donderdag 8 januari 2015

(A) / (B)

(A) staat voor god bestaat, (B) voor god bestaat niet.
Als één ding waar is, beweren de logici, de filosofen, is het andere onwaar.
(A) God bestaat.
God bestaat in de hersens van nonnen en moslims. God bestaat in de hersens van de Republiek en in die van de fundamentalisten.
(A) Aan het bestaan van god hoort niet getwijfeld te worden. In de grijze hersencelletjes van een meerderheid dicteert hij de wet. Die wet schrijft voor om uit te roeien wat niet beantwoordt aan het beginsel. Het is de komische dwaasheid van moord en oorlog, van het wereldwijde slachtveld in naam van wie eigenlijk.
(B) God bestaat niet, een feit. (A) is een betreurenswaard geloof, (B) is het feit. (A) gebruikt de meest gruwelijke middelen om het niet-bestaan van het dwaze icoon dat hij/zij verheerlijkt toch de plaats te geven die het op grond van alom geldende natuurwetten niet verdient.

(A) en (B) hebben een parallelliteit. (A) staat voor god bestaat. Is correct. (B) staat voor god bestaat niet. Is correct.
Religie niettemin hoort in het strafrecht thuis. Dit wordt al te vaak over het hoofd gezien.
God bestaat, (A): god bestaat in de grijze hersenmassa van moslims en katholieken. God bestaat niet, (B): er is geen god en dat feit is verjaard intussen.
(A) en (B) zijn beide waar. Beide hebben de betekenis die ze hebben. (A) is ridicuul en (B) voor (A) van de pot gerukt.
(A) toont aan hoe van de pot gerukt het is om (A) als premisse te nemen. Als god bestaat of niet bestaat, wat door (B) feilloos ontkend wordt, is er alleen het van de pot gerukte scenario van voor en tegen.

Geen opmerkingen: