in mijn mond nam en voelde hoe het van theesmaak doordrongen brood verweekte tegen mijn verhemelte,'
Ik noteer volgende woorden: samenwerkingsverband, culturele sector, programma. Een ogenblik later neemt Philippe het woord. De manier waarop hij sinds het begin van de vergadering aan tafel zat, gaf aan dat het volstond dat hij het woord zou nemen. Het debat zou van het een op het andere moment een plaats hebben en hierdoor ook de richting die het nodig had. Om een panorama te beschrijven heb je, zodra je op de plaats bent waar het panorama te zien is, geen woorden nodig: niet de woorden maar het standpunt maakt het schouwspel zichtbaar.
Na de korte interventie van Philippe wisten we waar het om ging. Ischa nam het woord. Ik keek naar het raam dat openstond: hier was het geluid van timmerlui. Er werd getimmerd. Ook hoorde ik iemand zeggen dat de radius breder gemaakt moest worden. Daar was ik het volledig mee eens hoewel ik eerst niet begreep wat bedoeld werd. De acteur was onzichtbaar geworden, hij was... opgelost! Hij was... Het gezeik was hem fataal geworden. Hij had zich brullend door het openstaande raam geworpen, maar dat hadden we niet gehoord, niemand had het gehoord, hij was te pletter gestort, had zich in de diepte geworpen! Dat was een vreselijke gebeurtenis. Ach, als een dennenappel, ach, als een dennenappel, wat vreselijk. Ik stond op, keek om, en... keek om, keek naar het raam, keek om, en... keek naar het raam. Nee... toch niet, wat dacht je, nee, welnee, hij zat er nog. Het was een vergissing. Ik had me vergist, hij zat er nog. We hadden het over de versnipperdheid van de Gentse scene gehad en hij, acteur, hij keek naar het tafelblad, sprong door het raam, dat wel, maar keek toch eerst en vooral naar het tafelblad. Een onbekende vrouw was in kunsthistorica veranderd.
We dronken vergaderkoffie. Philippe had het over squatten en de klassieke beleefdheidsregels overtreden en dat hedendaagse kunst voor een jong publiek is.

Geen opmerkingen: