dinsdag 22 april 2014

zomaar een dagje

In de Kapucijnercrypte van Joseph Roth, een uitgave van Veen, lees ik op bladzijde 24: Korte tijd hierna leerde ik dit Zlotogrod kennen en ik kan het dus hier beschrijven. Ik vind het belangrijk dat te doen omdat het niet meer bestaat, net zomin als Sipolje.
Eind jaren tachtig trof ik in een winkeltje aan Sint-Jacobs - een winkeltje dat niet meer bestaat, de man die het runde slijt z'n spullen sinds hij om een of andere reden in opspraak kwam op het plein onder de platanen - Biecht van een Moordenaar, van Joseph Roth, waarvan ik me op tal van momenten telkens weer die ene zin herinnerde, en dan nog een, en nog een, en nog een. De context van zo'n vermenigvuldiging bleek pasmunt voor tal van gebeurtenissen, of soms alleen maar handelingen, soms niet eens handelingen maar wel iets dat zich voordeed, wat het ook was, zich opnieuw voordeed en zich bleef voordoen alsof de gebeurtenis zelf op automatische piloot afgesteld stond en ik er helemaal niets tegen beginnen kon, het zou zich blijven voordoen. De leesbril die scheef wegzakt over het neusbeen, een bladzijde in Voskuil, de nachtmerrie die homo industrialis werd zodra ik me in z'n abjecte beslommeringen verdiep, een put met een niet te tellen aantal verdiepingen en op elke verdieping een enorme hoeveelheid stront, zo'n kolossale hoeveelheid stront dat je 't niet eens een beerput noemen kan, zo'n kolossale hoeveelheid stront dat alleen een in het goorste diep van die stront onder die enorme hoeveelheid stront bedolven strontbestendig godje het bedacht had kunnen hebben. Homo pipiens, mug, mens, mensmug, de uit stront opgetrokken homo industrialis en honderden soorten kontgatparasieten. Alle parasieten zijn bedacht, zorgvuldig ontleed, eeuwen aanslepende ellende heeft ze gevoed, het parasitaire eczeem heeft zich op een krankzinnige manier vermenigvuldigd, het alfabet van een krankzinnige verwoesting, en alles dwars door elkaar heen opgeteld, kijk eens, daar, nog een, om op een tot op heden onbekende manier suf van te worden, en nog een, en nog een. Oei, kijk maar, daar, nog een. Eén zin volstaat om uit het ontzaglijke niets van betekenisloze zinnen toch opeens een oeuvre te hebben. En dan nog een zin.

Laurens en Ingeborg zitten in de zon, op het woonerf. Kinderstemmen tuimelen over een nabijgelegen pleintje. Gejoel. Guy komt een kijkje nemen. Laurens heeft een broodje met préparé du chef verorberd. Het broodje met kaas en sla van Ingeborg is halverwege. Het gesprek komt op experimental music. Soldier's Heart, de band van Laurens, zit straks in Japan. In net die hoek van het woonerf die op de poort aansluit, staat muurleeuwenbek, merk ik, een plantensoort die zich net als gras makkelijk aan het kwalijke genus van de homo sapiens wist aan te passen.

Geen opmerkingen: