donderdag 6 augustus 2009

donderdag 6 augustus

Het plein. Zo'n avond als op bladzijde 9 van dat boek van Duras, eerste bladzijde, tweede zin:

Pas un souffle de vent. Et déjà, étalé devant la ville, baies et vitres ouvertes, entre la nuit rouge du couchant et la pénombre du parc,

Aan een van de straathoeken zit een oude, penige man, z'n bleke broek iets als een halve decimeter te kort (waardoor je de sokken en de bleke, benige enkel kan zien), kort en met een strakke, scherpe vouw. De vouw zit vooraan. Hij draagt een pet, pet en broek hebben exact zelfde kleur. 't Is geen kleur, 't is iets wat je eigenlijk alleen als bleek omschrijven kan, een kleur zonder fut. Met een miljoen zijn ze, een leger, geen leger van Napoleon, zonder Napoleon, te tam om godverdomme te zeggen, dat doen ze alleen als ze 't zelf niet horen terwijl ze net als elk ander dier pissen, kakken. Tam gaan ze liggen in tinten waarvan je niet weet of 't mauve of gebroken wit is, of 't groen was, geel, blauw of een andere kleur. Dit exemplaar is uitgeteld. Hij zit tegen de gevel van de bakkerij, op 't plankier. Er rest weinig. Wat rest, een holle blik.

Iemand watert tegen een boom. Links, van op het plein ergens ter hoogte van de Aaigemstraat, is een grijze flard, een wolkje. Daarboven, ver boven het plein, in die verre en ondefinieerbare lucht: luchtstromen, trage verplaatsingen van lucht. Een tram draait om het plein. Hoog boven het plein, ver boven de trage luchtverplaatsing, is een witte streep.
Een teenage legt haar minnaar uit wat ze vandaag gegeten heeft. Twee boterhammen, vijf zakjes snoep, een stuk chocola en hesp. Dat was het, zegt ze. En een pintje, herinnert ze zich opeens. De minnaar, een lome en vlotte jongen, zo een met - als je 't allemaal optelt - twee meisjes aan elke vinger; hij doet niet eens alsof hij luistert, de op die leeftijd van nature niet heel erg willige gehoorbuisjes zijn vergrendeld met een wit dopje wat op zijn beurt met draadjes aan het andere klankbord vastzit, een iPod. 't Meisje is niet op haar mond gevallen. Dat ze een mailtje van Wim kreeg, zegt ze. Wie Wim is? Zo'n sufkop dat de nieuwe vrijer er geen woorden aan verspilt. Trouwens waarom over Wim beginnen. Zij zegt dat het met Wim een scheef gelopen relatie was. Waarom stuurt die malloot haar een mailtje.
Een tram meert aan, vlak voor het station, mensen rennen over het plein. Dan nog een tram. Het scenario herhaalt zich.

Geen opmerkingen: