zondag 7 april 2013

een keitje werpen

Daar staat hij. Tot aan de horizon, of wat van die horizon zichtbaar is, is de bodem grijs en glad als een biljartlaken. Over dat grijze tafellinnen, wat ten slotte hoogstens dat van een foto is, strijkt geen zuchtje wind. Bij de andere horizonten, achterop (hier stond de fotograaf), ter rechterzijde (hier is niemand), ter linkerzijde (niemand), stel ik me eenzelfde desolaat panorama voor - met fotograaf, als de geportretteerde bijvoorbeeld een mobieltje had bij gehad, en ter linkerzijde, bijna samenvallend met de scherpe lijn tussen het asfalt en het grijze gebied dat zich van rand tot rand boven dat asfalt uitstrekt, een colonne. De colonne met appeltjes van oranje verving het legioen van Hannibal en de krijgsheren van Napoleon zijn dan wel niet uitgeweken naar Tristan da Cunha maar koesteren niettemin geen ander devies dan het bijeen graaien van alles wat ze maar krijgen kunnen. In die vlakte, verstoord door keitjes en kleine steenbrokken, staat een man naar het asfalt te kijken. Op de foto steekt z'n dunne, langwerpige gestalte hoog boven het kale landschap uit. Met z'n nek neerwaarts, waardoor de nekwervel bloot kwam te liggen, staart hij naar het asfalt. In z'n rechterhand is een voorwerp, iets dat er op het eerste zicht net als een nier uitziet, of een teelbal. Heeft hij het keitje net opgeraapt of overweegt hij om het van zich af te werpen? Wat zal de hand schrijven, als we even wegkijken van het beeld, een werpende of een rapende beweging - of blijft hij staan waar hij toch al stond? Uitgesneden in het landschap is hij ongetwijfeld tot nog een beweging in staat: hij stopt het keitje, dat hij een ogenblik eerder zomaar had opgeraapt, in z'n broekzak. De fobie blijft, een fobie voor het oprapen van net dat ene keitje en een ogenblik later, de fobie om het van zich af te werpen. In de zeventiende eeuw zullen ze ook nooit bedacht hebben dat de nazaten, of in elk geval zij die er aan kwamen, er zo'n zootje van zouden maken. Hij werpt het keitje, bukt zich, raapt het op. Tegelijk twijfelt hij, merk ik, alsof hij bedenkt dat het keitje dat hij nu op identieke manier in z'n krampachtig boven het vlakke landschap gestrekte handpalm klemt, niet het keitje is dat hij een ogenblik eerder van zich afwierp.

Geen opmerkingen: