dinsdag 29 juli 2014

broodhomp

Het is zondermeer zo dat het lezen van boeken m'n schrijfhonger bevoorraadt en wat ik schrijf beïnvloedt, een zin die ik misschien niet geschreven zou hebben als ik zoëven niet in Eco's Bekentenissen van een jonge romanschrijver had zitten lezen, maar, om zomaar een voorbeeld te nemen, in De roes van de briefschrijver en 99 andere gevleugelde romans, waarin geen zinnen staan als Hoe dan ook, je zou kunnen zeggen dat niet alleen fictionele maar ook historische beweringen de dicto zijn: studenten die schrijven dat Hitler gestorven is in een bunker in Berlijn vermelden in feite slechts dat dit waar is volgens hun studieboeken of Toen Dumas daar was, ontdekte hij dat wat de 'echte' cel van Montecristo werd genoemd regelmatig aan de bezoekers werd getoond, en dat de gidsen voortdurend over Dantès, Faria en de andere personages van de roman spraken alsof ze echt hadden bestaan. Terwijl de gidsen nooit vertelden dat er enkele belangrijke historische personen, zoals Honoré Mirabeau, gevangen hadden gezeten in het Château d'If. Laten we nu eens het volgende veronderstellen, of, Iemand die de gewoonte had om veel boeken te lezen - had er kunnen staan als ik daarnet niet in Eco maar in Manganelli had zitten lezen. Of misschien had ik het volgende geschreven.
Traag duikt een vod uit de stroming op. Een witte vod. Bij nader toezien Het blijkt niet om een vod te gaan maar bezeten door Of toch maar bij nader toezien. Bij nader toezien geen witte vod maar op grond van narratieve overeenkomst: iets. Geen witte vod maar, wat ik daarnet al probeerde uit te leggen, iets dat traag uit de trage stroming opdook, traag opdook omdat de stroming inderdaad zo traag was dat iemand die er voor het eerst zat en niet wist welke kant de rivier opstroomde dat niet uit de stroming - het gestroom, het stroomsel, het stremsel - had kunnen afleiden. In het notitieboekje noteer ik ook nog traagheid bezittend waaruit ik vervolgens het woord inzittenden afleid. Alles geeft aan dat ik inderdaad in Eco hebben zitten lezen. Het woord inzittenden bevalt me, maar ik slaag er niet in om er wat mee aan te vangen. Tot dus ten slotte het witte ding uit de stroom opduikt, nadat het eerst gedurende enige tijd als een aal net onder de waterspiegel was blijven hangen, een monsterlijk witte aal - om twee redenen monsterlijk, bedenk ik, los van de kleur die het had wat ook best bedenkelijk leek: het fenomeen dat uit de op die plek wellicht niet eens heel erg diepe rivier opdook leek op een buisachtig uitstulpsel, en: het leek naar adem te happen. Wat later dreef een papieren zakdoekje op het water. Eco zou niet aarzelen om in dit verband de vaak gebruikte merknaam Kleenex te gebruiken. Een kleenex. Het papieren doekje was als enige van de soortgenoten die het had gehad in het plastieken hoesje blijven steken. Zo was het in het water terechtgekomen tot het, tegen de trage stroming in of met de trage stroming mee, door het ijverig gemanoeuvreer van twee jonge snoeshanen naar de oppervlakte kwam. Het gele bootje, een sloep van een of andere stadsdienst, zigzagt over het water. De snaak voorin het bootje goochelt met een prikhaak, waarmee hij bierblikjes of een broodhomp uit het water opvist terwijl hij niettemin, noteer ik, het felblauwe dopje van wat wellicht een frisdrank was over het hoofd ziet. Het komt achter wat van een waterlelieblad bleef en strootjes en takjes aan naderbij, traag en net zo vaak toch weer de andere kant op. Bovenin het mosterdgroene sop ook nog een pluim, van een duif misschien (er zijn ook vogelveren, merk ik later, die zich verticaal verplaatsen, net onder de waterspiegel), een prop, dorre bladeren, een stuk hout of schors misschien, nog een blauw flesdopje, volstrekt identiek aan wat eerder al voorbij gedreven was, het roestgele blad van een treurwilg dat als de miniatuurversie van een Venetiaanse sloep over het water gleed en iets wat op een turkooisblauwe druppel lijkt. Geen broodhomp. Wijfjeseenden inspecteren de waterkant.

Manganelli is het laatste boek waarin Isabelle had zitten lezen, tijdens de performance. Ze had ook in De woeste zoekers van Roberto Bolano zitten lezen. De roes van de briefschrijver en 99 andere gevleugelde romans heb ik in 1990 gekocht, een eeuwigheid geleden. Ik heb er alleen toen in gelezen. Na de eerste, grootvorstelijke fascinatie, vergat ik het boek. Toch is het een van de boeken die ik Isabelle aanbeveel, voor de performance, omdat ze meen ik niet alleen in Cervantes en Dante lezen moet. Zo belandt het boek van Manganelli uiteindelijk toch weer binnen handbereik. Veronderstellen wij eens, staat er, bladzijde 15, dat een persoon die een brief aan een ander schrijft - hun beider geslacht doet niet ter zake - op een gegeven moment de verdenking opvat, of misschien gewoon merkt, dat hij licht beschonken is. De bedoeling van het licht van elektrieke palen had ik in 1989 geschreven. In het gedicht gebruik ik op een gegeven moment de frasering 'op gegeven ogenblik'. Er is geen verband, een mogelijk verband tussen de tekst van Manganelli, wat ik pas in 1990 zou lezen, en wat ik enkele maanden eerder geschreven had is onbestaande. Wel is er een verband tussen deze tekst en Bekentenissen van een jonge romanschrijver, het boek van Umberto Eco. Ik had niet geschreven kunnen hebben wat ik zonet schreef, zonder eerst het boek van Eco gelezen te hebben. Het meest opmerkelijke voorval is Perec.
Als late tiener transformeerde ik de gewichtloze gedichten die ik schreef door voor elk woord de lexiconografische verklaring te gebruiken, aldus volstrekt zinloze en zo goed als onleesbare gedichten schrijvend, dingen die ik met de nodige reserve bejegende. Tien jaar eerder had Perec Les revenentes geschreven, wat ik niet wist. Ik deed niets met de uit een plotse opwelling onstane barbarie. De transcriptie was ongetwijfeld interessanter maar ik bleef de idiote gedichten schrijven die ik schreef, tot ik er genoeg van had.

Umberto Eco, Bekentenissen van een jonge romanschrijver; Bert Bakker 2011.
Giorgio Manganelli, De roes van de briefschrijver en 99 andere gevleugelde romans; Contact 1987.

Geen opmerkingen: