vrijdag 14 augustus 2009

vrijdag 14 augustus

Een wegje over Drongen en Merendree. De boerebuiten. Verre lucht, koeien, beemd, de wilg, villa's, een kasteeltje, een gracht, tuintjes uit het terroir van La Cigogne, richtingwijzers, 4 kilometer hier, daar 4 kilometer, een haag, een woonerf, kraaien, houtduif, bocht. De gewassen staan hoog. Hier en daar wordt gewerkt of is iemand met iets bezig, in een tuin, achter een heg. Bijna elke oprijlaan is anders en op een of andere manier identiek aan alle andere. Er staan grote, blauwe auto's en op het rooiveld streek een vlucht kauwen neer.

Leus woont aan de zuidelijke oever van het treinspoor, vlakbij de dorpskom. Ze verbreden het spoor, het huis verdwijnt. Tien centimeter moet er af, een hoek, tien centimeter, één hoek, tien centimeter, meer niet, meer moet er niet af. Toch gaan ze het huis met de grond gelijk maken. Van de huizenrij, die hier in Hansbeke vanwege de verbreding van het spoor tegen de vlakte gaat, is dat van Nico het laatste van de rij.



Ik heb drie schilderijen bij. Van die drie is er misschien eentje af, dat is voorlopig niet helemaal duidelijk. Op de tafel in de woonkamer - 's winters de enige kamer waar verwarming is - ligt een boek over Deleuze, het Deleuze Compendium, uitgegeven door Meppel Boom. Het gesprek komt op Hegel. In Glas I van Derrida ben ik honderd bladzijden ver geraakt, vertel ik. Honderd. Er is een tweede deel, Glas II, daar ben ik om voor de hand liggende reden niet eens aan begonnen. Toen ik het hier op een dag met een filosoof over had, we hadden het over wat voor bedoeling heeft dat nu eigenlijk, filosofie, zei hij dat Glas het moeilijkste boek van Derrida is. We waren het oneens over wat filosofie betekent. Voor de een ging het om waarheid, voor de ander over helderheid. We waren het zo volstrekt oneens dat we nog een pintje dronken en over Johan Joos begonnen.

We drinken water. Wat anders, op een fles wijn na, heeft Nico niet in huis. Dat we 't over Derrida hebben, heeft met dat boek over Deleuze te maken. In Deleuze was ik, beken ik, geen halve bladzijde ver geraakt. Alleen al de gedachte dat iemand me had weten te verleiden om er aan te beginnen, aan dat boek, maakte me kotsmisselijk. Nicolas zei dat hij het interessante lectuur vond. Het boek over Deleuze he, zo was wat hij bedoelde. In de kamer waren wel nog eens vijfhonderd boeken. We dronken water, babbelden, waren wel in stemming om het over Hegel te hebben, waar Nico geen reet van snapt, ik evenmin.
Hegel: wat je vertelt is belangrijker dan wat je doet. Dat is wat Nicolas in Hegel vindt.

Het gesprek komt op Modiano en Perec. Nico heeft alles van Modiano, bijna alles, alles kan je niet hebben, ik bijna alles van Perec, bijna alles, alles kan je niet hebben.
Bijna alles, bijna niets. Op de keukentafel liggen twee boeken, 't is een cadeau, Un homme qui dort van Perec in een Gallimard editie, april 1995, en iets wat hij in Berlijn vond: W oder die Erinnerung an die Kindheit, een uitgave van Verlag Volk und Welt, 1978. Goh.

We dumpen Hegel, stappen naar de tuin, inspecteren de tuin, wat in de tuin staat. Een lijsterbes, om te beginnen. De vruchten zijn eetbaar en na de eerste vrieskou beter. Er is maagdenpalm in overvloed en paardenbloem in overvloed. Spirea en hondsroos, vinca, oregano, aardpeer, vrouwenmantel, saxifraga, wild kattenkruid en een struik salie. Achterin de tuin ligt het grasland bezaaid met augustusperen en appelcompote.

De hondsroos is een haagachtige. Er is meidoorn en op basis van een verspreking hebben we het over taxidermie. Peneta, nog zo'n verspreking.
Wat Leus niet weet, en dat verbaast me, is dat je paardenbloem eten kan. Natuurlijk kan je paardenbloem eten. Soms hebben de bladeren een diep ingesneden rand, andere exemplaren lijken op veldsla, wat met de bodem te maken heeft en niet alleen de bladeren, ook de bloem is eetbaar.

Geen opmerkingen: