vrijdag 18 juli 2014

vijftien





Uit de vele stapels pluk ik vijftien boeken. Vijftien: dat ene boek teveel. Vijftien auteurs: Silvana Grasso, Lars Gustafsson, Julia Leigh, Stan Nicholls, Philipp Vandenberg, Deflo, Rosa Montero, Bruce Chatwin, Henning Mankell, Jan Wolkers, Theo Thijssen, Oek de Jong, Mathias Vanderhoydonks, Daniel Defoe en Nico Dijkshoorn. Dat zijn ze. Vijftien. En dat ene boek teveel, letterlijk, omdat het geen boek is maar een infantiele litanie. Van die boeken staat de eerste zin doorgaans op bladzijde 7, waar De vrouw van de koorddanser van Vandenberg en De gelukkige klas van Theo Thijssen van afwijken, hier begint het al op bladzijde 5, de Rainbow pocket met het werk van Rosa Montero, wat pas op bladzijde 9 begint, en het fascinerende relaas van Mathias Vanderhoydonks waar de bevoegde instanties reeds op bladzijde 1 mee uitpakken:

Feitelijk vertrekpunt in Anselmus' redenering, staat er: Alleen een domme kan denken: een God bestaat er niet. Daar op bladzijde 1 mee uitpakken, is onverstandig. Het lijkt me een stuk geloofwaardiger om ten vroegste halverwege de redenering tot de conclusie te komen dat de ongelovige dom is, omdat hij het bestaan van god ontkent. Vanderhoydonks is overigens geen talent, een God bestaat er niet, wat om een of andere reden deel uitmaakt van de eerste zin, is slecht geformuleerd. God bestaat niet is beter. Als god wel bestond had Vanderhoydonks net zo goed Finnigans Wake geschreven kunnen hebben en was hij met Borges als voorschot, en zonder dat ook maar iemand het gemerkt kon hebben, als eerste uitgeput en verloren in elegische gezangen over de eindmeet beland, waar hem meegedeeld zou worden, overigens zonder dat hij daar zelf wat aan toegevoegd had kunnen hebben, dat hij niet als eerste maar als laatste over de meet gekomen was. Als het waar is, dat er in onze darmen drek wordt aangemaakt, dan kan het niet anders of er bestaat ook zo'n drek in de werkelijkheid buiten onze darmen. Tot zover het relaas van Mathias Vanderhoydonks.

Eindelijk heb ik een titel voor mijn poëziebundel. Zo begint Giftige vlinders, een uitgave van Manteau. Op de achterflap staat dat de auteur als geen ander in de geesteloze matière van de menselijke ziel weet door te dringen: zijn boeken zijn rauw en huiveringwekkend. Maar, schrijven kan hij niet. Hoe diep hij ook doordringt in het delict, meer dan het rommelige zootje van een dilettant presteert hij niet. Giftige vlinders wordt het, schrijft hij. Ik heb lang gespeeld met de titel Buikvlinders, geeft hij toe, maar hoewel dat de boodschap nog kernachtiger verwoordt, heb ik die optie uiteindelijk overboord gegooid omdat het zo diarreeachtig klinkt, en Vlinders in de buik, nee, dat is nooit een echte kanshebber geweest vanwege te cliché. Dat moet zo ongeveer de stomste eerste zin die ooit geschreven werd zijn. De auteur is net clever genoeg om het te beseffen: diarree.

Van het stapeltje van vijftien spreken andere eerste zinnen wel tot de verbeelding. Die van De bastaard van Mautana, van Silvana Grasso, een editie van De Bezige Bij, vind ik een van de meest interessante: Als de sirocco waaide, hoorde je tussen de pistachebomen van de Accia, waar braamstruiken en konijnenvacht de rots bruin kleurden, het geblaf van de teven droog en luchtig als het schuim van slakken na een regenbui.
Van alle hier verzamelde eerste zinnen gaat mijn voorkeur uiteindelijk toch naar die van Robinson Crusoe, van Daniel Defoe. I was born in the year 1632 in the city of York, of a good family, though not of that country, my father being a foreigner of Bremen who settled first at Hull. Als ik het goed heb, is het een van de boeken waar Isabelle naar uitkijkt.

Geen opmerkingen: