maandag 17 augustus 2009

maandag 17 augustus

Mandelsjtam zat gevangen in Siberië. De naam van het dorp waar het kamp was, is bekend. Veel tijd om te schrijven was er niet of misschien net wel. Onder elk gedicht schreef hij wanneer hij 't geschreven had. Een andere tijd was er niet, daar, toen, in dat dorp. Het tijdstip, een dag, het uur.

Ik had de wekker gezet. Kwart voor zeven. Waarom kwart voor zeven? Toen de wekker ging, herinnerde ik het me niet. Maandag 17 augustus, kwart voor zeven. Godverdomme. Ik kijk naar het dakraam. Op maandag 17 augustus om kwart voor zeven 's ochtends is de dag al bijna om. Ik kruip overeind, staar niet langer naar het dakraam (blauwe lucht, wolken), andere mensen zijn al uren aan de slag, anderen blijven in bed liggen tot de avond gloort. In een van de belendende huizen heeft een hond het huis veroverd. Ik trek de kamerjas aan, betreed het gelijkvloers, open een deur. Het schijthuis. Voor Mandelsjtam deed het er niet toe, er was zoveel modder, zoveel duisternis, hij scheet waar het uitkwam, scheet als een hond achter het schuurtje, trok z'n broek op, stond in modder die op sommige plaatsen zo drastisch was dat hij er in wegzonk. Mijn ochtend is luxe, ik schijt, scheer me, neem een bad, drink koffie. Meneer Mandelsjtam staat in het boekenrek, verder komt hij niet. Op de ezels staan schilderijen die ik met een onduidelijk oog inspecteer. Wat ik vannacht geschilderd heb, is rotzooi. Eentje springt er vantussen. Het is 50 op 60, groter dan wat ik meestal doe, een stilleven met het kopje koffie en een assortiment boeken, en 't zit in een stadium waarbij af het laatste is waar ik had kunnen aan denken. Bart Lodewijks belt me.

We rijden naar Walry, drinken koffie en bestellen elk 1 croissant, meer hebben ze niet. Het gesprek komt op Bresson en Pickpocket, die ene film van Bresson die we beiden gezien hebben. Er is het verhaal van een dame en het verhaal van de projectontwikkelaar. Op Curaçao, waar ze naast Nederlands en Engels ook Papiamentu spreken, hebben ze Honoré d'O ontmoet. Papiaments is de slaventaal, een mix van Spaans, Portugees, Nederlands, Frans en Engels. Nederland runde het eiland als transit-zone, er werden slaven verhandeld uit Zuid-Amerika en Afrika. Als ik het later in Wikipedia navlooi, leer ik dat het papiaments in de zeventiende eeuw ontstond en dat je buki zegt en blachi, boek, bladzijde, en olefante, olifant. Het woord gordeldier kennen ze niet, het dier onder de gordel wel. Op Curaçao, ook wel de rots der struikelingen genoemd, een ruig en opengereten eiland, hadden ze 5 inbraken per week. Ruig, opengereten: de ene helft van het eiland olieraffinaderij, het centrum van Willemsstad bijvoorbeeld, de hoofdstad, heeft geen stoffig martkplein (het kerkje, een fontein, brabbelende oudjes) maar een olieraffinaderij. De andere helft is tropisch oerwoud.
Bart had naar de baas van de Belgische spoorwegen een brief geschreven, brief waarop hij voorlopig geen antwoord ontving, maar een brief, vindt Bart, is een brief. Hij schreef nog een brief, de geadresseerde is dit keer Philippe Van Cauteren. In die brief heeft de kunstenaar het over Bresson en hoe hij in Moscou, het Moscou van Aanrijding in Moscou, in een project is gestapt dat buiten z'n oevers trad.
De documentaires die hij in Bosnië draaide, is een ander verhaal. Over The Edge, het slangenboek, Circus Sarajevo, elk van die projecten kende een vergelijkbaar verloop, bedacht en uitgewerkt door iemand zonder connecties werden ze uitgevoerd door iemand die wel die connecties had en tegelijk het belang van het project inzag. Circus Sarajevo werd een VPRO productie waar Bart, al het voorbereidende werk ten spijt, niets mee te maken had; ze gebruikten het materiaal en de contacten die hij verzameld had om ter plekke een nieuwe documentaire te maken.

We fietsen naar Moscou. Bart weet hoe dat moet. We passeren het huis van Ward Denys, fietsen naar het eind van de wereld, volgen het tramspoor. Aan de brug kijken we naar een gevel. Regen heeft het krijt van de muur gehaald. Aan de andere kant van de helling is Moscou, een door spoorwegen geïsoleerde buurt, het isolement zeikt van de muren. De eerste straat, onderaan de helling, er is een spoorweg en rechtsop loopt het dood, is de Eugeen Zetternamstraat. Zetternam stierf in 1855, op 29-jarige leeftijd. Waar hij dat doodlopende straatje aan te danken heeft, is onduidelijk. Schreef toneelstukken over het proletariaat, toneelstukken waar datzelfde proletariaat geen zak aan had tenzij hij ze in wat nu Moscou heet liet opvoeren, of in aanverwante buurt, maar dan had de Veldstraat eigenlijk de Zetternamstraat moeten zijn en wat nu de straat is die zijn naam is een veldstraat, wat het in 1855 ongetwijfeld was.
Op huisnummer 24 woont Mariena. Toen kinderen uit de buurt een van de verregende krijttekeningen, zonder dat Bart daar van afwist trouwens, op een kouwe dag weer op de muur hadden aangebracht, een magisch moment, was het Mariena die het voortouw nam. Ze sprak de buurt aan, wist 8 bewoners voor het project te winnen, Bart werd kind aan huis. In de Zetternamstraat gaan de krijtlijnen zonder pardon over een opeenvolging van naast elkaar staande woningen. Zetternam, jong gestorven, als hij dit geweten had.

In het spoorweghuisje ligt Louis op sterven. Zijn dochter, Marina heet ze, zit in het keukentje, ze heeft een dochter, een meisje van een jaar of twintig, er is een hond, en de dochter heeft kinderen, twee. Louis zit onder een deken op de sofa op het gelijkvloers. We nemen de trap naar de bovenverdieping.

het huis van de spoorwegbediende /bovenverdieping/

Geen opmerkingen: