multiple choice
(1) Na te voet de lange weg naar Rocamadour afgelegd te hebben, 's voormiddags, terwijl de oudjes zich in het dorpje laven aan kerkelijke gezangen,(1)
neemt een veel te zwaar berugzakte duimtoerist de departementale weg over Gramat, D840, en belandt na 33 kilometer in het zuidwestelijk gelegen Figeac waar een witte Citroën Mehari met een linkse intellectueel uit Montpellier aan het stuur
naar de wegrand komt en het gezwind over Decazeville en Rodez richting Millau gaat. De praatlustige bestuurder van de witte Mehari heeft best zin in wat sightseeing en kiest voor een bochtig door het Parc Naturel Régional des Grands Causses flippend wegje, net ten noorden van Millau, waarbij eerst heel even de oever van de Tarn gevolgd wordt en voorbij la Corniche du Causse Noir la Jonte die hier, ten westen van Millau, les gorges de la Jonte biedt, een duizelingwekkend landschap.
Het autootje racet aan 110 kilometer per uur over het asfalt van de D996, een smalle weg bovenop het plateau, les gorges de la Jonte ter linkerzijde, naar verluidt op een aantal plekken 400 meter diep, waarna, voorbij Meyruels, een streek met wijngaarden volgt aan de zuidelijke rand van les Cévennes
en de Mehari ter hoogte van Ganges resoluut voor een zuidelijke route kiest, die op Montpellier met name, waar de jonge passagier van de linkse intellectueel uit Montpellier
prompt weer in een veel te zwaar berugzakte duimtoerist verandert en over Nîmes naar Aix-en-Provence lift.
(2) Na blootsvoets en hinkend want aan de rand van het erf op iets scherps trappend over de lange, smal door het heuvelland net ten noorden van het Parc Naturel et Régional des Causses de Quercy kronkelende asfaltweg naar het op ruim zes kilometer van de hoeve van de godsvruchtige oudjes gelegen Rocamadour gestapt te hebben,
wordt een met een grote hoeveelheid overtollige spullen beladen, in het zonlicht halfgaar gekookte Belgische snotneus door een om onbekende reden op zondag niet in het kerkje van Rocamadour de plaatselijke hoogmis bijwonende vrachtwagenchauffeur meegenomen tot het 33 kilometer zuidwestelijk gelegen Figeac, waar hij vier jaar later 's avonds laat aan het stuur van een witte Toyota 2000 en aan een gemiddelde snelheid van 130 km per uur opnieuw passeren zal, dit keer op weg naar het zich vlak bij Albi bevindende Cordes-s-Ciel,
nog eens dertig jaar later opnieuw, dit keer aan het stuur van een witte Kangoo van Decazeville over Figeac naar Cahors rijdend tijdens de eerste van twee syllabische routes,
in 1977 evenwel, als een muilezel de veel te zware rugzak torsend, komt hij ter hoogte van Figeac op het passagierszitje van een witte Mehari naast een linkse intellectueel te zitten, type beau mec, iemand die voor Midilibre schrijft en met Julio Cortazar bevriend is. Aan een snelheid
die Freddy Vivien ongetwijfeld bekoord zou hebben stuiven ze van Figeac naar Decazeville, met wapperende haren,
waarna de cultuurgoeroe van het regionale dagbladverschijnsel, die begin jaren zeventig aan de Sorbonne studeerde waar hij met Barthes bevriend was, net ten noorden van Decazaville de rechteroever van de Lot volgend de weg naar Flagnac neemt en daar opnieuw, over smalle wegjes dwars door het hoogplateau de rechteroever van de Lot neemt naar het meer westelijk gelegen Entraygues,
met geen ander doel om van de rit naar Montpellier een oogverblindend spektakel te maken, wat hij niet alleen doet om de jonge, sympathieke en naïeve Belg te plezieren, aangezien de jongen toch al niet weten kon wat hij beleven zou,
maar omdat hij de route over Entraygues en zuidwaarts les Gorges du Lot verrukkelijk vindt, het schouwspel is ronduit fascinerend,
aan verbluffende snelheid schuurt de Mehari door plotse bochten aan de rand van een schrikwekkende diepte, torens van graniet en kalk rijzen hoog boven het landschap, tot ze een brede, met wijngaarden begroeide vlakte bereiken
en aan topsnelheid aan een stuk door zuidwaarts over Lodève en Ganges tussen intussen minder indrukwekkende uitersten op Montpellier afstevenen,
waar de Mehari aan een kruispunt in de noordelijke stadsrand tot stilstand komt, voor het eerst tot stilstand komt sinds hij naast de linkse intellectueel uit Montpellier plaatsgenomen had,
en hij om of andere reden opgelucht uit de Mehari kruipt, de veel te zware rugzak omgordt, en gedurende dat altijd weer te korte ogenblik afscheid neemt van de hoogbegaafde reisgezel.
(3) De rit gaat van een in de omgeving van Rocamadour gelegen gehucht over Cahors naar Montauban. Zwaarbepakt stapt hij van de hoeve, terwijl de oudjes, het is een zondag, in het nabijgelegen kerkje de hoogmis bijwonen en onverschillig de kerkelijke gezangen aanhoren, naar het later niet als zodanig herinnerde dorp, waar hij door een dorpeling opgepikt wordt die over Couzou oostelijk naar Gourdon rijdt. Aan de departementale weg tussen Brive-la-Gaillarde en Cahors stapt hij uit de auto. Een witte Mehari meert aan. De zware rugzak belandt in de open laadruimte van het volledig uit kunststof opgetrokken autootje. De gastheer werkt voor Gallimard en is op weg naar Montpellier. Het gesprek komt op Raymond Queneau. Ter hoogte van Caussade neemt de bestuurder van de Mehari een westelijke route, de D926 richting Caylus en net voorbij de dorpskom van Septfonds de weg naar St-Antonin-Noble-Val. De gesprekken hebben een literaire toonaard die quasi permanent onderuit gehaald wordt door de snelheid van het karretje en de wegrand die als een schicht voorbijschiet. De weg gaat zuidelijk langs de linkeroever van de Aveyron en les gorges de l'Aveyron tot ze uiteindelijk Castres bereiken en de wijngaarden van de Languedoc. 'Moet je daar kijken. Dat zwarte stroompje is de Rhône, die gele zijn van de Durance,' zeg ik tegen Rossellini, die dommelt in zijn stoel.
De maker van Roma, città aperta doet een oog open, kijkt uit het raampje, vraagt hoe ik de Rhône en de Durance kan herkennen. De Durance is een van mijn rivieren, zoals de Bisenzio in Prato, zoals de Arno bij Florence, zoals de Sesia, die aan de voet van de Monta Rosa ontspringt. Het zijn de rivieren uit mijn kindertijd. 'Mijn aderen,' zei Marsilio Ficino, de Plato-commentator, in de Orti Oricellari, de tuinen van signor Oricellari, graaf Rucellai, te Florence. Ik ben Toscaan, maar de Durance is een van 'mijn aderen'.(2)
De causse Méjean bevindt zich in een driehoek tussen Millau in het westen, Meyruels in het zuiden en Florac in het oosten. De meest zuidelijke route, die van Millau naar Meyruels, volgt les gorges de la Jonte en eindigt aan de westelijke rand van de Cévennes. Links onderaan. De noordelijke route sluit hierop aan. Een halve kilometer oostelijk van Le Rozier (linkerhoek onderaan) verdwijnt la Jonte in de Tarn. De bovenloop van de Tarn gaat noordelijk. Les gorges du Tarn beginnen meteen waar Jonte en Tarn samenvloeien. Het rode lint (rechterhoek bovenaan) is de departementale weg van Florac naar Alès. Die weg valt op gegeven ogenblik samen met het dal van le Gardon, een rivier die pas in 2012 betekenis krijgt, tijdens de eerste syllabische route.
een willekeurig aantal bedenkingen
a. Les gorges du Lot bevindt zich ten noorden van de as Rocamadour-Montpellier. Die as is geen rechte lijn natuurlijk. Ook les gorges du Tarn is ten noorden van die as. Les gorges de l'Aveyron is zuidelijker. Alleen les gorges de la Jonte valt min of meer samen met de kortste afstand tussen Rocamadour en Montpellier.
b. Les gorges du Tarn en die van la Jonte, wat ik afleid uit de afbeeldingen die ik op wikipedia aantref, zijn op een andere manier spectaculairder dan die van de Lot en l'Aveyron. Een van de bijzonderheden met les gorges de l'Aveyron is dat het wegje zich niet bovenop het bosrijke plateau bevindt maar halverwege de ravijn. Van de Tarn en de Jonte daarentegen is bekend dat de weg aan de rand van de ravijn zich bovenop het plateau bevindt. De dieptes zijn duizelingwekkend. Een rit door les gorges de l'Aveyron is ongetwijfeld niet minder indrukwekkend: kilometers ver kijk je de hele tijd door tegen de rotswanden van de ravijn aan. Op zondag 11 september 1977 evenwel snorde de witte Mehari over een meanderende weg die zich hoog boven de ravijn bevond.
c. Boven het fabelachtig wilde en dorre landschap staken wulpse door wind, zon, zand en regen uitgesleten rotsformaties uit.(3)
d. Les gorges du Tarn liggen zo ver van de as Rocamadour-Montpellier vandaan dat het niet heel erg waarschijnlijk is dat zelfs een linkse intellectueel, of hij met Cortazar bevriend is of niet, de moeite nemen zou om die omweg te maken, aangezien de streek best nog mogelijkheden biedt om van de rit naar Montpellier een spektakelstuk te maken.
e. Van alle gorges vallen alleen die van Jonte en Lot samen met reeds vermelde as.
f. Les gorges de la Jonte, wat net ten noorden van Millau aansluit op die van de Tarn, heeft van beide de meest zuidelijke route, een route die eindigt in de hooglanden van de Cévennes. Het ligt niet meteen voor de hand dat een linkse intellectueel uit Montpellier die bij voorkeur voor middernacht Montpellier bereiken wil een route neemt dwars door een gebied zonder departemantale wegen. Het lijkt een omweg, maar na de lange rit door les gorges du Tarn is er wel een weg, de D106, die min of meer rechtstreeks naar Ales gaat en vandaar zo goed als rechtstreeks naar Montpellier. Als de linkse intellectueel niettemin les gorges de la Jonte neemt, belandt hij in de Cévennes.
Tarn. Les gorges du Tarn. Dit landschap.(4)
(1) Zondag 11 september 1977. Ik verblijf sinds woensdag 7 september op de hoeve. Eerst ga ik gedwee mee in het gedoe van de oudjes, het oude gedoe, aan de rituelen en gebruiken kan toch helemaal niets veranderd worden. Met de ouwe rij ik naar een graasland waar ik tot hij op het idee komt om me op te pikken de hele dag met een knipschaar bezig ben, een werkje dat me volstrekt zinloos voorkomt. Het gras staat hoog over de heuvelrug. De ouwe heeft me met een te verwaarlozen bezigheid opgezadeld, ongetwijfeld omdat hij niet weet wat hij met me aan moet. 's Avonds stap ik tussen veertig bruine koeien over een met drek bezaaid weiland. De ouwe veronderstelt dat ik weet hoe het met die koeien moet. Dat ze op stal moeten of zo. Dat hadden ze zelf al uit het tijdstip afgeleid. Beduusd stap ik achter de koeien aan over het graasland. Onder het ossenoog is er alleen het ossenhoog. Op zondag kom ik veilig weg. Ik gord de rugzak om, stap over het erf naar de wegrand. Over het erf kruipt een malle hond. Ik kijk om naar het erf, de schuur ter linkerzijde, sta op het asfalt van de weg ter rechterzijde, de grasberm komt me opnieuw heel erg aardig voor en het asfalt met de bedoeling die het heeft. Zonder van de oudjes afscheid genomen te hebben, stap ik naar het eerste dorp.
(2) Curzio Malaparte, Dagboek van een vreemdeling in Parijs, blz. 10; Arbeiderspers 2014.
(3) Met z'n ouders op reis in Oostenrijk stoot Vaast Colson op een rare steen. De steen is te groot en te zwaar om mee te nemen. Jaren later gaat hij de steen zoeken. Melissa weet niet of hij de steen vond. In Amsterdam hadden zij en Oshin Babette Mangolte ontmoet, die sinds jaren zeventig in New York woont en met Georges Perec bevriend was. Babette zei dat ze eind februari 1982 een lang gesprek met Perec had gehad, waar Melissa aan toevoegt dat Babette zei dat ze Perec uitzonderlijk vond. Of Vaast Colson de steen vond, is niet bekend. Het voorval zou zich bovendien niet in Oostenrijk maar in Zwitserland voorgedaan hebben. Aangenomen hoort te worden dat Vaast Colson de steen niet vond, niet omdat de steen onvindbaar was maar omdat Vaast niet wist hoe hij de steen vinden moest.
(4) Als ik in 1998, eenentwintig jaar na het reisavontuur, aan een eerste versie van De prijs voor een reis naar Parijs werk, een éénexemplarig typoscript waaraan ik de sobere titel Reisnotities geef, herinner ik me de waanzinnige rit door les Causses als volgt: OOSTWAARTS Een adembenemende rit, iets als koorts, een hemelse, een luchtige koorts. De lucht op de flapperende zijpanelen van de Mehari, een model dat je toen vaker zag, een zeepkist op wielen met achterin net voldoende plaats voor een hond, twee kinderen en een rugzak. Het landschap is een en al duizeling. De gastheer is een wegpiraat. In het landschap, rechts, pal voorbij het betonnen boordsel, is een scherpe, diepe ravijn, /rotsen/ begroeid met takachtige en stekelige flora. Een wijds perspectief van wijngaarden dient zich aan in een saus van heet zonlicht. Dungesneden lucht. De dorpjes liggen er verloren bij. Ook dit keer heb ik geluk, de gastheer moet een flink eind /helemaal tot Montpellier/ - uitstappen, wachten aan de rand van de weg, binnensmond gemompel en de duim tot /uitputting dreigt/ de hoogte in, dit keer hoeft het allemaal niet. / / Het gesprek in de razendsnelle auto - theater in openlucht - dit is waanzin. Af en toe hoor ik het schorre geschreeuw van de man aan het stuur. Hebben we het over Viëtnam? Hij probeert me iets uit te leggen, dat weet ik intussen wel. Ter rechterzijde is het dinosaurische cataract van een enorme diepte. Het autootje heeft net genoeg aan vier wielen en de persoon aan het stuurwiel. Ergens hoog boven de diepte is een huis. Eerst zie ik het huis in de achteruitkijkspiegel, dan, ik kijk achterom, hallucinant, het huis hoog boven het ravijn. Wat? Nee, er staat heus echt een huis. Of er iemand woont, is onzeker. Wie houdt het uit aan de rand van die enorme diepte? Alles suist. Opeens is de balustrade iets van monumentaal belang. Goddank hebben mensen zich vragen gesteld bij de diepere betekenis van dit landschap. Tijdens het werk aan die eerste versie beschik ik over een Michelingids met mappen die het gebied stereotiep in kaart brengen. De tot een platte, vlakke puzzel herleide cartografische elementen geven aan dat de Citroën Hemari, op de as Rocamadour Montpellier door het afgodische landschap als een gammel, galactisch projectiel door het uit diepte opgetrokken landschap schietend zich noodzakelijkerwijs in l'Aveyron bevonden moet hebben. Het departement bevindt zich inderdaad op de as Rocamadour Montpellier, is zelfs de belangrijkste spil van die as. Les gorges de l'Aveyron evenwel heeft een zuidelijk verloop en is hiermee onvermijdelijk het begin van een andere, meer zuidelijke as richting Béziers. Les gorges de l'Aveyron bieden overigens ook niet het spektakel van Tarn en Jonte, bieden het op een andere manier: de weg gaat halverwege de ravijn. Er is geen uitzicht op wat zich aan de andere kant van de diepte bevindt. Toch hield ik, met name sinds 1998, de Aveyron aan als meest plausibele route. Meer noordelijk en oostelijk evenwel zijn er nog meer gorges, die van Jonte en Tarn, globaal allemaal deel uitmakend van hetzelfde departement. Net ten noordoosten van Millau sluiten beide gorges op elkaar aan. Van beide is dat door les gorges de la Jonte het kortste. Het valt samen met de as Rocamadour Montpellier en eindigt aan de westelijke rand van de Cévennes. De bovenloop van de Tarn heeft een meer noordelijk verloop. Het unieke voordeel van dit traject is dat het oostelijk aansluit op een departementale weg die min of meer rechtstreeks naar Montpellier gaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten