Alleen wat aan het territoriale ideaalbeeld beantwoordt, contemporaan academisme.
Anderen houden zich met de afwas bezig, met het linnen en het ondergoed.
Archetype van een narcisme wat alles verdelgt wat anders is. Tiran, dictator, dinosaurus.
Van het parasitaire amper meer dan een gebied met pastoraal debiet. Kletspraatjes.
vrijdag 28 februari 2014
dinsdag 25 februari 2014
kunstpodium T
boven Houten modules die elk op zich een werk zouden kunnen zijn, of zoals hier, in groepjes van twee of drie stukken gepresenteerd, en op correcte samengebracht het skelet van een dinosaurus voorstellen.
onder Onder leiding van Toni Van Tiel bespreken ze het werk van Octave Vandeweghe. Het hieronder afgebeelde werk wordt uiteindelijk niet in de presentatie opgenomen.
boven Werk van Lenja, Masters schilderkunst Luca. Er is ook een gefilmde performance, misschien geïnspireerd door vergelijkbare performances van Francis Alÿs: hoe Lenja het karretje met gekleurde balken door de straten van Gent duwt tot ze met de bestanddelen van het kleurrijke bouwsel in croxhapox belandt. Voorgrond: houten latten die, op het moment dat ik de foto maakte, nog niet de identiteit hadden van wat het worden zou. Aanvankelijk ging ik er van uit dat het om een werk van Margriet Craens ging; Margriet die in Eindhoven studeert.
onder Erik en Sanne werken de dinosaurus af. De platte, rode dingen worden ronde oogbollen zodat het skelet van de dino, eenmaal afgewerkt, op dat van een insekt lijkt.
boven De dino. Een werk van Sanne Valstar en Erik Trip die aan de Academie van Groningen studeren. Hier geen 3 + 2 structuur, bachelor/master, maar 4 jaar bachelor, en in Groningen, verneem ik, een vooruitstrevende module zonder in aparte ateliers opgedeelde disciplines, dus min of meer, vermoed ik, zoals MMV functioneert.
onder Onderdeel van een constructie die Octave aan het bouwen is.
boven Werk van Lenja.
onder Toni en Lenja. Op de voorgrond delen van het ingepakte werk van Margriet Craens.
zondag 23 februari 2014
wafels en pannekoeken
Het pannekoekendeeg. Alle ingrediënten bio: 2kg tarwebloem, eigeel en eiwit van 5 eieren, bakboter, een snuifje zout, 3l melk, anderhalve liter spa blauw, kaneel, vanillesuiker en kaneelsuiker.
Ik heb een mixer bij maar gebruik het ding niet. Eerste fase: de tarwebloem (onder geen beding zelfrijzende bloem) met een vork voorzichtig aanroeren, ongeveer zoals mortel gemaakt wordt. Hoewel ik het maken van pannekoekendeeg van m'n moeder en grootmoeder leerde, op 6-jarige leeftijd, keek ik de morteltechniek af van m'n grootvader, die metser was. Eerst niet heel erg veel melk toevoegen. In een kuiltje. Vanuit dat kuiltje, bij voorkeur in het midden van de bloemberg, in wijder wordende kringen de bloem bij het deegworden betrekken zonder overhaast te werk te gaan.
Fase twee: zodra het massa begint te hebben, schakel ik op de deegklopper over. Het krijgt snelheid. De klopper jaagt lucht door het deeg. Het genot van die handeling aan het deeg toevoegen. Dat heb ik dan weer van m'n moeder geleerd: gedoseerde hoeveelheden van de manier waarop je de handeling uitvoert aan het deeg toevoegen. Zo zou je ook Barthes of Van Ostaijen kunnen toevoegen, niet door een bladzijde van Barthes over Barthes of Belegerde stad in snippers aan het deeg toe te voegen maar door op het ritme van die lyriek lucht en lichtheid in het deeg te scheppen.
Het is de belangrijkste fase. Tijdens fase twee maak je het deeg en voeg je lucht en lichtheid toe. Dat kan je na verloop van tijd ook zien aan het deeg zelf, dat vol kleine luchtbellen komt te zitten.
Fase drie: voeg gesmolten boter toe, een homp van vier duim dik.
Fase vier: voeg kaneel toe, een snuifje zout, gezien de enorme hoeveelheid deeg het eigeel van vijf eieren
en ook nog vanille- en kaneelsuiker. Hoe meer hiervan hoe zoeter het deeg wordt. Het kan ook zonder al die suikers.
Fase vijf: klop het eiwit tot het stijf staat en roer het vervolgens voorzichtig door het deeg. Als dat gebeurd is, laat je het deeg een tot twee uur rusten.
Dries zorgt voor het wafeldeeg. De hoeveelheden worden zorgvuldig gemeten. Er wordt gesmolten boter en gist toegevoegd, een werkprocédé waar ik, op de gesmolten boter en het scheiden van eigeel en eiwit na, niet vertrouwd mee ben. Dries werkt het wel af met een mixer. Het gisten neemt drie uur.
Een fijne zondagnamiddag. Tachtig bezoekers, Guy zorgt voor muziek, Jelle en Marlies zijn net terug uit Istanbul, jolijt, en ook op het woonerf is een geur van lekkernij.
Ik heb een mixer bij maar gebruik het ding niet. Eerste fase: de tarwebloem (onder geen beding zelfrijzende bloem) met een vork voorzichtig aanroeren, ongeveer zoals mortel gemaakt wordt. Hoewel ik het maken van pannekoekendeeg van m'n moeder en grootmoeder leerde, op 6-jarige leeftijd, keek ik de morteltechniek af van m'n grootvader, die metser was. Eerst niet heel erg veel melk toevoegen. In een kuiltje. Vanuit dat kuiltje, bij voorkeur in het midden van de bloemberg, in wijder wordende kringen de bloem bij het deegworden betrekken zonder overhaast te werk te gaan.
Fase twee: zodra het massa begint te hebben, schakel ik op de deegklopper over. Het krijgt snelheid. De klopper jaagt lucht door het deeg. Het genot van die handeling aan het deeg toevoegen. Dat heb ik dan weer van m'n moeder geleerd: gedoseerde hoeveelheden van de manier waarop je de handeling uitvoert aan het deeg toevoegen. Zo zou je ook Barthes of Van Ostaijen kunnen toevoegen, niet door een bladzijde van Barthes over Barthes of Belegerde stad in snippers aan het deeg toe te voegen maar door op het ritme van die lyriek lucht en lichtheid in het deeg te scheppen.
Het is de belangrijkste fase. Tijdens fase twee maak je het deeg en voeg je lucht en lichtheid toe. Dat kan je na verloop van tijd ook zien aan het deeg zelf, dat vol kleine luchtbellen komt te zitten.
Fase drie: voeg gesmolten boter toe, een homp van vier duim dik.
Fase vier: voeg kaneel toe, een snuifje zout, gezien de enorme hoeveelheid deeg het eigeel van vijf eieren
en ook nog vanille- en kaneelsuiker. Hoe meer hiervan hoe zoeter het deeg wordt. Het kan ook zonder al die suikers.
Fase vijf: klop het eiwit tot het stijf staat en roer het vervolgens voorzichtig door het deeg. Als dat gebeurd is, laat je het deeg een tot twee uur rusten.
Dries zorgt voor het wafeldeeg. De hoeveelheden worden zorgvuldig gemeten. Er wordt gesmolten boter en gist toegevoegd, een werkprocédé waar ik, op de gesmolten boter en het scheiden van eigeel en eiwit na, niet vertrouwd mee ben. Dries werkt het wel af met een mixer. Het gisten neemt drie uur.
Een fijne zondagnamiddag. Tachtig bezoekers, Guy zorgt voor muziek, Jelle en Marlies zijn net terug uit Istanbul, jolijt, en ook op het woonerf is een geur van lekkernij.
donderdag 20 februari 2014
balletje
Over mijn toekomst wil ik nog even nadenken, lees ik op bladzijde 7 onder politiek.
Denk over uw toekomst, jongen, en laat mij met rust. Spring in de Leie. Godverdomme.
Alsof ook maar iemand wat heeft aan een politieker die van zijn toekomst wakker ligt.
Weet je wat ik doe? Bij de eerstvolgende verkiezingen, meervoud altijd, stem ik PVDA.
Omdat ik mij met gascentrales geen toekomst voorstellen kan, mijnheer.
Omdat van het politieke IQ, mijnheer, helemaal niemand van mijn toekomst wakker ligt.
Met de PVDA kan ik op zo'n minst weer sneeuwballen gaan gooien. Er is geen sneeuw
maar dat bederft de pret niet. De PVDA heeft het over mensen,
niet over de lijken voorin van industriële pret en in wat baan 8 naar uw toekomst zwemt.
Denk over uw toekomst, jongen, en laat mij met rust. Spring in de Leie. Godverdomme.
Alsof ook maar iemand wat heeft aan een politieker die van zijn toekomst wakker ligt.
Weet je wat ik doe? Bij de eerstvolgende verkiezingen, meervoud altijd, stem ik PVDA.
Omdat ik mij met gascentrales geen toekomst voorstellen kan, mijnheer.
Omdat van het politieke IQ, mijnheer, helemaal niemand van mijn toekomst wakker ligt.
Met de PVDA kan ik op zo'n minst weer sneeuwballen gaan gooien. Er is geen sneeuw
maar dat bederft de pret niet. De PVDA heeft het over mensen,
niet over de lijken voorin van industriële pret en in wat baan 8 naar uw toekomst zwemt.
encyclopaedia
Dear readers, bubblegum addicts, sinners, cheesebrain sweethearts,
may I inform you,
hoping you take it in a most elementary way as pleasant as I do, that I'm currently working on the crox-encyclopaedia,
which apart from sneezing and humming solemn sounds takes all my time now. That is,
since a couple of days moths and mosquitos are my company.
Of the crox-encyclopaedia no update had been done since late 2012.
Did you know that this vaste work is partly available in English? From early 2010 on Stefaan Van Ryssen, at that time head of the board, began to translate parts of the encyclopaedia.
Two years later a good deal of the encyclopaedic corpus had its English equivalent.
Recent updates
Meggy Rustamova, Harri de Ville, uitgeverij, Victoria Chaplin, Jean Baptiste Thierrée, Bram Van Stappen, Ivan Adriaens, Talibam!, Annie Sprinkle, Richard Foreman, ingreep, Nel Aerts, Michaël Borremans, Martine Laquiere, Alice De Mont, Dirk Slootmaekers, Jan Op de Beeck, Sarah Oyserman, Guy Woueté, Marc Rossignol, Jos Van Meerssche, Yann Bronder, Alejandra Hernandez, Delphine Somers, Steven Tevels, Pjeroo Roobjee, Silviu Purcarete, Fiona Mackay, Erwan Mahéo, Witte Raaf (de), echo, jury, Michael Filez, Veldhuis, Hanna Schygulla, Meredith Monk, Greetje Bijma, Marc De Clercq, depot, Katrin Plavcak, Nele Van Canneyt, Giannina Urmeneta Ottiker, Freya Maes, Laura Zuallaert, Johan De Wilde, Robbert & Frank, Benjamin Verdonck, Miet Warlop, Cristina Amelia Candeu, wc-papier.
Thank you for taking care.
may I inform you,
hoping you take it in a most elementary way as pleasant as I do, that I'm currently working on the crox-encyclopaedia,
which apart from sneezing and humming solemn sounds takes all my time now. That is,
since a couple of days moths and mosquitos are my company.
Of the crox-encyclopaedia no update had been done since late 2012.
Did you know that this vaste work is partly available in English? From early 2010 on Stefaan Van Ryssen, at that time head of the board, began to translate parts of the encyclopaedia.
Two years later a good deal of the encyclopaedic corpus had its English equivalent.
Recent updates
Meggy Rustamova, Harri de Ville, uitgeverij, Victoria Chaplin, Jean Baptiste Thierrée, Bram Van Stappen, Ivan Adriaens, Talibam!, Annie Sprinkle, Richard Foreman, ingreep, Nel Aerts, Michaël Borremans, Martine Laquiere, Alice De Mont, Dirk Slootmaekers, Jan Op de Beeck, Sarah Oyserman, Guy Woueté, Marc Rossignol, Jos Van Meerssche, Yann Bronder, Alejandra Hernandez, Delphine Somers, Steven Tevels, Pjeroo Roobjee, Silviu Purcarete, Fiona Mackay, Erwan Mahéo, Witte Raaf (de), echo, jury, Michael Filez, Veldhuis, Hanna Schygulla, Meredith Monk, Greetje Bijma, Marc De Clercq, depot, Katrin Plavcak, Nele Van Canneyt, Giannina Urmeneta Ottiker, Freya Maes, Laura Zuallaert, Johan De Wilde, Robbert & Frank, Benjamin Verdonck, Miet Warlop, Cristina Amelia Candeu, wc-papier.
Thank you for taking care.
zaterdag 15 februari 2014
basisrente
Ik klik de site van De Standaard aan en bovenaan verschijnt een add waarop een idioot te zien is die in een weelderig, bultig landschap over een smalle, rechtlijnige strook holt. De snelweg van de basisrente. Die routes ken ik. Ik reed naar Lissabon, van Lissabon naar Cadiz, wat ook hedentendage, snelweg of niet, meer omweg levert dan uit het plaatje blijkt, iemand holt van a naar z zonder hinder te ondervinden van de gebruiksaanwijzing die het landschap biedt.
Dit soort advertenties is onzin. Er is overigens geen basisrente met dit soort tarieven. Zo'n rente bestaat niet en als ze wel bestond, loop je uiteraard aan al het andere voorbij. Dat is ook de teneur van de foto, we don't care. Aan het eind van de foto dondert het personage in de diepte naast de foto, wat in The Meaning Of Life gebeurt, aan de rand van de wereld is de rand van de wereld, en daar, in die diepte, niet alleen het onoplettende medeleven, ook het zakenimperium. Met duizenden per seconde storten ze in de diepte. Flat Earth Society, we leven op een platte snelweg.
Dit soort advertenties is onzin. Er is overigens geen basisrente met dit soort tarieven. Zo'n rente bestaat niet en als ze wel bestond, loop je uiteraard aan al het andere voorbij. Dat is ook de teneur van de foto, we don't care. Aan het eind van de foto dondert het personage in de diepte naast de foto, wat in The Meaning Of Life gebeurt, aan de rand van de wereld is de rand van de wereld, en daar, in die diepte, niet alleen het onoplettende medeleven, ook het zakenimperium. Met duizenden per seconde storten ze in de diepte. Flat Earth Society, we leven op een platte snelweg.
vrijdag 14 februari 2014
beverhoutplein
Het Beverhoutplein, waar croxhapox begon, in 1990, op 16 maart 1990 begon het, stond midden negentiende eeuw bekend als Botermarkt, of Kleine Botermarkt, een toen rechthoekig plein aan een gracht die in 1873 gedempt werd en nu een drukke verkeersader is tussen het rondpunt aan Sint-Jacobs en Sluizeken. In de zeventiende eeuw was het een begraafplaats. Er zou al een kerkje of een kapel geweest zijn in de zevende eeuw. Aan de constructie van het huidige bouwsel begonnen ze eind elfde eeuw wat al meteen in 1120 in de fik ging, waarna ze aan een in steen opgetrokken variant begonnen. De plek lag kennelijk op een van de routes naar Compostela. Het is niet onmogelijk om zich voor te stellen hoe het er toen aan toeging op het pleintje vlak bij Sint-Jacobs. Toen ik eind maart 1985 m'n intrek nam op het tweede van huisnummer 7, waar een jongedame die aan de universiteit studeerde me de sleutel van het appartement overhandigde, keek ik aan de voorzijde uit op het plein, de rommelmarkt op vrijdag en zaterdag, de platanen op het plein waarvan ik vanop het tweede de kruinen voor me had en de bultige takken, in de diepte, rechtsop, de kruidenwinkel van Vits-Staelens, linksop de Ottogracht waar op een ochtend voor dag en dauw twee ellendelingen een marktkramer belaagden, er was een reguliere lijn van bussen die naar Eeklo en Zelzate reden en aan de gevel van het imposante gebouw waar Johan Daisne hoofdbibliothecaris geweest was, van 1945 tot 1977, niet alleen hij, ook Richard Minne en Karel Van De Woestijne hadden er gestudeerd toen het gebouw, nadat het eerst een abdij en later een Lyceum was geweest, een door de burgerij gegeerd Atheneum werd, kwam begin 21ste eeuw een werk van Joseph Kosuth, net onder de dakgoot, maar ook dat is er intussen verdwenen. In 1985 huisvestte het gebouw, vanop het tweede van Beverhoutplein 7 ter linkerzijde, de stadsbibliotheek. Ik overwoog om vanop het dak van de stadsbibliotheek een schilderij van het plein te maken.
In het Baudelopark hadden ze tot midden negentiende eeuw een botanische tuin gehad, naar verluidt een van de meest indrukwekkende die er in Europa te vinden was, met exotische serres, een vijver en promenades. Er was een morsig grachtje tussen wat nu als Ottogracht en Bibliotheekstraat bekend staat. Op het plein, in 1985, vlak bij de kerk, was een frietkot. Mariette en Jean runden de keet. Betere friet vond je nergens. Het was in 1958 begonnen met een frietkraam op het plein, waar ook toen al de bomen stonden die ik in 1985 vanop het tweede van huisnummer 7 voor me had. In het frietkot, waar in de zeventiende eeuw op die plek een begraafplaats was, hebben ze een foto uit 1978.
Vanop het tweede van huisnummer 7 had ik ook uitzicht op een steeg tussen Ottogracht en Penitentenstraat. Op de hoek van die steeg was een bordeel. Dames van lichte zeden kakten op het wegdek.
In het Baudelopark hadden ze tot midden negentiende eeuw een botanische tuin gehad, naar verluidt een van de meest indrukwekkende die er in Europa te vinden was, met exotische serres, een vijver en promenades. Er was een morsig grachtje tussen wat nu als Ottogracht en Bibliotheekstraat bekend staat. Op het plein, in 1985, vlak bij de kerk, was een frietkot. Mariette en Jean runden de keet. Betere friet vond je nergens. Het was in 1958 begonnen met een frietkraam op het plein, waar ook toen al de bomen stonden die ik in 1985 vanop het tweede van huisnummer 7 voor me had. In het frietkot, waar in de zeventiende eeuw op die plek een begraafplaats was, hebben ze een foto uit 1978.
Vanop het tweede van huisnummer 7 had ik ook uitzicht op een steeg tussen Ottogracht en Penitentenstraat. Op de hoek van die steeg was een bordeel. Dames van lichte zeden kakten op het wegdek.
donderdag 13 februari 2014
the paper
Sitting in what is said to be the smallest of all spaces
I have a short moment to observe, unlimited, the noticed but unseen,
a daddy-long-legs that ended as wallpaper ace,
the abstract, semi-esoteric being of its outline glued to the wall,
and a rusted nail, once part of the color the wall must have had.
Sitting in the smallest of spaces not too much needs to be said.
The nail aged had its part eating untold history from the wall.
The cracked paint, scratches and the curved end of a gaz connection, one of the signs
a tiny insect, unnoticed for decades of its tiny life, and a red sign,
star or asterix, done with red pencil, above the dirt on the floor
from which no other sign proceeds but pulp, sudoku magazines,
the encylopedia of household stills and a pencil on top of it.
I have a short moment to observe, unlimited, the noticed but unseen,
a daddy-long-legs that ended as wallpaper ace,
the abstract, semi-esoteric being of its outline glued to the wall,
and a rusted nail, once part of the color the wall must have had.
Sitting in the smallest of spaces not too much needs to be said.
The nail aged had its part eating untold history from the wall.
The cracked paint, scratches and the curved end of a gaz connection, one of the signs
a tiny insect, unnoticed for decades of its tiny life, and a red sign,
star or asterix, done with red pencil, above the dirt on the floor
from which no other sign proceeds but pulp, sudoku magazines,
the encylopedia of household stills and a pencil on top of it.
dinsdag 11 februari 2014
een partijtje
photo: gdb
Wit opent met d4
en zwart geeft op.
Het beloofde een spannende match te worden. Er stond veel op het spel. Na blunders van de tegenpartij was X (op de foto zwart) vier één voorgekomen, maar dat wist Y (op de foto wit) uiteindelijk ongedaan te maken met winst in drie partijtjes opeenvolgend.
Zo werd het vier vier.
Wit opent met d4 en zwart geeft op. Gedurende meer dan een kwartier zit X (op de foto zwart) de zaak te bekijken. Hij komt er niet uit. Er is geen zinnig antwoord op d4.
Je geeft op, suggereert wit.
Ja, dat zou best wel kunnen, zegt zwart.
X en Y maken zich vrolijk over het feit dat X het partijtje meteen na de eerste zet van Y voor bekeken gehouden had kunnen hebben.
Ze hebben geen van beiden in de smiezen dat de koningen in foute positie staan, dat blijkt pas na de vijfde zet van wit.
In de tweede beurt geeft wit op na een blunder in zet acht. Gek, dat geblunder. In de volgende partij opnieuw een blunder, dit keer van X. Y plaatst een paard op koning en koningin. Het eindigt op 27 met opgave van wit.
Uit het naspel blijkt dat net X in het voordeel was. Reconstructies van het spel geven aan dat X de tegenpartij heel erg makkelijk in een fatale positie had kunnen krijgen, een positie waarin het moeilijk werd om op een fatsoenlijke manier weerwerk te bieden.
Dat net blunders over de partijtjes beslissen geeft stof tot nadenken.
maandag 10 februari 2014
the true artist
Now here, ladies and gentlemen, is a true artist, true
as I have been walking all day and couldn't trace a single thing.
Yes, o yes, I have seen trees and houses,
a bus curved through the lane near the railway station, I noticed people had been waiting for it,
the sky in particular had a very clean, Magrittian blue, the cold season picked plumage from the rooftops
and more trees I saw, the birch, a poplar, and houses even more so.
No trace came from it. Image after image came, made a masterpiece and disappeared.
Clouds were funny, people stepped to a beginning or the end of the futile something. Signs made clear how to do it.
Speed limit, traffic ligths and things forbidden all along a sphere of stone and concrete. I noticed a couple
beneath an arc of trees with a dog marking out of many one single thread, and many other species.
The thing seen apparently made the unseen
and the unseen stood in front of me. I must have seen it, but I didn't notice.
The brain changed into unbrain and unbrain into brain, the usefull became futile and from this futile nonsense again emerged an industry vaste as Borges.
Yes, o yes, idle moments often turn out to get expert image.
as I have been walking all day and couldn't trace a single thing.
Yes, o yes, I have seen trees and houses,
a bus curved through the lane near the railway station, I noticed people had been waiting for it,
the sky in particular had a very clean, Magrittian blue, the cold season picked plumage from the rooftops
and more trees I saw, the birch, a poplar, and houses even more so.
No trace came from it. Image after image came, made a masterpiece and disappeared.
Clouds were funny, people stepped to a beginning or the end of the futile something. Signs made clear how to do it.
Speed limit, traffic ligths and things forbidden all along a sphere of stone and concrete. I noticed a couple
beneath an arc of trees with a dog marking out of many one single thread, and many other species.
The thing seen apparently made the unseen
and the unseen stood in front of me. I must have seen it, but I didn't notice.
The brain changed into unbrain and unbrain into brain, the usefull became futile and from this futile nonsense again emerged an industry vaste as Borges.
Yes, o yes, idle moments often turn out to get expert image.
zaterdag 8 februari 2014
mindmap
In 1974 reed ik met de fiets van Torhout naar Bokrijk. Het was een snikhete dag, zomer, ik had muësli en biokoeken bij en een fietspomp. De fiets die ik had, was een oud model.
In 1969 had Merckx voor het eerst de Tour de France gewonnen. In 1974 deed hij niet mee, ik evenmin. Na het exploot, wat zonder kleerscheuren afliep, zei m'n moeder lachend dat ik maar beter renner geworden was. Op één dag had ik een parcours afgelegd, met een oude fiets en met niet meer proviand dan wat rijstkoeken, dat elk van de bekende klassiekers overklaste. Ik was van Torhout over Tielt naar Nevele gereden, vandaar over Gent naar Rupelmonde, Lier en Mortsel. Toen het meisje, waarvoor ik het deed, niet thuis bleek, fietste ik over Turnhout naar Genk en Bokrijk. Ik was al eens in Bokrijk geweest, wist waar het was. Voor de jeugdherberg van Bokrijk bedacht ik me. Eerst fietste ik richting Duitsland, daarna opnieuw over Turnhout naar Mortsel. Rond 9 uur 's avonds belandde ik opnieuw in de Floralaan in Mortsel. Ik belde aan. Huisnummer 4. Vier uur eerder had ik er aangebeld, waarna ik van Antwerpen over Turnhout naar Bokrijk fietste en terug. Geertrui opende de voordeur van Floralaan 4. Ze bekeek me. Daar stond ik, met m'n oude fiets. Van Bokrijk, godverdomme, over Turnhout. Terwijl ik eerst nog richting Duitsland was beginnen fietsen. In haar blik was de afstand die ik had afgelegd niet meer dan de krabbel op een viltje. Ik had niet het idee dat het meer was. We liepen naar een kroeg, dronken een biertje.
Jaren later berekende ik de afstand. 350km. Op een oude fiets. 600km met de afstand huiswaarts. Thuis verbaasde helemaal niemand zich over het exploot. Midden jaren zeventig kon je nog doen waar je zin in had.
Na het exploot was het afgelopen met Geertrui. Ze schreef geen brieven meer. Jaren later, in 1991, vernam ik haar dood. Ze had kinderen gebaard, had zich als juf bekwaamd, en ik had tot op de dag van vandaag niet geweten kunnen hebben dat ze begin juli 1991 aan een tumor gestorven was als er niet dat bizarre, megalomane crox-project geweest was, Signos de Admiracion, en het gesprek in Örnek met een dame die haar tante was.
In 1969 had Merckx voor het eerst de Tour de France gewonnen. In 1974 deed hij niet mee, ik evenmin. Na het exploot, wat zonder kleerscheuren afliep, zei m'n moeder lachend dat ik maar beter renner geworden was. Op één dag had ik een parcours afgelegd, met een oude fiets en met niet meer proviand dan wat rijstkoeken, dat elk van de bekende klassiekers overklaste. Ik was van Torhout over Tielt naar Nevele gereden, vandaar over Gent naar Rupelmonde, Lier en Mortsel. Toen het meisje, waarvoor ik het deed, niet thuis bleek, fietste ik over Turnhout naar Genk en Bokrijk. Ik was al eens in Bokrijk geweest, wist waar het was. Voor de jeugdherberg van Bokrijk bedacht ik me. Eerst fietste ik richting Duitsland, daarna opnieuw over Turnhout naar Mortsel. Rond 9 uur 's avonds belandde ik opnieuw in de Floralaan in Mortsel. Ik belde aan. Huisnummer 4. Vier uur eerder had ik er aangebeld, waarna ik van Antwerpen over Turnhout naar Bokrijk fietste en terug. Geertrui opende de voordeur van Floralaan 4. Ze bekeek me. Daar stond ik, met m'n oude fiets. Van Bokrijk, godverdomme, over Turnhout. Terwijl ik eerst nog richting Duitsland was beginnen fietsen. In haar blik was de afstand die ik had afgelegd niet meer dan de krabbel op een viltje. Ik had niet het idee dat het meer was. We liepen naar een kroeg, dronken een biertje.
Jaren later berekende ik de afstand. 350km. Op een oude fiets. 600km met de afstand huiswaarts. Thuis verbaasde helemaal niemand zich over het exploot. Midden jaren zeventig kon je nog doen waar je zin in had.
Na het exploot was het afgelopen met Geertrui. Ze schreef geen brieven meer. Jaren later, in 1991, vernam ik haar dood. Ze had kinderen gebaard, had zich als juf bekwaamd, en ik had tot op de dag van vandaag niet geweten kunnen hebben dat ze begin juli 1991 aan een tumor gestorven was als er niet dat bizarre, megalomane crox-project geweest was, Signos de Admiracion, en het gesprek in Örnek met een dame die haar tante was.
stof
Het briljante idee is zonder conclusie. Ik vergat waar het om ging. Kom ik op televisie?
Met het briljante idee had ik ongetwijfeld een prijs kunnen winnen.
Ik had de roman van de week geschreven kunnen hebben, vergat waar het om het ging.
Sukkels die ik niet ken, hebben me geïnterviewd: mijnheer, mijnheer, mijnheer...
Met m'n gifsmoel kom ik op televisie. Er wordt beweerd dat ik een genie ben.
Voor het televisiescherm in slaap gevallen win ik de Pullitzer Prize. Met een kutroman.
In de vele interviews geef ik niettemin het beste van mezelf. Briljant, onstuimig, gênant.
Wat een briljant idee. Ik besta. Ik kom op televisie, hier, nu, dit. Vleesgeworden onbenulligheid.
Ik ben de Überdrol, het schurft, de gore vuilnisbaksmoel, het stof, puin, ruis. Ik besta.
Met het briljante idee had ik ongetwijfeld een prijs kunnen winnen.
Ik had de roman van de week geschreven kunnen hebben, vergat waar het om het ging.
Sukkels die ik niet ken, hebben me geïnterviewd: mijnheer, mijnheer, mijnheer...
Met m'n gifsmoel kom ik op televisie. Er wordt beweerd dat ik een genie ben.
Voor het televisiescherm in slaap gevallen win ik de Pullitzer Prize. Met een kutroman.
In de vele interviews geef ik niettemin het beste van mezelf. Briljant, onstuimig, gênant.
Wat een briljant idee. Ik besta. Ik kom op televisie, hier, nu, dit. Vleesgeworden onbenulligheid.
Ik ben de Überdrol, het schurft, de gore vuilnisbaksmoel, het stof, puin, ruis. Ik besta.
vrijdag 7 februari 2014
84
Ik zit in een auto naast een dame en haar dochter, het is zomer, een snikhete dag, we rijden van Zwolle naar Lausanne.
Ik zit achterin de auto. Op de buitenassen is de verre nabijheid van woud, industrie, steden, een rivier, de verkeersader, zon hoog boven het landschap,
het luchtledige moment achterin de auto.
In Lausanne beland ik in een buitenwijk, hoog boven het meer. Ik zit aan het stuur van een auto, rij naar de Hermitage, sta voor het schilderij van Corot.
Hoog boven het glooiende gazon, met het Lac Leman in de diepte, staat een ceder.
We drinken koffie, stappen naar een bergpas, overnachten in een blokhut.
In Montreux zit ik achterin een kasteeltuin naar de bomen in het park te kijken,
in Londen in de cafetaria van een station.
De geschiedenis is uitgewist, ik blader door een boek met naakte bladzijden. Golven spoelen over het boek.
In Parijs is het raam van een hotelkamer en Perec, later,
naast een dame die een nakomelinge van Boelgakov had kunnen zijn.
Ik zit achterin de auto. Op de buitenassen is de verre nabijheid van woud, industrie, steden, een rivier, de verkeersader, zon hoog boven het landschap,
het luchtledige moment achterin de auto.
In Lausanne beland ik in een buitenwijk, hoog boven het meer. Ik zit aan het stuur van een auto, rij naar de Hermitage, sta voor het schilderij van Corot.
Hoog boven het glooiende gazon, met het Lac Leman in de diepte, staat een ceder.
We drinken koffie, stappen naar een bergpas, overnachten in een blokhut.
In Montreux zit ik achterin een kasteeltuin naar de bomen in het park te kijken,
in Londen in de cafetaria van een station.
De geschiedenis is uitgewist, ik blader door een boek met naakte bladzijden. Golven spoelen over het boek.
In Parijs is het raam van een hotelkamer en Perec, later,
naast een dame die een nakomelinge van Boelgakov had kunnen zijn.
donderdag 6 februari 2014
83
Ik zit in een auto, we passeren Bristol, dat staat ook zo aangeduid boven het wegdek.
Ik kijk uit het raam. Er is een waterloop.
Ik herinner me niet wie aan het stuur van de auto zit. Er is een dame. We kijken naar het landschap, stappen uit, iemand maakt een foto.
In Leicestershire geeft het venster van het hotel uit op een kerkhof. De dame zit in de lounge,
neemt polshoogte van de kamer, vermijdt het raam.
Voor het raam van haar kamer heeft ze hetzelfde uitzicht, het gazon, een kerkje, de grafzerken.
In het hotel is een labyrint van gangen en kamers.
In Leicestershire een dorpje, het landschap, een landgoed, gazon, de ceder.
In Tourcoing steken elektriciteitsmasten boven het landschap uit.
Vitrines tonen maskers en dolken. In de smalle keuken staat een dame voor het aanrecht.
Dat staat ook zo aangeduid zodra ik de smalle doorgang betreed.
In het Noordfranse huis heeft alles de betekenis van die wereld, betoverd naar een landschap kijken.
Ik kijk uit het raam. Er is een waterloop.
Ik herinner me niet wie aan het stuur van de auto zit. Er is een dame. We kijken naar het landschap, stappen uit, iemand maakt een foto.
In Leicestershire geeft het venster van het hotel uit op een kerkhof. De dame zit in de lounge,
neemt polshoogte van de kamer, vermijdt het raam.
Voor het raam van haar kamer heeft ze hetzelfde uitzicht, het gazon, een kerkje, de grafzerken.
In het hotel is een labyrint van gangen en kamers.
In Leicestershire een dorpje, het landschap, een landgoed, gazon, de ceder.
In Tourcoing steken elektriciteitsmasten boven het landschap uit.
Vitrines tonen maskers en dolken. In de smalle keuken staat een dame voor het aanrecht.
Dat staat ook zo aangeduid zodra ik de smalle doorgang betreed.
In het Noordfranse huis heeft alles de betekenis van die wereld, betoverd naar een landschap kijken.
Tlön
Benjamin introduceert the Pervert's Guide to Cinema van Slavoj Zizek. Regen zeikt over het woonerf. We drinken een biertje. In De ringen van Saturnus was ik op bladzijde 79 aanbeland: 'De verteller schetst hoe hij samen met een zekere Bioy Casares op een avond van het jaar 1935 aan de maaltijd zat in een landhuis in de Calle Gaona in Ramos Mejia, en hoe ze na deze maaltijd verzeild raakten in een ellenlang gesprek over het schrijven van een roman die zo sterk zou moeten indruisen tegen klaarblijkelijke feiten en zo verstrikt moest raken in allerlei tegenstrijdigheden dat slechts weinig lezers - heel weinig lezers - in staat zouden zijn iets op te merken van de in het verhaal verborgen werkelijkheid,' (hier eindigt bladzijde 79) Sebald bedoelt Tlön, Uqbar, Orbis Tertius van de Argentijn Jorge Luis Borges, 'het al genoemde Argentijnse geschrift', in Labyrinths, voor het eerst als Penguin gepubliceerd in 1970, op bladzijde 27: 'I OWE the discovery of Uqbar to the conjuction of a mirror and an enyclopedia. The mirror troubled the depths of a corridor in a country house on Goana Street in Ramos Mejia; the encyclopedia is fallaciously called the Anglo-American Cyclopaedia (New York, 1917) and is a literal but delinquent reprint of the Encyclopaedia Britannica of 1902. The event took place some five years ago. Bioy Casares had had dinner with me that evening and we became lengthily engaged in a vast polemic concerning the composition of a novel in the first person, whose narrator would omit or disfigure the facts and indulge in various contradictions which would permit a few readers - very few readers - to perceive an atrocious or banal reality.' Sebald introduceert Tlön, Uqbar, Orbis Tertius op het moment, in De ringen van Saturnus, dat hij over een licht dalend pad van de klip van Covehithe naar het strand stapte waar hij in de verte Southwold kon zien, piepkleine huisjes, een sneeuwwitte vuurtoren, een foto van die vuurtoren volgt op bladzijde 85, en zich niet herinneren kon of hij het bleke zeemonster, een naakt koppel dat onderaan de klip in een alkoof van steenpuin de liefde bedrijft, echt gezien had of het aan zijn verbeelding te danken had. Then Bioy Casares, lees ik in Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, recalled that one of the heresiarchs of Uqbar had declared that mirrors and copulation are abominable, because they increase the numbers of men, wat Sebald meeneemt op z'n wandeling van Covehithe naar het nabijgelegen Southwold (op. cit. blz 80): Hierdoor herinnerde Bioy Casares (Adolfo Bioy Casares, auteur van Dormir al sol, vertaald uit het Spaans als Slapen in de zon, een Meulenhoff editie, ik heb de tweede druk uit 1991) zich de uitspraak van een van de heresiarchen van Uqbar, dat het huiveringwekkende van spiegels, en overigens ook van de paringsdaad, gelegen was in het feit dat ze het aantal mensen vermenigvuldigden. Let op de curve die Sebald toevoegt: en overigens ook van de paringsdaad. De labyrintische constructie van Tlön, aldus een nawoord uit het jaar 1947, in De ringen van Saturnus ben ik op bladzijde 80, Sebald verwijst naar het postcript bij Tlön, Uqbar, Orbis Tertius, staat op het punt de bekende wereld uit te wissen. Wat ook daadwerkelijk gebeurde, bedenk ik, het is niet eens een hypothese, de virtuele, de verzonnen werkelijkheid van Tlön heeft alle andere opgeslokt.
Het bleef regenen. Rond halftwee was ik met Sylvie naar een keet in de buurt gestapt, waar ze borsjt op de kaart hebben, rodebietensoep, nadat we een dozijn stukken van haar recente werk onder de loep genomen hadden waarbij we het onder andere ook over het werk van Johan De Wilde hadden gehad en Hands of Time, wat ze zich in het SMAK had aangeschaft. Net onder het oppervlak schoof een school e-mails, wat ik beantwoordde of wiste.
woensdag 5 februari 2014
woensdag 5 februari
De hele dag zeul ik met De ringen van Saturnus, het boek van Sebald, zonder er ook maar een zin in te lezen. Niet op het toilet, niet aan de ontbijttafel, niet onder de douche, niet op straat, niet in de auto, niet tijdens de redactievergadering, voor noch na de korte lunch, tijdens evenmin, niet op straat, opnieuw, weer aan het stuur van de auto, opnieuw aan de ronde tafel van notelaar, opnieuw voor de laptop. Toch zeul ik de hele dag met het boek, sterker, 's avonds met nog een boek, Cynismes van Michel Onfray. Dat boek, met Portrait du philosophe en chien als ondertitel, waarvan het avant-propos met volgende zin begint: Mon vieux maître de philosophie antique m'avait cette année-là, enseigné Lucrèce et son poème De natura rerum, werd me door le Fondateur lui-même toegestopt, Grégory Decock pour tout dire, fondateur van het GM-collectief, een organisatie waar zowel Yannick Franck als ikzelf deel van uitmaken en nog een dertigtal andere al of niet bevlogen, al of niet mysogyne of net heel erg menslievende individuën die, op hun afstamming na, weinig meer met elkaar te maken hebben dan het lidmaatschap van het GM-collectief, een eer die mij te beurt viel - een overigens zeer hoog in te schatten bekroning van de vele andere onfortuinlijke zinledigheden waarvan ik sinds mijn geboorte het slachtoffer ben - na het te berde brengen van de sindsdien alom bejubelde maar hoogstens door lidmaatschap van het GM-collectief bekroonde bedenking dat er slechts één enkele waarheid is, namelijk dat er ook nog andere waarheden zijn: La seule vérité, zei ik toen, c'est qu'il y a d'autres vérités, of iets in die trant, want ik herinner me intussen alleen, en blijkbaar ook met iets grotere precisie, dat het tussen pot en pint op tafel kwam, niet eens dat Grégory lui-même, die ik later vaak als Greg au Riz aanschreef, een aanspreektitel waarop ad finitum gevarieerd kon worden, me Cynismes had toegestopt, ongetwijfeld omdat we het ooit over Diogenes, Crates en Hypparchia hadden gehad. Op de titelpagina trof ik een embleem aan,
een rode stempel die inderdaad een hond voorstelt, zodat het in principe door Michel Onfray en Editions Grasset & Fasquelle ook zo bedoeld kon zijn, terwijl het, als auteur en editeur hierover een compromis bereikt hadden, toch een niet te onderschatten meerkost betekend moest hebben. Later, opnieuw tussen pot en pint, besefte ik dat het rode embleem de afdruk van een stempel was, die van GM, van le Fondateur lui-même namelijk, Grégory Decock, vader intussen, die in mijn bijdrage aan de door hem opgerichte variant op Géographie de la Mémoire op bladzijde 5 een afdruk van dezelfde stempel had aangebracht.
Ik zeulde met twee boeken, zat gedurende enige tijd over een sole meunière gebogen, aangevuld met sla, friet en huisgemaakte mayonaise, nadat ik met het Hoofd van het redactionele crox-imperium, het zogeheten Olofonoticon, en de auteur van het nieuwe project, naar een eerste, nog niet van a tot z geordende versie van crox-boek nr 19 had zitten kijken. Na de lunch en de niet eens als zodanig bedoelde lectuur van het krantbeginsel, een huzarenstukje van achterlijke onbenulligheid, nam ik even de tijd voor een in contemporane kunsten gespecialiseerd antiquariaat. Ik kom er minder vaak dan ik zou willen. De boekhandelaar overhandigde me een editie van La vie mode d'emploi, een fraai vormgegeven Hachette uit 1984, voor het grote publiek bestemde versie van de oorspronkelijke editie uit 1978, waarvan de eerste druk al meteen na de P.O.L.-editie van eind augustus 1978 in de rekken kwam. Het boek van Perec werd bejubeld, ook door Catherine David, ontdek ik, die toen voor Le Nouvel Observateur schreef: entrez dans cet immeuble et vous ferez le tour du monde. Un vertige majuscule. Quand on en sort, on est léger comme une montgolfière.
De boekhandelaar stopte me ook nog Madame Edwarda toe van Georges Bataille, een genummerde editie, en Verhalen en tekeningen van Topor, een Bruna uit 1968.
Met vijf boeken dus zeul ik over het wegdek. Ik herinner me de sympathieke dame die me probeerde uit te leggen hoe ik het parkeerticket verwerken moest en later met argusogen toekeek hoe ik het karretje tussen twee andere auto's door manoeuvreerde, millimeterwerk.
's Avonds is er een vergadering van het crox-team. We nemen de begroting door. Ik was gedurende enige tijd in de crox-encyclopedie bezig, Cynismes en De ringen van Saturnus bevonden zich naast de laptop, Cynismes waarin ik toch heel even had zitten lezen, je découvris les rostres, la colonne de Phocas, les vestiges du lac Curtius ou le temple d'Antonin et de Faustine. De récents certificats d'art, maar daar was niettemin amper tijd voor, Jelle sprong binnen, de boekhoudster, een hond, de voorzitter die recent bijna onder een contemporane sculptuur terecht gekomen was en halverwege de vergadering, toen ik toch even de tijd nam om op het boek van Sebald in te gaan, opmerkte dat (a) haringen communiceren door scheten te laten (overigens is het ook een van de bijzonderheden van de haring, lees ik bij Sebald, dat zijn dode lichaam licht begint te geven als het wordt blootgesteld aan de lucht), en (b) dat een paard via z'n aars verdrinkt omdat het kennelijk niet in staat is die sluitspier dicht te houden.
een rode stempel die inderdaad een hond voorstelt, zodat het in principe door Michel Onfray en Editions Grasset & Fasquelle ook zo bedoeld kon zijn, terwijl het, als auteur en editeur hierover een compromis bereikt hadden, toch een niet te onderschatten meerkost betekend moest hebben. Later, opnieuw tussen pot en pint, besefte ik dat het rode embleem de afdruk van een stempel was, die van GM, van le Fondateur lui-même namelijk, Grégory Decock, vader intussen, die in mijn bijdrage aan de door hem opgerichte variant op Géographie de la Mémoire op bladzijde 5 een afdruk van dezelfde stempel had aangebracht.
Ik zeulde met twee boeken, zat gedurende enige tijd over een sole meunière gebogen, aangevuld met sla, friet en huisgemaakte mayonaise, nadat ik met het Hoofd van het redactionele crox-imperium, het zogeheten Olofonoticon, en de auteur van het nieuwe project, naar een eerste, nog niet van a tot z geordende versie van crox-boek nr 19 had zitten kijken. Na de lunch en de niet eens als zodanig bedoelde lectuur van het krantbeginsel, een huzarenstukje van achterlijke onbenulligheid, nam ik even de tijd voor een in contemporane kunsten gespecialiseerd antiquariaat. Ik kom er minder vaak dan ik zou willen. De boekhandelaar overhandigde me een editie van La vie mode d'emploi, een fraai vormgegeven Hachette uit 1984, voor het grote publiek bestemde versie van de oorspronkelijke editie uit 1978, waarvan de eerste druk al meteen na de P.O.L.-editie van eind augustus 1978 in de rekken kwam. Het boek van Perec werd bejubeld, ook door Catherine David, ontdek ik, die toen voor Le Nouvel Observateur schreef: entrez dans cet immeuble et vous ferez le tour du monde. Un vertige majuscule. Quand on en sort, on est léger comme une montgolfière.
De boekhandelaar stopte me ook nog Madame Edwarda toe van Georges Bataille, een genummerde editie, en Verhalen en tekeningen van Topor, een Bruna uit 1968.
Met vijf boeken dus zeul ik over het wegdek. Ik herinner me de sympathieke dame die me probeerde uit te leggen hoe ik het parkeerticket verwerken moest en later met argusogen toekeek hoe ik het karretje tussen twee andere auto's door manoeuvreerde, millimeterwerk.
's Avonds is er een vergadering van het crox-team. We nemen de begroting door. Ik was gedurende enige tijd in de crox-encyclopedie bezig, Cynismes en De ringen van Saturnus bevonden zich naast de laptop, Cynismes waarin ik toch heel even had zitten lezen, je découvris les rostres, la colonne de Phocas, les vestiges du lac Curtius ou le temple d'Antonin et de Faustine. De récents certificats d'art, maar daar was niettemin amper tijd voor, Jelle sprong binnen, de boekhoudster, een hond, de voorzitter die recent bijna onder een contemporane sculptuur terecht gekomen was en halverwege de vergadering, toen ik toch even de tijd nam om op het boek van Sebald in te gaan, opmerkte dat (a) haringen communiceren door scheten te laten (overigens is het ook een van de bijzonderheden van de haring, lees ik bij Sebald, dat zijn dode lichaam licht begint te geven als het wordt blootgesteld aan de lucht), en (b) dat een paard via z'n aars verdrinkt omdat het kennelijk niet in staat is die sluitspier dicht te houden.
dinsdag 4 februari 2014
dinsdag 4 februari
In De ringen van Saturnus ben ik bovenaan bladzijde 68 beland als de skrei op tafel komt, een moot jonge kabeljauw afgewerkt met paksoi en aardappelpuree.
'Als het leven uit de haring geweken is,' lees ik, 'veranderen zijn kleuren. De rug wordt blauw, kaken en kieuwen zijn rooddoorlopen van het bloed. Overigens is het ook een van de bijzonderheden van de haring' Ik klap het boek dicht, schuif het linksop over het tafelblad, buig me over de skreimoot.
Enkele bladzijden eerder, het fragment begint onderaan bladzijde 62, had ik het volgende gelezen: 'Duizenden tonnen kwik, cadmium en lood, bergen meststoffen en pesticiden worden jaar in jaar uit door de rivieren in de Duitse oceaan gestort. Een groot deel van de zware metalen en andere giftige substanties zet zich af in de ondiepe wateren van de Doggersbank, waar een derde van de vissen al met vreemde gezwellen en gebreken ter wereld komt. Telkens weer zijn er voor de kust giftige algenvelden waar te nemen die zich over vele vierkante mijlen uitstrekken en dertig voet in de diepte hangen,'
Ik bekijk de skreimoot. Aan één zijde, de bovenzijde van het tot maaltijd gereduceerde vissenlijf, zo gepresenteerd dat het op de met kaas afgewerkte aardappelpuree kwam te liggen, zitten de schubben er nog aan vast. Aan de overzijde van het wegdek licht een raam op. Ontsteld had ik naar het lavendelstruikje staan kijken. De werklieden, die een zuiderse tongval hebben, hadden het met wortel en al uit de bodem gerukt. Ik opende de voordeur, bekeek de rotzooi, een van de jongens, een Portugees dacht ik, begon met overdreven hoffelijkheid de stoep te vegen. Dat amuseerde me. Ik maakte een teken dat hij er maar mee ophouden moest, zei nog dat het best aardig opschoot, de werkzaamheden aan het belendende pand, wat hij niet begreep. In het Frans begreep hij het evenmin en in het Engels al helemaal niet. Hij bekeek me met een wonderlijke blik, zei 'si', ik stapte om het plantsoen heen. Blauwe hemel. Lekker dagje. Geen spat aan het uitspansel.
Gisteren pas kwam ik op het idee om De ringen van Saturnus uit het boekenrek te tillen, het open te slaan en de eerste zin te lezen: 'In augustus 1992, toen de hondsdagen op hun eind liepen, begon ik aan een voettocht door het Oost-Engelse graafschap Suffolk, in de hoop te kunnen ontsnappen aan de leegte die zich in mij uitbreidde nadat ik een tamelijk omvangrijk werkstuk had afgerond.' Ik herinnerde me dat ik die zin al twee, misschien drie keer gelezen had. Toen ik het boek kocht, had ik me niet alleen De ringen van Saturnus maar ook andere werken van Sebald aangeschaft, om te beginnen Duizelingen, De natuurlijke historie van een verwoesting en Naar de natuur, later Austerlitz en De emigrés, weer wat later twee posthume publicaties, Campo Santo en Logies in een landhuis. Met Logies in een landhuis kwam Robert Walser en ook de website van Jan Peter Tripp, een schilder van fotorealistische taferelen. Van Ryssen, die zichzelf een encyclopedie van weetjes en trivia noemt, heeft me altijd verbaasd, het was nooit eerder gelukt te bedenken, niet zonder opluchting trouwens, dat iemand zo'n enorme hoeveelheid kennis panklaar in z'n hersens hebben kon, hoewel ik een kwarteeuw eerder zowat alles van Jorge Luis Borges gelezen had en nu Sebald, die het in De ringen van Saturnus over Borges heeft: 'In elk geval blijkt uit de beschrijvingen van Browne dat de voorstelling van de eindeloze, alle grenzen van het verstand te boven gaande mutaties der natuur, respectievelijk de hersenschimmen die ons denken voortbrengt, hem evenzeer heeft gefascineerd als driehonderd jaar later Jorge Luis Borges, de bezorger van het Libro de los seres imaginarios, waarvan de volledige versie voor het eerst in 1967 in Buenos Aires verscheen.'
In Oostende ging ik af en toe naar de viskramen in de havenbuurt en kocht er zoute haring. Sebald vermeldt dat een zekere Buffon berekende dat haring zich zo ongehinderd vermenigvuldigde dat het haringbestand een hoeveelheid vis opleveren kon die twintig keer het volume van de aarde had.
De catastrofe van Fukushima toont aan dat de mens tot de orde van de fabeldieren hoort. Het slopen van de aardbol gaat niet bepaald aan een slakkengangetje.
'Als het leven uit de haring geweken is,' lees ik, 'veranderen zijn kleuren. De rug wordt blauw, kaken en kieuwen zijn rooddoorlopen van het bloed. Overigens is het ook een van de bijzonderheden van de haring' Ik klap het boek dicht, schuif het linksop over het tafelblad, buig me over de skreimoot.
Enkele bladzijden eerder, het fragment begint onderaan bladzijde 62, had ik het volgende gelezen: 'Duizenden tonnen kwik, cadmium en lood, bergen meststoffen en pesticiden worden jaar in jaar uit door de rivieren in de Duitse oceaan gestort. Een groot deel van de zware metalen en andere giftige substanties zet zich af in de ondiepe wateren van de Doggersbank, waar een derde van de vissen al met vreemde gezwellen en gebreken ter wereld komt. Telkens weer zijn er voor de kust giftige algenvelden waar te nemen die zich over vele vierkante mijlen uitstrekken en dertig voet in de diepte hangen,'
Ik bekijk de skreimoot. Aan één zijde, de bovenzijde van het tot maaltijd gereduceerde vissenlijf, zo gepresenteerd dat het op de met kaas afgewerkte aardappelpuree kwam te liggen, zitten de schubben er nog aan vast. Aan de overzijde van het wegdek licht een raam op. Ontsteld had ik naar het lavendelstruikje staan kijken. De werklieden, die een zuiderse tongval hebben, hadden het met wortel en al uit de bodem gerukt. Ik opende de voordeur, bekeek de rotzooi, een van de jongens, een Portugees dacht ik, begon met overdreven hoffelijkheid de stoep te vegen. Dat amuseerde me. Ik maakte een teken dat hij er maar mee ophouden moest, zei nog dat het best aardig opschoot, de werkzaamheden aan het belendende pand, wat hij niet begreep. In het Frans begreep hij het evenmin en in het Engels al helemaal niet. Hij bekeek me met een wonderlijke blik, zei 'si', ik stapte om het plantsoen heen. Blauwe hemel. Lekker dagje. Geen spat aan het uitspansel.
Gisteren pas kwam ik op het idee om De ringen van Saturnus uit het boekenrek te tillen, het open te slaan en de eerste zin te lezen: 'In augustus 1992, toen de hondsdagen op hun eind liepen, begon ik aan een voettocht door het Oost-Engelse graafschap Suffolk, in de hoop te kunnen ontsnappen aan de leegte die zich in mij uitbreidde nadat ik een tamelijk omvangrijk werkstuk had afgerond.' Ik herinnerde me dat ik die zin al twee, misschien drie keer gelezen had. Toen ik het boek kocht, had ik me niet alleen De ringen van Saturnus maar ook andere werken van Sebald aangeschaft, om te beginnen Duizelingen, De natuurlijke historie van een verwoesting en Naar de natuur, later Austerlitz en De emigrés, weer wat later twee posthume publicaties, Campo Santo en Logies in een landhuis. Met Logies in een landhuis kwam Robert Walser en ook de website van Jan Peter Tripp, een schilder van fotorealistische taferelen. Van Ryssen, die zichzelf een encyclopedie van weetjes en trivia noemt, heeft me altijd verbaasd, het was nooit eerder gelukt te bedenken, niet zonder opluchting trouwens, dat iemand zo'n enorme hoeveelheid kennis panklaar in z'n hersens hebben kon, hoewel ik een kwarteeuw eerder zowat alles van Jorge Luis Borges gelezen had en nu Sebald, die het in De ringen van Saturnus over Borges heeft: 'In elk geval blijkt uit de beschrijvingen van Browne dat de voorstelling van de eindeloze, alle grenzen van het verstand te boven gaande mutaties der natuur, respectievelijk de hersenschimmen die ons denken voortbrengt, hem evenzeer heeft gefascineerd als driehonderd jaar later Jorge Luis Borges, de bezorger van het Libro de los seres imaginarios, waarvan de volledige versie voor het eerst in 1967 in Buenos Aires verscheen.'
In Oostende ging ik af en toe naar de viskramen in de havenbuurt en kocht er zoute haring. Sebald vermeldt dat een zekere Buffon berekende dat haring zich zo ongehinderd vermenigvuldigde dat het haringbestand een hoeveelheid vis opleveren kon die twintig keer het volume van de aarde had.
De catastrofe van Fukushima toont aan dat de mens tot de orde van de fabeldieren hoort. Het slopen van de aardbol gaat niet bepaald aan een slakkengangetje.
maandag 3 februari 2014
variatie op een zin van
Janine beweerde dat de scrupules van Flaubert waren terug te voeren op de verdomming die hij overal onstuitbaar zag voortschrijden en die naar zijn overtuiging ook al oversloeg naar zijn eigen hoofd. Het was, zo moet hij eens gezegd hebben, alsof je in het zand wegzakte. W. G. Sebald, De ringen van Saturnus, blz. 17.
In het Paard Van Troje stuit ik op Paul Celan, een vertaling van gedichten van Czeslaw Milosz en een Faber & Faber met werk van Derek Walcott. Milosz zit in een plastic hoesje. Ik sla de turf met poëzie van Celan open, een bilingue editie, Duits Engels, lees twee zinnen, plaats het terug naast nog twee edities met werk van Celan, hou de knip op de beugel, Milosz en Walcott kan een andere keer.
Laatst een vertaling van de laatste gedichten van Wislawa Szymborska. Identiek scenario. Ik sla het boek open, lees een fragment van het laatste gedicht, Landkaart, dat is de titel van het laatste gedicht, er volgt ook nog wat handschrift, de dichteres heeft woorden geschrapt. Kopen, dewoorden die er niet horen te staan en nu toch gepubliceerd zijn, of niet? Ik stap naar de counter, keer op m'n stappen terug, schuif het tussen twee flinterdunne edities.
In Portugal had ik twee boeken bij: een Gallimard editie met werk van Thomas Bernhard en Kinderjaren van Graciliano Ramos.
In een hotelkamer in Albufeira, het gebulder van de oceaan vlakbij, lees ik de eerste bladzijden van een boek dat ik in Lissabon in een antiquariaat aangetroffen had, The Diary of James Gallatin, en in het tweede deel van de tweeledige autobiografie van Leonard Woolf ook nog die fragmenten die met de dood van Virginia Woolf te maken hebben en de laatste zin die ze in het dagboek geschreven had, 'L. is doing the rhododendrons'. De autobiografie van Woolf, wist de boekhandelaar, was het eigendom geweest van Fernando Cruz, de Portugese ambassadeur in Moskou. De ambassadeur was in een home gaan wonen, waar hij minder plaats had dan voorheen. Zo was een deel van z'n bibliotheek in het antiquariaat beland. Boven Lissabon woekerde een Atlantische storing. Drie straatventers had ik afgewimpeld maar van de vierde kocht ik dan toch de paraplu, wat hij me gretig toestopte, een flutding dat bij het minste zuchtje wind zielig deed zodat ik de hele tijd door met de paraplu bezig was en het ding tegen de niet eens heftige windvlagen probeerde te beschermen. Ik vroeg me af waarom Fernando Cruz Woolf en Gallatin afgestoten had. Gallatin omdat hij, nu hij ten slotte niet langer in functie was, weinig tot niets met de Treaty of Ghent te maken had? Ik probeerde me de ambassadeur voor te stellen, in z'n nieuwe onderkomen, en de boeken waar hij geen afstand van had kunnen doen.
Van alle saxofonen vind ik Wayne Shorter veruit de meest interessante. Alleen bij Shorter vergeet je dat hij op een sax speelt.
In het Paard Van Troje stuit ik op Paul Celan, een vertaling van gedichten van Czeslaw Milosz en een Faber & Faber met werk van Derek Walcott. Milosz zit in een plastic hoesje. Ik sla de turf met poëzie van Celan open, een bilingue editie, Duits Engels, lees twee zinnen, plaats het terug naast nog twee edities met werk van Celan, hou de knip op de beugel, Milosz en Walcott kan een andere keer.
Laatst een vertaling van de laatste gedichten van Wislawa Szymborska. Identiek scenario. Ik sla het boek open, lees een fragment van het laatste gedicht, Landkaart, dat is de titel van het laatste gedicht, er volgt ook nog wat handschrift, de dichteres heeft woorden geschrapt. Kopen, de
In Portugal had ik twee boeken bij: een Gallimard editie met werk van Thomas Bernhard en Kinderjaren van Graciliano Ramos.
In een hotelkamer in Albufeira, het gebulder van de oceaan vlakbij, lees ik de eerste bladzijden van een boek dat ik in Lissabon in een antiquariaat aangetroffen had, The Diary of James Gallatin, en in het tweede deel van de tweeledige autobiografie van Leonard Woolf ook nog die fragmenten die met de dood van Virginia Woolf te maken hebben en de laatste zin die ze in het dagboek geschreven had, 'L. is doing the rhododendrons'. De autobiografie van Woolf, wist de boekhandelaar, was het eigendom geweest van Fernando Cruz, de Portugese ambassadeur in Moskou. De ambassadeur was in een home gaan wonen, waar hij minder plaats had dan voorheen. Zo was een deel van z'n bibliotheek in het antiquariaat beland. Boven Lissabon woekerde een Atlantische storing. Drie straatventers had ik afgewimpeld maar van de vierde kocht ik dan toch de paraplu, wat hij me gretig toestopte, een flutding dat bij het minste zuchtje wind zielig deed zodat ik de hele tijd door met de paraplu bezig was en het ding tegen de niet eens heftige windvlagen probeerde te beschermen. Ik vroeg me af waarom Fernando Cruz Woolf en Gallatin afgestoten had. Gallatin omdat hij, nu hij ten slotte niet langer in functie was, weinig tot niets met de Treaty of Ghent te maken had? Ik probeerde me de ambassadeur voor te stellen, in z'n nieuwe onderkomen, en de boeken waar hij geen afstand van had kunnen doen.
Van alle saxofonen vind ik Wayne Shorter veruit de meest interessante. Alleen bij Shorter vergeet je dat hij op een sax speelt.
zondag 2 februari 2014
81
Ik zit in een auto, een witte Renault 4.
De persoon aan het stuur weet wat we willen.
In Pont-Aven maak ik een tekening van de haven.
Bretagne.
Er is een ochtend aan het meer waar 's avonds niemand was.
Midden de Charente is een bosje.
Ik waad door de stroom naar het bosje.
In Fougères bezochten we het kasteel. Een ruïne die hoog boven het stadje uitsteekt.
Vier jaar eerder was ik er al eens geweest.
Ik loop er rond met die bedoeling, wat me verveelt. Ook de persoon aan het stuur van de auto vindt het allemaal heel erg vervelend. We rijden naar Foix,
klimmen over steenpuin en rotsen,
het is een snikhete dag. In Pen Lan glijden pelikanen over de branding.
Ik sta in een grot.
Mensen en gebeurtenissen die later definitief uit beeld verdwijnen, bepalen wat ik heb,
aan het stuur van de witte auto.
De persoon aan het stuur weet wat we willen.
In Pont-Aven maak ik een tekening van de haven.
Bretagne.
Er is een ochtend aan het meer waar 's avonds niemand was.
Midden de Charente is een bosje.
Ik waad door de stroom naar het bosje.
In Fougères bezochten we het kasteel. Een ruïne die hoog boven het stadje uitsteekt.
Vier jaar eerder was ik er al eens geweest.
Ik loop er rond met die bedoeling, wat me verveelt. Ook de persoon aan het stuur van de auto vindt het allemaal heel erg vervelend. We rijden naar Foix,
klimmen over steenpuin en rotsen,
het is een snikhete dag. In Pen Lan glijden pelikanen over de branding.
Ik sta in een grot.
Mensen en gebeurtenissen die later definitief uit beeld verdwijnen, bepalen wat ik heb,
aan het stuur van de witte auto.
zaterdag 1 februari 2014
not a sonnet
I am from Hungary, she says.
And hungry she is. She asks for a beer.
We have beer and wine and limonade.
Someone points the writing, someone points the work.
The rhythm.
Phrases float.
From Hungary and angry, the Hungarian girl says.
Music hung in a dense cloud.
Angry because of the rightwing desert they have to live with.
From Angrary then.
From the desert of common knowledge.
I open the fridge, give her the bottle she asked for,
go through the fire, take the horse.
And hungry she is. She asks for a beer.
We have beer and wine and limonade.
Someone points the writing, someone points the work.
The rhythm.
Phrases float.
From Hungary and angry, the Hungarian girl says.
Music hung in a dense cloud.
Angry because of the rightwing desert they have to live with.
From Angrary then.
From the desert of common knowledge.
I open the fridge, give her the bottle she asked for,
go through the fire, take the horse.
Abonneren op:
Posts (Atom)