dinsdag 8 juli 2014

eerste zin

Boven het landschap hangt een donsdeken. Er is een bouwkraan. Als de bouwkraan omver zou vallen komt ze op het buurhuis terecht. De wolk boven het landschap, een gigantische massa, een opeenstapeling van twintig wolken of dertig misschien, heeft de vorm van een piƫta tegen een uitzinnig diverse gradatie van grijswaarden, zo aangebracht dat je er wel een foto van nemen kan, maar die zou slechts tonen wat er niet is, terwijl het complexe geheel van schakeringen ook voor het blote oog onzichtbaar blijft. De wolkenmassa toont een grisaille, slapende lichamen, soms man, soms vrouw, soms geen van beide.
Helemaal aan de uiterste punt van de bouwkraan zit een mannetje. Het bouwkraanmannetje. Het kranige heertje, want je moet wel kranig en heel erg doortastend zijn om de hele dag daar aan de punt van die bouwkraan te zitten, zit aan tafel, er is een bloempot, hoewel het ook een pispot zou kunnen zijn, bij nader inzien. De sobere inrichting van het bouwkraanpuntje, in een decor van grijs behangpapier, verraadt geniale interesses. Het boek openslaan, een eerste zin lezen. Wat anders had het bouwkraanmannetje overigens niet kunnen doen, z'n rechterhand is met een bout aan het tafelblad vastgeschroefd, z'n linker aan de voorflap van het boek.

Geen opmerkingen: